Hoe blikt Marc Brys terug op zijn twee seizoenen in de Nederlandse tweede klasse? En heeft zijn passage bij FC Eindhoven en FC Den Bosch zijn voetbalfilosofie beïnvloed? ‘Ik geloof nu meer in werken op de eigen sterktes.’

KV Mechelen op een dinsdagmiddag. Spelers slenteren door de gang, gsm of iPod in de hand, er wordt gelachen en gepraat. De huisfotografe neemt Marc Brys nog even mee naar het veld. “Vijf minuutjes?” Even later leunt de nieuwe trainer van YR KV Mechelen ontspannen achterover op zijn stoel in het krappe trainerskabinet, waar zijn assistenten verslagen doornemen, op hun pc’s tokkelen en de klusjesman een zelf gemonteerd kastje aflevert. Brys bedankt hem tot tweemaal toe, de oudere man is opgezet met zo veel waardering. Respect voor elkaar, noemt Brys het. “Ook ten opzichte van mijn spelers, die ik nooit openlijk aan de schandpaal zal nagelen. We kunnen hier aan tafel wél discussiëren. Maar dat is confronteren om rendement te halen, niet óm te confronteren.”

Brys houdt van mondige spelers, zegt hij. “De eerste confrontatie met de spelersgroep was verrassend: luisteren, niet reageren. Het moest allemaal van de trainer komen, terwijl ik vind dat een groep zelf moet corrigeren. Ik ken geen enkele trainer die in een vol stadion een speler aan de overkant van het veld op een deftige manier kan coachen. Spelers moeten zelf oplossingen zoeken door met elkaar te praten, wat tot verbondenheid, empathie, vechtlust en samenhorigheid leidt, kwaliteiten die je op een veld nodig hebt. Niet met elf door elkaar roepen, want dan wordt het een markt.”

Hij denkt terug aan zijn twee seizoenen in Nederland, waar voetballers álles in vraag stellen. “Op training was er ruimte om te discussiëren, maar als ik of een speler tijdens de wedstrijd de opdracht gaf om bijvoorbeeld aan de cornervlag te gaan staan, dan moest dat onmiddellijk gebeuren. Dat heb ik moeten doordrukken. De groep kon bikkelhard zijn, al hield ik wel van die directere, vaak bruuskerende communicatie. In Nederland is een ‘ja’ een ‘ja’, hier is een ‘ja’ dikwijls – ook in de samenleving – een ‘misschien’ of een ‘neen’.

“Iedereen sprak er Nederlands, ook de Denen of de Zweden. En wie de taal niet oppikte, zette zichzelf buitenspel, werd een einzelgänger in het team. Want: omdat niet-EU’ers een hoger minimumsalaris krijgen, is hun aantal beperkt. En als enkeling is je positie in de groep minder sterk dan wanneer je, zoals hier, een front kunt vormen met de anderstaligen. Wij, Belgen, moeten ook op dat vlak meer op onze strepen durven staan. Maar dat is een proces: als ik hier morgen de trainingen in het Nederlands geef, gaat dat ten koste van de kwaliteit op het veld. Op training probeer ik zaken uit te leggen in hun taal, de wedstrijdbesprekingen zijn in het Engels. Is dat nederig? Ik denk dat wij het vooral willen doen functioneren, dat is onze cultuur.”

Duidelijkheid

Marc Brys heeft genoten van zijn Nederlands avontuur. “De clubs, ook in de tweede klasse, hebben een duidelijk organigram, waarin iedereen binnen zijn bevoegdheden blijft. Als ik hier vraag om drie voorzitters in Nederland te noemen, zullen daar weinigen in slagen. Als ik diezelfde vraag in Nederland stel, sommen ze bij manier van spreken de zestien Belgische voorzitters op. En omdat het percentage van het budget dat naar spelerslonen gaat, gelimiteerd is tot 55 procent, is er financiële ruimte om in omkadering en infrastructuur te investeren. Plus: in de Nederlandse tweede klasse wordt nog gevoetbald om te winnen, veel offensiever, wat soms al eens naar het naïeve neigde. Twee centrale verdedigers die open gingen om de bal te vragen, bijvoorbeeld. Confronterend … ( lacht) Het nuchtere voetbal van de Eredivisie, vooral gepromoot door buitenlandse trainers, sijpelt slechts heel langzaam naar de tweede klasse door.”

Hoe kwam FC Eindhoven dan terecht bij Marc Brys, een trainer die een defensief imago met zich meesleepte?

