Ooit vierden ze een titel in onze competitie, maar hoe verging het hen daarna? Sport/Voetbalmagazine ging op zoek naar de kampioenen van 1999, 1989, 1979, 1969 en 1959. Deze week: István Brockhauser, kampioen met KRC Genk in 1999.

Als het vliegtuig een rondje boven de stad cirkelt, wordt duidelijk waarom de naam Boedapest is ontstaan door de samenvoeging van Boeda en Pest. Pulken in het ene deel de heuvels uit, het andere blijft opvallend vlak. En daartussen, als een openstaande ritssluiting, stroomt majestueus de Donau, met bootjes vol toeristen die af en aan varen.

Op een van de heuvels is het dat we straks bij István Brockhauser, voormalig doelman van Racing Genk en de Hongaarse nationale ploeg, thuis ontvangen zullen worden, maar vanochtend is hij eerst naar het stadscentrum gekomen om ons op te halen. Boedapest is zíjn stad: hij werd er geboren, zijn hele familie is er verankerd, hij begon er zijn carrière en werkt er nu opnieuw als keeperstrainer.

“Ik heb sinds mijn afscheid bij Genk nooit meer zelf tussen de palen gestaan”, zegt hij. “Zevenentwintig jaar is genoeg geweest. Maar ik heb wel nog gevoetbald met een seniorenploeg. Toen ik terugkwam in Hongarije was mijn conditie heel goed. In mijn eerste wedstrijd maakte ik meteen vier doelpunten ( lacht). Ik kon heel goed lopen. Maar dat is nu wel anders.” ( grijnst)

Groot, atletisch postuur, soepele tred: aan niks is nochtans te merken dat de nu 46-jarige Brockhauser zeven jaar geleden – en tien jaar na de eerste landstitel van Genk – stopte met keepen.

“Als ik het goed voorheb, ben ik nog altijd de enige buitenlander die bij Genk twee titels heeft gewonnen”, zegt hij. “Ik dacht dat Genk een feestje georganiseerd zou hebben om die titel van tien jaar geleden te vieren. Maar ik heb niets vernomen. Ook niet van journalisten. Misschien hebben ze te veel aandacht moeten schenken aan de bekerfinale van Genk. Maar ik vind het spijtig dat er geen feestje georganiseerd is. Genk heeft toch niet zó veel titels gewonnen? Vroeger kreeg ik elk jaar een uitnodiging van Paul Heylen of Tony Greco, maar sinds die bij de club weg zijn, hoor ik niets meer. Maar ik begrijp het wel, hoor, ik ben daar ondertussen ook al zeven jaar weg. Maar Strupar, woont die nog inBelgië? Ik zag onlangs dat hij in een wedstrijd meespeelde van oud-Genkspelers. Enkele maanden geleden belde Marc Hendrikx mij omdat hij eraan dacht makelaar te worden en hij via mij misschien contacten kon leggen in Hongarije. Maar verder hoor ik niet zoveel meer.”

We staan op de Kettingbrug, een van de talrijke bruggen die de Donau in Boedapest overspannen. Een plaquette herinnert aan het verleden van de stad. Hier vermoordden communistische trawanten Sándor Hollán en zijn zoon op 22 april 1919. In het hele land vonden honderden van zulke moorden plaats in de 133 dagen van rode terreur. Ook elders in de stad doen gebouwen en standbeelden – in het Mementopark – aan het vroegere communisme terugdenken. Brockhauser was dertien toen Boedapest vrijer kon ademhalen, maar ondervond in zijn sportieve carrière nog de naweeën van het rode verleden. “Je kon bijna het land niet uit, je had geen dromen, want de club vroeg altijd twee keer zoveel als een buitenlandse club wou geven.”

Zijn transfer naar Genk, op 31-jarige leeftijd, heeft hij daarom altijd als een cadeautje beschouwd.

Huis & Thuis

Wie een van de vele zwembaden met thermale bronnen bezoekt die Boedapest rijk is, begrijpt gauw waarom Hongaren op hun rust gesteld zijn. Badderen in geneeskrachtig water van diverse temperaturen, beetje zonnen, sauna, hier wat brubbelen, daar een partijtje schaak en dat allemaal voor amper 10 euro voor een hele dag.

