Met Patrick Thairet debuteert een trainer in eerste klasse die zo Molenbeeks is als zijn club. Behalve clubliefde is hij ook om nog een paar andere redenen een atypisch figuur in het profvoetbal. “Voetbal kan geen heel leven vullen.”

“Molenbeekser” dan Patrick Thairet (40) kan een mens moeilijk zijn. Geboren en getogen in de Brusselse gemeente sloot hij zich aan bij Daring Molenbeek, nog voor de fusie, en voetbalde nooit voor een andere club. Na zijn spelersloopbaan werkte hij mee aan de uitbouw van de Molenbeekse jeugdschool. Al tijdens zijn carrière, die liep van 1980 tot 1995, engageerde hij zich ook in de politiek. Eerst voor de kartellijst FDF-RPM ( Rassemblement Pour Molenbeek), dan voor de PS van burgemeester Philippe Moureaux. Voor iemand die ooit op een lijst van het FDF prijkte, praat hij heel goed Nederlands, een echte Ket waardig.

Volgend seizoen wordt Patrick Thairet de enige niet-proftrainer in eerste klasse. Hij is in nog meer opzichten een atypisch figuur in het voetbal. In zijn jonge jaren trotseerde hij de toorn van Johan Boskamp door trainingsuren te brossen. Dat deed hij omdat hij aan de universiteit zijn examens voor Licentiaat Lichamelijke Opvoeding fatsoenlijk wilde voorbereiden. Als één van de weinge eersteklassers van zijn generatie zocht hij niet het voltijdse profvoetballersbestaan, maar een combinatie met een deeltijdse job. Als beheerder van de sportinfrastructuur in de gemeente Molenbeek heeft hij nog altijd zijn bureau in het olympisch zwembad. Thairet moet de enige eersteklassespeler geweest zijn die te voet of met de fiets naar het stadion kwam. Dat verandert niet nu hij trainer is : zijn huis is op tien minuten wandelen van het stadion en het olympisch zwembad ligt in de schaduw van de hoofdtribune. Op twee minuten staat hij van zijn bureau in de kleedkamer.

Als trainer staat Thairet nu voor een periode van knopen doorhakken en minder populaire beslissingen nemen. Tijdens het interview hangt een speler aan de telefoon, die graag zou blijven, maar nattigheid voelt nadat hij in de krant de namen van de nieuwkomers las. Thairet legt hem uit waarom het beter is dat hij vertrekt, ook al moet hij hem bedanken voor zijn inzet bij het afdwingen van de promotie.

Stank voor dank, zal hij nu wel denken. Hebt u het moeilijk met zulke beslissingen ?

Patrick Thairet : Nu vraagt hij alleen nog maar een kans, maar hoe gaat hij zich voelen als hij straks week na week het vijfde wiel aan de wagen is ? Met mijn ervaring meen ik te kunnen inschatten wie wel en wie niet geschikt is voor eerste klasse. Ik ben het verplicht van mijn hart een steen te maken. Als trainer pleeg ik sportieve zelfmoord als ik de ploeg behoud waarmee we de promotie afdwongen, enkel en alleen omdat het allemaal zo’n sympathieke jongens vol inzet zijn. Sommigen komen te kort voor eerste.

Maakt het feit dat Molenbeek nog echte clubspelers heeft, deze beslissing niet nóg moeilijker ?

Absoluut. Frédérik Vanderbiest, bijvoorbeeld, die nog deel uitmaakte van de harde supporterskern, de Brussels Boys, even wegging omdat hij weinig aan spelen toekwam, maar dan van Strombeek terugkeerde en zich schitterend herpakte. In eerste wordt het moeilijk voor hem, hoewel hij waarschijnlijk het liefst van al tot het eind van zijn loopbaan voor Molenbeek zou voetballen. En zo zijn er nog.

Wilde u destijds nooit weg, of raakte u nooit weg ?

Vroeger had de club het laatste woord. Einde contract of niet, het maakte geen verschil. De club vroeg wat ze wilde. De betere spelers konden altijd naar de beste clubs, hier en daar was er nog één die geluk had, maar de typische clubspeler had het veel moeilijker. Veel van mijn ploegmaats zijn weggeraakt, dat klopt, maar niet altijd naar betere clubs dan Molenbeek. Soms zelfs naar tweede of derde klasse, omdat ze daar meer verdienden. Ik zette altijd het sportieve voorop. Had ik naar een betere club gekund, zou ik het overwogen hebben, maar niet om een beetje meer te verdienen. Ooit kon ik naar Kortrijk, maar dat vond ik geen sportieve promotie.