Marc Brys: “Bij Moeskroen speelde ik volgens de Waalse pers te aanvallend. Belgen hebben de gewoonte om iemand in een vakje te plaatsen, waardoor we onszelf een veilig en zeker gevoel geven. Dat wordt met trainers ook gedaan. De psycholoog, de tacticus, de aanvallende trainer, de harde werker … Ik wil mij niet laten vastpinnen als een verdedigende trainer, al vind ik het geen schande om een goede organisatie neer te zetten. Als ze mij defensief willen noemen, so what? Maar ik denk niet dat je in Nederland als trainer kunt functioneren als je alleen maar aan verdedigen denkt. Een trainer moet een zaak altijd voor ogen houden: alles is rendement.

“Op een bepaald moment werd het zonevoetbal geïntroduceerd, als antwoord hierop lieten steeds meer ploegen het initiatief aan de tegenstander en probeerden ze zo snel mogelijk om te schakelen. Barcelona en Spanje zijn de uitzonderingen, maar op het WK voetbalde finalist Nederland puur vanuit de omschakeling, waarvan José Mourinho vorig seizoen met Inter de grootste exponent was. Heel direct, rechte lijnen, verticaal spel. Al zie ik het voetbal niet verder in die richting evolueren. De volgende stap is het breken van de omschakeling door in balbezit toch nog goed te staan. Je ziet ook steeds meer spelmakers aan de zijkanten, die naar binnen komen en van daaruit tussen de linies voetballen. Georganiseerde chaos creëren.

“Ik vind het dom om je als trainer vast te pinnen op een veldbezetting, of je moet zoals in Engeland heel gericht een team kunnen kopen. Waarom zou ik absoluut 4-3-3 willen spelen als ik geen buitenspelers heb? Plus: een vaste veldbezetting is voorspelbaar. Uitgaan van je sterkte, ja, maar ook blijven verrassen door nuances te leggen. Ik hou van een 4-4-2, waarin de twee diepe spitsen druk op het centraal duo zetten. Maar als er in de groep vijf superspitsen rond lopen, kan je er meer gebruiken. Zoals bij FC Eindhoven gebeurde. Heel veel aanvallend talent. En omdat de zwakte achterin lag, voetbalden we hoog en brachten we de bal zo snel mogelijk bij de spelers die het verschil konden maken.”

Hoe hebben de twee seizoenen in Nederland u veranderd?

“De grootste winst die ik er gemaakt heb, is het geloof in werken op de eigen sterktes. Vroeger dacht ik: wat kan die speler niet? Slechte linkervoet? Dan werken we daarop. Terwijl in Nederland wordt gekeken naar wat een speler wél kan. Als je een goede buitenspeler hebt, moet je niet werken aan zijn verdedigende kwaliteiten, maar laat hem zijn acties maken en zet er een pure verdediger achter.”

Vaste evaluatiemomenten

FC Eindhoven, waar u Gerald Vanenburg moest opvolgen, maakte er geen punt van dat u nooit op hoog niveau voetbalde?

“Dat vinden ze niet belangrijk. Wenger, Mourinho, Benítez, Van Gaal: allemaal op bescheiden niveau gespeeld, hé. Het is een totaal ander beroep. Een ex-topvoetballer kán iets toevoegen, op voorwaarde dat hij het voetballer-zijn loslaat. Wie op 31 mei stopt met voetballen en een maand later als trainer moet beginnen, is niet voorbereid. Een vriend van mij, ook een trainer, zat toevallig onlangs samen met een ex-voetballer, die trainingen begon op te vragen omdat hij een paar weken later zijn eerste training op een profclub moest geven. Tja …”

Nederlandse clubleiders bouwen vooraf afgesproken controlemomenten in en oordelen minder op basis van emotie. Een belangrijke les?

“Ja, ook al waren die evaluatiemomenten, waarin ronduit gezegd werd wat slecht of goed was, soms confronterend. Maar het begint nog vroeger: wanneer de club bepaalt welk type trainer ze willen. En dan worden de kandidaat-trainers een voor een door een psycholoog en een teamontwikkelaar gescreend. Ik vond het super dat Jos Verhaegen naar de trainingen kwam kijken, want dan wist ik al zeker dat de spelers niet in slaap zouden vallen. ( lacht) Ik heb lang naar zulke evaluatiemomenten gesnakt. Ik heb niets te verbergen.