“Eén keer per maand kwam ik hier als speler met Ujpest”, zegt Brockhauser, terwijl hij zich uitgebreid laat fotograferen. Nu komt hij er niet zo vaak meer: rust vindt de voormalige doelman in zijn huis en aan de files in de stad heeft hij een hekel gekregen.

“Volgende week”, zegt Brockhauser, terwijl hij zijn sportief gestroomlijnde Volkswagen Passat over de Andrassystraat stuurt, “gaan we wellicht samen met onze buurman op reis naar Barcelona. De buurman, die nog doelman is geweest bij Ferençvaros, en mijn kinderen gaan met het vliegtuig, maar mijn vrouw en ik reizen hen met de auto achterna. Twee dagen heen en na een week op één dag weer terug. Mijn vrouw heeft vliegangst, dus ik moet wel.” ( lachje)

Doorheen de stad laten de statige gebouwen en monumenten zich door de brede straten gemakkelijk bewonderen: van de imposante burcht en het vrijheidsbeeld op de Géllertberg tot het bekoepelde parlement en de zuil op het Heldenplein.

Aangekomen in huize Brockhauser, gelegen op een heuvel aan de rand van de stad, heet behalve zijn vrouw en twee dochters ook Cilly ons van harte welkom. Cilly is de Belgische kat.

De lampenkapjes en het schilderij aan de muur zijn door Edit, zijn vrouw, zelf gemaakt, krijgen we te horen. Hun woning pronkt in een Hongaars immobiliënblad als voorbeeld van een geslaagde renovatie. De titel boven het stuk betekent zoveel als: wie probeert, vaart er wel bij. Opvallend in het huis zijn vooral de op twee niveaus aangelegde tuin met zwembad en een fraai uitzicht over de hele stad, die ’s nachts dankzij een uitgekiend lichtplan met spots en nostalgische lantaarnpalen feeëriek wordt verlicht.

De frietjes met kip en tomaat komen op tafel en terwijl Brockhausers echtgenote, die in het parlement werkt en voor een krant wekelijks stukjes met plaatselijk nieuws maakt, zich terugtrekt om een telefonisch interview af te nemen, vertellen de kinderen over hún bezigheden.

Barbara studeert meteorologie en werkt als model. Haar portfolio met foto’s (voor onder andere de Marie-Claire) van elegante poses gemaakt in Europese grootsteden en op Gran Canaria, laten talent vermoeden. Adrienn, de andere dochter, maakt dit jaar de humaniora af.

Grotere historie

Terwijl István Brockhauser zich neervlijt in de sofa, is ook Venicz Mihály erbij komen zitten. Mihály, Hongaar van geboorte, maar nu gepensioneerd en voorheen veertig jaar werkzaam als basketbalspeler en restauranthouder in België en Nederland, komt Adrienn geregeld Nederlandse les geven en zal ofschoon Brockhauser nog altijd behoorlijk Nederlands praat, vertalen waar de woorden hem ontbreken.

Hoe is het je na je carrière bij Genk vergaan?

István Brockhauser: “Na drie weken belde Ujpest mij op met de vraag of ik keeperstrainer wou worden. Maar ik moest eerst de UEFA-licentie nog halen. Aanvankelijk vond ik het wel moeilijk: ik had vooraf duizend ideeën over welke oefeningen ik wou doen met die keepers, maar toen ik echt aan het werk moest, was ik ze allemaal vergeten. Ik wist niet eens hoe ik eraan moest beginnen met die drie keepers. Daarna heb ik thuis een programma opgesteld, wat het wel makkelijker maakte om een training te leiden. Het lukt toch beter als je vooraf iets op papier hebt ( lacht). Ik heb me gerealiseerd dat kee-perstrainer zijn toch wel een vak apart is. Een beroep waar je je in moet verdiepen.