Ik ben ook vroeg beginnen werken; vanaf 1990 hield ik me met de jeugdschool bezig. Daarnaast ging ik al vrij vroeg aan de slag als sportbeheerder in de gemeente Molenbeek, eerst deeltijds, dan voltijds. Dat maakte het extra moeilijk om ver van huis te gaan spelen. Ik heb ook nooit een manager gehad, daarom weet ik niet wie ooit naar mij geïnformeerd heeft. Geïnteresseerden belden rechtstreeks met de club, die me niet voor een appel en een ei wilde laten gaan en meestal gewoon nee zei, nog voor ik het te weten kwam. Ik denk dat ik een miljoen of twaalf moest kosten, wat toen veel geld was.

Echte clubspelers voelen zich vaak financieel achteruitgesteld tegenover aangetrokken voetballers.

Dat is zo. Ik wist dat veel van mijn ploegmaats die via een transfer waren gekomen, vaak het dubbele verdienden dan wij die uit de eigen jeugd kwamen. Jean-Marie Philips heeft me nog een paar keer een beter loon voorgesteld, zonder dat ik daar om vroeg, maar omdat hij vond dat ik dat verdiende. Ik heb daar zelf nooit op aangedrongen, ook omdat toen ik bij Molenbeek voetbalde de club in een moeilijke periode zat. Eerst het faillissement, dan de jaren met een krap budget. Vanaf mijn dertigste drong ik al helemaal niet meer aan en keek ik ook niet meer uit naar een tweede- of derdeklasser om nog een lucratieve slag te slaan. Omdat mijn voetbal beter in eerste paste, en omdat ik wist dat ik vanaf mijn vijfendertigste in mijn andere job voltijds aan de slag kon.

Waarom had u destijds geen manager ?

Er waren er gewoon veel minder. Nu zoeken de managers de spelers op, vroeger zocht een speler die wegwilde een manager. Nu komen ze onze jeugdspelers van nog geen zestien al opzoeken om een contract te tekenen. Een jeugdspelertje heeft op zijn zestiende al een economische waarde. Ik weet nog hoe ik samen met Franky Van der Elst in het eerste elftal debuteerde. De eerste vier wedstrijden verloren we, de vijfde – tegen Gent – wonnen we. ’s Anderdaags was de club verplicht om ons een contract te laten tekenen. We hadden dus al vijf wedstrijden gespeeld zonder contract. Ons eerste contract was identiek : 15.000 frank per maand en 15.000 frank per punt. Ik was dolgelukkig. Op dat moment studeerde ik aan de unief, ik had geen inkomsten, behalve wat we met de reserven verdienden: 1500 frank per punt. Omdat we een goeie ploeg hadden en bijna alles wonnen, had ik 10.000 frank zakgeld per maand. Daar was ik heel gelukkig mee. Mijn doel was niet om meer te verdienen, wel om zo hoog mogelijk te spelen. Toen ik in het eerste speelde en kinderen me om een handtekening kwamen vragen op de Panini-prentjes in hun album, herinnerde ik me dat ik tien jaar daarvoor precies hetzelfde deed. Ik was dolgelukkig dat ik het zover had gebracht dat ik er zelf andere kinderen blij mee kon maken.

Vroeger riep u wel eens dat u er niet aan dacht gauw hoofdtrainer te worden. Wist u waar u aan begon toen u gevraagd werd Ariel Jacobs op te volgen ?

Ja. Het werd me nog meer duidelijk tijdens het volksfeest toen we in extremis deelname aan de eindronde afdwongen. Toen al merkte ik aan de reacties van de supporters en de opmerkingen van het bestuur dat men niet content was met dat onverwachte eindrondeticket alleen, maar dat men enkel tevreden zou zijn met de promotie naar eerste. Dat zorgt voor nogal wat druk voor een beginnend trainer, weet je. Positief aan die eindronde vond ik dat alles zo snel gaat. Om de drie dagen een wedstrijd betekent dat je op minder dan een maand uitsluitsel hebt over je lot.

Je bent wel als hoofdtrainer meteen in het water gegooid.

Ik had al eerder dit jaar aangegeven dat ik zin had om het vanaf komend seizoen ergens te proberen als hoofdtrainer. Daarbij had ik niet meteen eerste klasse in gedachten. Toen men me kwam vragen, twijfelde ik even. Omdat het niet evident is om zonder ervaring een ploeg over te nemen drie weken voor de eindronde. Ik kon serieus op mijn bek gaan, maar het feit dat ik me als ex-speler verantwoordelijk voelde voor het sportieve lot van de club én het feit dat ik het minst inlooptijd nodig had omdat ik het huis kende, overtuigden me, samen met de wetenschap dat de spelersgroep niet honderd procent rendeerde en dus meer in zich had. Men verwittigde mij dat ze en bloc achter Ariel Jacobs waren blijven staan. Ik heb ze verzekerd – en doe dat nog – dat ik nooit de bedoeling had Jacobs’ plaats in te nemen.