“Ik ben het trainersvak in gestapt met een aantal waarden. Respect, rechtlijnigheid, eigen keuzes kunnen maken. Iedereen kan mij beïnvloeden, zelfs de supporters, maar niemand zal mij een keuze opleggen. Niet uit koppigheid, zéker niet, wel omdat ik op mijn keuzes afgerekend word. Bij Berchem, mijn eerste club, zei de voorzitter – Vasken Cavatti – na drie weken dat hij mij alleen de hand boven het hoofd zou houden wanneer ik van systeem zou veranderen. Deed ik dat niet en bleven de resultaten tegenvallen, zou ik nog voor het begin van de competitie ontslagen worden. Dat was even slikken hoor … Maar ik heb mijn waarden nooit verloochend, ook toen niet. De dag dat dat wel gebeurt, stop ik.”

De spelers van Eindhoven en Den Bosch waren verrast over de lange en zware trainingsdagen. Zelfs de spelersvakbond mengde zich in het debat.

“Volgens de cao hebben Nederlandse profvoetballers recht op twee rustdagen per week. Op een dag kreeg ik telefoon van iemand van de vakbond die zei dat mijn programma in strijd was met de cao. Ik zei: ‘Jij kunt niet tellen. Zondag vrij en twee namiddagen per week, dat zijn toch ook twee dagen?’ Dat mocht blijkbaar wel … ( lacht) Het is goed dat er regels zijn – clubs moeten niet boven de wet willen staan – maar de tijd dat er een uurtje per dag getraind wordt, is voorbij. Voetbal is nu eenmaal fysieker, krachtiger, sneller en tactischer dan dertig jaar geleden. Plus: techniek en waarneming lijden onder een slechte basisuithouding. Je moet aan de spelers van de nationale ploeg van Nederland, die allemaal bij een topclub spelen, eens vragen hoe ze daar trainen …”

Hans Smulders, manager van FC Eindhoven, noemde u een teamspeler, een trainer die denkt vanuit ‘wij’ in plaats vanuit ‘ik’. Is dat ingegeven door uw verleden als politieagent, waar het groepsgevoel heel belangrijk is?

“Wie kiest voor een teamsport, móét een team player zijn. Keepers en creatieve mensen zijn heel vaak ik-gericht. Dat kan. Iedereen mag zijn persoonlijkheid behouden, op voorwaarde dat hij binnen het team functioneert. Dat geldt ook voor de trainer. Wie denkt dat hij het alleen kan, is verkeerd. De synergie die in een groep ontstaat, geeft veel meer voldoening dan een individuele prestatie. Je ziet de Belgische tennisspeelsters ontluiken wanneer ze Fed Cup spelen. Er is niets mooier dan samen met elkaar genieten.”

Dat verklaart waarom u in de voorbereiding met de spelers van FC Den Bosch twee dagen op stap ging met de Koninklijke Landmacht?

“Absoluut. Je kan dertig keer trainen of iemand in zodanig extreme omstandigheden plaatsen dat de façades wegvallen. Als iemand wordt gedwongen tot basisbehoeften komen de echte waarden en kwaliteiten naar boven. En dat is gebeurd … Spelers die onder een zeil moesten slapen, ’s nachts wacht moesten lopen voor elkaar en uit hun bed getrommeld werden door militairen, die in Afghanistan of Irak gevochten hadden. Die kerels, die mensen gedood hadden, keken niet op naar een profvoetballer, hoor. Integendeel: ze schreeuwden de spelers midden in de nacht naar de vrachtwagen voor nog een reeks fysieke oefeningen. Zo smeed je een band.

“Ik heb heel graag in Nederland gewerkt, waar ik op termijn de stap naar de Eredivisie wou zetten.”

Maar toen KV Mechelen aanklopte, had u een goed gevoel. Op de persconferentie zei u: ‘KV Mechelen is een warme club met veel solidariteit en verbroedering. En het heeft dat Engelse: passie, strijd, een geweldig publiek en ook wel wat dramatiek.’ Dat klinkt als Germinal Beerschot, mét rust en stabiliteit.

“Dat is zo. Een Antwerpenaar wil met succes vereenzelvigd worden. In Mechelen heb je dezelfde drang naar succes, maar realistischer, nuchterder, misschien minder arrogant. Ik moet mezelf als Antwerpenaar niet verloochenen, ik zal ook wel van die trekjes hebben. Een zekere vorm van zelfbewustzijn is goed, op voorwaarde dat het niet vervalt in arrogantie of dikkenekkerij. Maar als ik een doel heb, mag de hele wereld het weten.”

door chris tetaert

Ik vind het dom om je als trainer vast te pinnen op een veldbezetting.

Als ze mij defensief willen noemen, so what?

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content