(droog) “Omdat we tweede werden met Ujpest, werd ik na een halfjaar vervangen. Dit seizoen gebeurt net hetzelfde met de trainer van Ujpest omdat hij tweede eindigde. Speciale club, hoor. Ik heb toen drie, vier maanden zonder werk gezeten, tot ik de trainer van Honved ontmoette. Daarna kon ik bij hen aan de slag nadat ze er eerst een paar ontslagen hadden. De laatste drie wedstrijden was ik toeschouwer, maar vanaf het begin van de competitie in 2007 kon ik beginnen en daar zit ik nu nog. Ik heb het goed hier, ik ga dat niet opgeven voor een avontuur. Ik wil in het Hongaarse voetbal bezig kunnen blijven. Honved heeft nu de beker gewonnen en de laatste drie jaar altijd de bekerfinale gespeeld.”

Je was ook even keeperstrainer van de nationale ploeg, niet?

“Ja, zeven maanden. Ik zat toen bij Ujpest en de nationale ploeg behaalde helemaal geen resultaten in die periode, we verloren alleen maar, dus werd iedereen ontslagen. Heel veel ervaring heb ik daar niet opgedaan.”

Wat voor een keeperstrainer ben je?

“De laatste twee, drie maanden bij Genk heb ik notities genomen van wat Guy Martens allemaal deed. Ik wist toen al dat ik keeperstrainer wou worden. Voetbal is mijn leven. Zijn methodes heb ik hier in Hongarije ook doorgevoerd. Toen ik naar België kwam, had ik de naam technisch goed te zijn, maar een beetje zacht. Dus ik wilde niet dat de doelmannen hier dezelfde fouten zouden maken. Daardoor werd ik hier bekend als een harde keeperstrainer. Maar dat heeft wel goede resultaten opgeleverd. In Hongarije warmen ze zich vóór een wedstrijd heel rustig op. Wat rondlummelen en klaar. Dus ik vroeg aan mijn eerste doelman of ik hem dezelfde opwarming mocht geven als in Genk. Dat was goed, zei hij, maar na vijftien minuten mocht ik er wel mee stoppen.” ( grijnst)

Weet men hier in Hongarije wat je in België hebt gepresteerd – twee keer kampioen, twee keer bekerwinnaar?

“Ik heb hier in Hongarije niet zoveel naam gekregen, want ik was daarvoor eigenlijk al te oud, 31, toen ik naar België vertrok. Ze dachten: een doelman van 31 zal wel niks meer betekenen. Daardoor ben ik geen beroemdheid geworden. Niet zo veel mensen weten van mijn carrière in België. Ik ben, denk ik, bekender in België dan hier. Hongarije is een ander land. Hier is een voetballer niet echt beroemd; Genk is een grotere historie. Hoeveel duizenden gaan er niet naar de wedstrijden? Toen ik stopte bij Genk en ze naar de Champions League gingen, las ik dat ze 22.000 abonnees hadden. Dat is héél veel. Het hoogste aantal toeschouwers waarvoor ik gespeeld heb, was in Mexico, in het Aztekenstadion met de nationale ploeg: 60.000 man. Toen Valère Billen bij Ujpest kwam werken als trainer, zei hij tegen de club dat hij van alle Hongaarse trainers alleen István Brockhauser kende omdat die zo populair was in België.”

Wat is je bijgebleven van je trainers? Aimé Anthuenis was de eerste.

“Alleen maar goede herinneringen aan, mee gepromoveerd van tweede naar eerste en in drie jaar tijd ook nog de beker gewonnen en kampioen gespeeld. Door hem ben ik in de ploeg geraakt bij Genk. Hij kwam hier een paar keer kijken en merkte mij op. Hij wou mij in Genk hebben omdat het tussen Gaspercic en de supporters niet zo goed meer zat. Een ploeg zonder grote namen die later toch bekende spelers zijn geworden. Iedereen kent nu nog Strupar, Oulare, Gudjonsson …”

Jos Heyligen?

“Hij was te rustig, te net voor de ploeg. Hij accepteerde te veel. Bovendien werd er na de titel ook veel van hem verwacht. Door zijn rust kwamen we niet vooruit, we waren harder gewend. Hij was meer een heer dan een trainer.”

Jan Boskamp?