In de eerste wedstrijd na het ontslag droeg één van de spelers, Giuntini, een T-shirt met daarop een steunbetuiging aan Jacobs.

Niemand heeft erop gereageerd. Ik heb hem aangepakt, omdat ik het niet pikte dat hij de groep dreigde te destabiliseren. Hij wordt geselecteerd voor één doel : een wedstrijd proberen te winnen, en daar moet hij zich als speler aan houden. Voor de volgende wedstrijd degradeerde ik hem tot zestiende man, maar de week daarop stond hij weer in de basis, en het was over.

Verder heb ik niet veel wijzigingen aangebracht. Zeker niet in de opstelling. Wel stelde ik het tactisch systeem bij door terug te grijpen naar twee spitsen. Omdat ik vond dat de oorspronkelijke 4-3-3 vaak uitmondde in een 4-5-1 met twee teruggetrokken buitenspelers, waardoor de verdediging van de tegenstander het vaak makkelijk had om maar één diepe spits van zich af te houden. In de eerste wedstrijd, tegen Roeselare, liep het nog niet goed, maar van dan af klikte het. Een paar spelers verrasten me. Van Serchia dacht ik dat hij fysiek het tempo in het eerste elftal niet meer aankon, maar toen ik hem zijn kans gaf in de eindronde, deed hij het goed. Aan Seker ergerde ik me omdat hij nooit bracht wat hij in zich had. Altijd balletje breed, voorspelbaar. Omdat niet meer van hem verwacht werd, verdedigde hij zich dan. Maar ineens kon hij veel meer, durfde hij al eens diep te gaan en een riskante pass te geven. Voor mij werd hij dé revelatie. Plots klikte het, ook al omdat ze begrepen dat ìk de ploeg samenstelde en dat ik geen marionet was van Freddy Smets, zoals gesuggereerd werd. Dat betekent niet dat ik Smets niet om raad ging vragen, vaker zelfs dan hij me zelf kwam opzoeken. Het is niet omdat ik vijftien jaar in eerste klasse voetbalde, dat ik mezelf al als een volleerd eersteklassetrainer beschouw. Daarvoor heb ik er te veel met een mooiere palmares dan de mijne zien mislukken als trainer.

Wanneer wist u dat RWDM de eindronde zou winnen ?

Na de derde wedstrijd, uit bij Geel, toen we hoorden dat Turnhout problemen had met de licentie. Op dat moment zag ik bij ons het vertrouwen stijgen. Ik vergeleek de eindronde met de beker van België, waarin elke wedstrijd beslissend is. Voor we naar Geel trokken, stelde ik die wedstrijd voor als de kwartfinale. Verlies betekende dat we niet naar de halve finale gingen. Thuis tegen Turnhout dan was onze halve finale. Zo zijn we er geraakt. Intrinsiek waren we niet de beste ploeg, al vond ik dat we wel het beste voetbal speelden. Als je de elf basispelers één voor één vergeleek, had Turnhout meer inhoud qua ervaring en misschien talent. En het had scorende spitsen. Eigenlijk was RWDM een kindertuin. In de beslissende wedstrijd op Bergen was door de afwezigheid van keeper Godart Giuntini met zijn 25 jaar de oudste speler. Maar ons voordeel was dat we zonder kwaliteitsverlies vervangingen konden doorvoeren. In die eindronde gebruikte ik achttien spelers zonder dat je verschil zag, terwijl de andere teams kloegen zodra één of twee waardevolle elementen ontbraken.

Toch is de kans groot dat veel van de spelers die de promotie afwongen, niet mee naar eerste klasse gaan.

Toch niet als titularis. Een paar goeie jongeren gaan we uitlenen aan derdeklassers, drie anderen van negentien worden wel in de kern opgenomen. In grote lijnen zal de ploeg van volgend jaar inderdaad verschillen van die van het afgelopen seizoen. Omdat de kloof zo groot is, halen we vooral spelers met veel ervaring, die titularis waren in eerste. Geen twijfelgevallen dus. Terwijl we een paar spelers konden houden, zoals Kargbo, die hier eerst geen toekomst meer zagen, maar plots liever blijven omdat we in eerste spelen.

Verwacht u nog iets van de samenwerking met Feyenoord ?

Op dit moment niet. Jacobs was dé man van Feyenoord. Toen hij wegging, was het ineens afgelopen. De verdienste van de samenwerking was dat we twee jaar lang twee goeie spelers kregen. Zonder Kargbo en Kpaka waren we niet gepromoveerd. Hulptrainer Stuivenberg, die vertrok na het ontslag van Jacobs, was de link tussen beide clubs.

