Hij heeft het gezien, het zwarte gat. Maar ’s morgens om vier uur, als ze gaan vissen, is Luc Beyens al aan het zwanzen.

Hoe zou het met Luc Beyens (42) zijn ? Goed en een beetje niet goed, eigenlijk. Den Beyens is een even gezellige en goedlachse mens gebleven, behoorlijk aangedikt, dat wel. En hij is door het gevreesde zwarte gat geraakt, dat is ook goed nieuws. Hij is nu werkzoekende, dat is minder. Maar hij heeft de essentie van het geluk wel gevonden, en dat is het belangrijkste.

“Ik moet eerlijk zeggen : ik heb het gezien, dat zwarte gat. Niet dat ik zwaar depressief was, maar ik heb het moeilijk gehad. Onverwacht eigenlijk, want iedereen – ikzelf ook – had altijd gedacht : Beyens zal later wel zijn plan trekken. Ik was een joviaal type, organisator van feestjes, barman in het spelershome… Beyens zou later wel in de horeca terechtkomen. Dat is ook gebeurd; we konden de zaak waarin mijn vrouw werkte overnemen. Een mooie taverne, in een residentiële wijk vlakbij de Vossemeren.

“Ik heb er mij nooit goed gevoeld. Ik stond nog liever twee uur op een veld in de sneeuw dan tien minuten achter die toog. Aan diè kant van de toog is een groot verschil met de andere kant, begrijp je ? Altijd rekenen, en je moet er vierentwintig uur per dag mee bezig zijn. Gelukkig had ik een sterke vrouw, anders hadden we het nooit zolang volgehouden. Maar best ook dat we zo’n ijzersterk koppel waren, tegenwoordig scheiden ze voor veel minder.

“Het ergste was dat we door het werk onze dochter en zoon niet zagen opgroeien. Ze basketten allebei, maar we konden nooit een keer gaan kijken. En in de grote vakantie, voor ons de drukste periode, hadden we helemaal geen tijd voor hen, dan moesten ze zelfs meehelpen. Dat kon zo niet blijven duren. Uiteindelijk heeft de zaak nog twee jaar te koop gestaan, konden we er pas na vijf en een half jaar een punt achter zetten. ( Zucht) Het klinkt misschien flauw, maar ik steek het niet weg : ons geluk was belangrijker dan de centen. Nu nog trouwens. We hebben wat spaargeld, straks betrekken we weer de villa die we hebben gebouwd. Mijn vrouw is weer aan de slag als diamantslijper en ik kijk uit naar een job waarin ik mij niet te druk moet maken. Koerier of zo, met wat tijd om ’s avonds een ploegje te trainen.

“Dat heb ik al twee keer gedaan : eerst Wezel in vierde klasse, en vorig jaar Hasselt in eerste provinciale. Hoe het verder moet met mijn trainerscarrière weet ik niet zo goed. Ik heb wel al een paar telefoons gekregen, maar het moet stroken met mijn ambities. En geen gesjacher, ik kan echt niet tegen oneerlijke mensen. Van mijn leven niet ga ik ooit op een tribune zitten waar het slecht gaat. Dan liever geen trainersjob. Ik hoef ook geen eerste- of tweedeklasser te trainen, dan spreekt een job als hulptrainer mij meer aan.”

“I

k volg het voetbal in eerste klasse nog wel, vooral op televisie dan. Een keer of vier, vijf per jaar ga ik naar Brugge, dat worden dan tweedaagsen ( lacht). Op Lommel kom ik nauwelijks, al woon ik op vijfhonderd meter van het stadion. Ze zitten er duidelijk niet te wachten op Luc Beyens. Terwijl ik zeker weet dat ik die club inzake sportieve organisatie veel kan bijbrengen.

“Ik heb al genoeg bewezen dat ik werk en plezier goed kan scheiden. Ik ben harder dan velen denken – ik vind mezelf vaak kéihard. Dat is ook gebleken bij Hasselt. Ik vond het een eer de club van de hoofdstad van Limburg te mogen trainen, al was het maar eerste provinciale. We hebben een jaar uitstekend samengewerkt, maar dan loog de voorzitter mij voor dat er totaal geen sprake was van een fusie met Kermt. Vier maanden later bleek dat toch het geval te zijn; ik nam meteen ontslag. Over is over, al excuseert hij zich nog honderd keer. Ik kan niet tegen leugens.

“Op een keer stelde Georges Leekens mij niet op en strooide rond dat ik geblesseerd was. Toen ik de voorzitter, die naar mijn enkel kwam informeren, dat zei ging hij uitleg vragen bij de trainer. Waarop Leekens mij in de groep aanviel : dat ik bij het bestuur was gaan klagen dat ik niet geselecteerd was. Ik vroeg hem op de man af waarom hij had gelogen over die blessure. Hij antwoordde dat een leugentje om bestwil moet kunnen. Ik zei : “Bij jou, niet bij mij”. Ik vloog naar de B-kern, maar de voorzitter heeft mij daar direct uitgehaald. Het is tussen Leekens en mij nooit meer goedgekomen. Leekens heeft niet vijf, maar vijftien gezichten.

“Qua sfeer was Club mij op het lijf geschreven, zeker in de succesperiode onder Henk Houwaart. Henk was de ideale trainer voor een heel sterke groep die uitzonderlijk goed aan elkaar hing. ( Lachend) Ik hoor het Henk nog zeggen, op zijn Haags : jongens, jullie weten het : er eentje meer maken dan de tegenstander. Dat was alles. Als je bij Georges Leekens uit je zone liep, werd hij halfzot. En dan die supportersavonden, elke maandag boem-boem… Ik heb mij daar ongelooflijk goed geamuseerd, negen fantastische jaren gekend : hard werken op het veld, ernaast plezier maken. Je zal van mij dan ook nooit een slecht woord horen over Brugge.

“We zijn naar Lommel teruggekeerd voor de familie, maar achteraf gezien heb ik daar spijt van. West-Vlamingen zijn een stuk vriendelijker dan Limburgers. Ik word hier na negen jaar nog altijd een beetje bekeken als de Beyens-van-Brugge. Daarom kom ik er ook zo graag terug, in Brugge, in Oostende, bij Peter Creve, in Jabbeke, in ’t cafeetje van Varsenare… Dan ben ik toch weer een beetje thuis, want ik ben diezelfde levensgenieter gebleven. Om vier uur ’s morgens, als we gaan vissen, ben ik al aan ’t zwanzen. Ik ben altijd en overal meteen in the mood.

“Ik ben nog steeds een verwoed visser, maar je kan het natuurlijk niet elke dag doen. Het wordt nu toch echt tijd dat ik iets ga doen. Ik ben 42 jaar, dat is geen leeftijd om ’s morgens te blijven liggen.”

door Frank Buyse

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content