“Heel populair, maar schreeuwde altijd. Laten we positief blijven en er niet te veel over zeggen. Hij kwam met een heel nieuw systeem met vier verdedigers in plaats van drie centrale. Voor mij was het goed: ik kwam veel in beeld, pakte veel ballen, maar we verloren wel met 0-5. Het was niet zijn ploeg, zei hij, dus werden er veel goeie spelers weggestuurd. En drie, vier maanden later hijzelf ook.”

Sef Vergoossen?

“Ik vroeg altijd wanneer we zouden eten omdat zijn trainingen zo lang duurden. Hij antwoordde altijd: straks, straks. Dus op een keer had ik boterhammen laten smeren door Jef en Annie. Toen hij een keer antwoordde: nu, liet ik ze meteen komen. ( lacht) Ik zat vaak op de bank, maar ik vond hem heel oprecht. Hij liet mij spelen tegen Ekeren omdat Moons niet fit was, maar daarna moest ik mijn plaats weer afstaan. Maar ik apprecieerde het dat hij het mij eerlijk uitlegde. Eigenlijk wou ik nog niet weg, ik kon nog twee jaar mee, dacht ik, maar de club vond van niet.

“Mijn eerste drie seizoenen speelde ik bijna alles en we werden kampioen en wonnen twee keer de beker. Bij de tweede titel speelde ik maar zes of zeven wedstrijden. Ik zal nooit vergeten dat tijdens mijn laatste wedstrijd tegen Lokeren alle supporters mijn naam scandeerden en ik nog een paar minuten die grote handschoenen van Real aandeed. Benny van Real had mij dat gevraagd. Hij stuurt mij nog altijd een paar op als ik zeg dat ik zonder zit. Hij geeft ze met Balázs Tóth mee als die naar de nationale ploeg komt.”

Hoe maakt je rug het ondertussen nog? Het was een publiek geheim dat je daar in Genk erg mee sukkelde.

“Geen last meer van nu. Ik had in het begin bij Genk heel veel last van mijn rug omdat ik als kind te snel gegroeid ben. Aimé Anthuenis tegen mij: Brocky, rij maar naar Hongarije en doe wat je moet doen. Dan kreeg ik hier een spuit. In België wilden ze die niet geven. In het ziekenhuis in Genk heb ik ze één keer gekregen, maar het was een andere spuit. In Hongarije gaven ze die naast de rug, maar in België was het direct in de ruggengraat. Heel pijnlijk. Maar ik moest vechten voor mijn plaats, want als ik mij elke keer ziek zou melden, zou ik die misschien kwijtgeraakt zijn. Daar was ik bang voor, dus ging ik soms ziek het doel in. Toen ik één wedstrijd geschorst was, na een rode kaart tegen Lierse, in het jaar dat ze kampioen werden met Gerets, heb ik negen weken moeten wachten om weer in doel te kunnen. Gert Doumen deed het goed, dus Anthuenis zei: Brocky, ik kán je niet opnieuw in doel zetten. Dat vond ik heel moeilijk. Daarom speelde ik later toch als ik ergens een blessure voelde. De positie van doelman is een speciale: er is er maar één in de ploeg die je niet kan verschuiven.”

Jij was ook een speciale doelman voor de supporters.

“Ik had er een goed contact mee, vaak ook voor de wedstrijd. Het is een soort vriendschap geworden. Als ik het veld opkwam, zaten ze allemaal te wachten tot ik íéts zou doen naar hen toe. Anderhalf jaar na mijn carrière kreeg ik een Vlaamse krant onder ogen waarin men over Jan Moons zei dat het nog steeds moeilijk was om een keeper van hetzelfde niveau als ik te krijgen.

“Een halfjaar nadat ik gestopt was, zou ik de aftrap komen geven van Genk-Standard. Ik zat een halfuur voor de wedstrijd bij Paul Heylen, maar de trainer ( Sef Vergoossen, nvdr) vond dat niet zo’n goed idee. De supporters hadden mij al gezien en als 20.000 toeschouwers mijn naam zouden scanderen, zou dat Jan Moons mentaal wat ‘kleiner’ kunnen maken. Dus hij vond het beter dat ik wachtte tot na de wedstrijd om het veld op te gaan. Maar daar is niets meer van gekomen, want Genk stond na een halfuur al 0-4 achter, denk ik.”