Een jaar geleden leek het afgelopen met Molenbeek. Financieel was het een ramp, sportief leek de ploeg eerder op weg naar derde dan naar eerste klasse. Is dat nu allemaal opgelost ?

Kargbo en Kpaka en Kolotilko waren hier toen nog niet. Men wilde iedereen verkopen die verkoopbaar was, omdat de schulden zo hoog waren. Hoe het nu staat, weet ik niet. Vroeger noemde ik mezelf ooit eens de Heilige Thomas die maar zou geloven als de financiële oplossing duidelijk was. Ik herhaal dat vandaag : er is niets veranderd. Alleen hoop ik dat ik ongelijk heb. Zonder grote sponsor blijft deze club in moeilijkheden, ondanks de promotie en de bijkomende tv-rechten. Het gat in de kas is er nog altijd. De voorzitter heeft zelf nog eens een inspanning gedaan om de licentievoorwaarden te halen, in de hoop dat het de laatste keer was dat hij moest bijspringen. Zoiets blijft niet duren. Zonder nieuwe investeerders was nog een jaar tweede klasse voor Molenbeek dodelijk geweest. Dan zak je verder af, zoals Union, dat probeert te overleven met jonge spelers.

Molenbeek leeft nog, zo bleek in de eindronde. Het stadion zat goed vol.

Molenbeek heeft een ruime aanhang in Brussel zelf, plus in de randgemeentes. We hebben zelfs nog supportersclubs in de Ardennen, nabij Saint-Hubert. Mensen die supporter zijn geworden ten tijde van de landstitel en ook nadien niet afhaakten. De dag na de promotie kreeg ik 45 e-mails met felicitaties.

Twee eersteklassers in Brussel zijn volgens mij leefbaar. Je kan onze situatie niet vergelijken met Antwerpen, dat omcirkeld is door tal van ligaclubs. Hier heb je in een straal van twintig kilometer niets, behalve misschien Aalst, maar dat is al geen club die aanspreekt in Brussel. Een ander pluspunt is dat men onze jongeren niet meer zo makkelijk zal komen weghalen, met het argument dat wij niet in eerste klasse spelen. Sommige spelers tekenden in april al bij KV Mechelen. Pech voor hen.

Steeds meer eersteklassers mikken in hun jeugwerking enkel op de elite. Hoe zit dat in Molenbeek ?

Molenbeek is een speciale gemeente, met een sociaal achtergestelde groep in de laagstad. Het aantal aanvragen om hier te mogen spelen is groter dan wat we kunnen aannemen. Niet omdat we onze neus ophalen voor wie niet tot de elite behoort, wel wegens plaatsgebrek. We hebben hier twee terreinen, plus nog eens drie op de Sippelberg, waar ook tal van amateurploegen komen spelen. We hebben meer dan zeshonderd spelers die tussen 12.000 en 14.000 frank lidgeld betalen, volledige sportuitrusting inbegrepen. De gemeente subsidieert de jeugdwerking op voorwaarde dat we onze sociale rol blijven vervullen. Dat kost niet veel. De elite bij de jeugd, dié kost geld, ondermeer door de verre verplaatsingen. Sportief levert die sociale rol op korte termijn niet veel op. Ons doel is de piramide onderaan breed te houden, ook al krijgen we vaak boze brieven omdat we niet iedereen aannemen. Maar wij zijn wel de enige eersteklasser met vijf miniemenploegen.

Blijft u straks een job uitoefenen naast het voetbal ?

Absoluut. Volgend seizoen wil ik voor mezelf uitmaken of ik het trainersschap in eerste klasse aankan. Ik vind dat niet evident. In een job waarin je zo erg afhangt van de factor toeval, past enige nederigheid. Als ik na volgend seizoen vaststel dat het niet echt voor mij is, kan ik misschien opnieuw een andere functie gaan bekleden in de club, zoals voordien. En als dat niet lukt, word ik misschien trainer in derde of vierde klasse, of in provinciale. Maar altijd in combinatie met mijn job hier. Het voetbal kan voor mij geen heel leven vullen. Ik kan perfect thuiskomen op een avond dat er Champions League gespeeld wordt en naar een niet-sportprogramma kijken.

Stel dat ik slaag als trainer, dan weet ik dat ik op een dag afscheid zal moeten nemen van RWDM. Toen ik aanvaardde om de ploeg over te nemen, wist ik dat ik tegelijk aan mijn vooropzeg begon. Alleen weet ik niet hoe lang die duurt : zes maanden, negen maanden, anderhalf jaar ?

Wanneer zal u straks tevreden zijn ?

Als we in eerste blijven. Na zo’n inspanning direct terug naar tweede zakken, zou een ramp zijn voor deze club.

door Geert Foutré

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content