Mis je de aandacht?

“Natuurlijk, want hier in Hongarije is de mentaliteit anders. De stimulans van de tribune mis ik wel. Ik heb onlangs nog een oude wedstrijd van mij in Genk gezien, thuis tegen Club Brugge, en een tegen Anderlecht, nog in het oude ( niet vernieuwde, nvdr) stadion van Genk.”

En wat viel je op?

“Dat er een halve meter water op het veld lag. ( grijnst) Dat oude veld kon het water niet aan. Ik zag dat er nu een nieuwe grasmat ligt. Heel mooi stadion geworden ook.

Hier zitten 1000 of 1500 toeschouwers en dat is veel naar Hongaarse normen. Maar voor onze bekerfinale, die we wonnen met Honved, kwamen er 5000. Dat was veel. Honved ligt buiten de stad en is in twintig minuten makkelijk bereikbaar; voor Ujpest moest ik dwars door de stad naar de andere kant en was ik al gauw minstens een uur onderweg door de files.”

Je had angst voor de toekomst, zei je in je laatste interview bij Genk. Is dat terecht gebleken?

“De beslissing was moeilijk: in België blijven of terugkeren naar Hongarije. Ik was toen 37, dus ik wist niet precies of ik nog werk zou vinden in Hongarije. Want ik had alleen in België bekendheid opgebouwd en ik wist niet of ze mij hier nog zouden kennen. Dus de toekomst was voor mijn gezin moeilijk voorspelbaar.”

Heb je nu het leven waarvan je droomde?

“Privé zeker en wat het werk betreft heb ik geen verdere dromen. Ik wil keeperstrainer blijven op dit niveau. Hoofdtrainer worden interesseert mij niet. Mijn familie heeft het goed hier, maar als ik nog eens naar het buitenland zóú gaan, zou het echt alleen naar een hele rijke sjeik of naar Genk kunnen zijn. Maar Guy Martens ga ik daar niet buitenwerken, natuurlijk.”

Hoe ziet je leven er buiten het voetbal uit?

“Ik onderhoud de tuin. Ik wil graag nog meer palm- en bananenbomen, maar het probleem is dat het in de winter zo koud is dat ik alles binnen moet zetten. Ik tennis ook. Bijna zoals Federer. ( lachje) Twee huizen verder woonde een tennisleraar en bijna elke week kreeg ik een of twee keer les. Maar vorig jaar is hij gestorven, dus nu tennis ik minder.”

Brocky nr 1

Naast de trap naar een onder de woonkamer gelegen kamertje hangen kaders aan de muur met krantenknipsels en foto’s uit Brockhausers Genkse periode. Alle elftalfoto’s uit zijn zesjarige verblijf bij de Limburgse club hangen er, een horloge met een foto van hem en Jan Moons op het wijzerblad, stapels Sport/Voetbalmagazines, een foto van een bezoek aan Ford met de club, een spandoek van tijdens zijn afscheidswedstrijd, Brocky nr 1, een plaquette van een supportersvereniging, een standbeeldje, nog meer krantenknipsels …

Als alles tevoorschijn is gehaald, blijkt pas echt hoe het Genkse verleden hier wordt gekoesterd. Van herinneringen aan Brockhausers Hongaarse periode is geen spoor te vinden.

“Door die zes jaar die ik bij Genk heb gespeeld,” zegt Brockhauser, “heb ik me gerealiseerd wat voetbal voor mij betekende. Ik was al 31 toen ik er kwam, maar ik mag wel zeggen dat mijn carrière in Genk pas is begonnen en daar ben ik dankbaar om. Genk is voor mij alles: supporters, de stad, het resultaat. In Genk ben ik iemand geworden en daarom laat ik ze niet los. Ik heb alles bijgehouden van toen. Alles is Genk hier.” ( lacht) S

door raoul de groote – beelden: fred guerdin/reporters

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content