Geen wedstrijd die het wielerhart meer doet bonzen als de straks 100-jarige Ronde van Vlaanderen. Wat maakt die klassieker zo uniek? Acht ervaringsdeskundigen over hun belevenissen en de magie van Vlaanderens Mooiste.

Jens Keukeleire (24 jaar, enige Brugse profrenner)

“Heel speciaal, op zondagochtend de Rondekoorts voelen stijgen en met de ploegbus Brugge binnenrijden. Míjn Brugge, want: geboren en opgegroeid, op geen kilometer van ’t Zand en de Grote Markt. En ik woon er nog altijd, in Sint-Andries, in een zijweggetje van de Gistelsesteenweg, waar vorig jaar zelfs de officiële start gegeven werd.

“De Ronde beginnen op wegen waar je al je hele leven bijna elke dag passeert en waarvan je elke vierkante centimeter kent, alleen ik kan er als prof over meespreken. Vorig jaar heb ik mijn buitenlandse teamgenoten bij Orica-GreenEdge zelfs verteld in welke cafés op ’t Zand (waar de ploegbussen verzamelen, nvdr) ze eens moeten binnenspringen als ze ooit Brugge als toerist bezoeken. Natuurlijk vonden ze dat fantastisch. (lacht)

“Meer dan andere ‘gewone’ renners hoor ik op weg naar het startpodium ook mijn naam roepen, want veel vrienden en familie tekenen jaarlijks present. Nóg mooier zou het zijn mocht iedereen mij toejuichen – zoals bij Tom Boonen. Wie weet kan ik dat ooit eens ervaren. Misschien nadat ik zelf de Ronde gewonnen heb…

“Als prof heb ik al twee keer de sfeer bij de start mogen opsnuiven en telkens was het volop genieten. Niet alleen voor mij, ook voor de buitenlanders. Geen mooier begin immers dan de Grote Markt, waar zelfs bij regen en drie graden al van ’s morgens héél vroeg duizenden mensen staan. En bij goed weer nog een pak meer. Geen enkele andere koers, ook Parijs-Roubaix niet, komt wat dat betreft in de buurt.

“Die start heeft mijn visie op Brugge zelfs veranderd. Vroeger vroeg ik me af waarom al die toeristen foto’s namen – dat historische decor was zo vanzelfsprekend – maar nu besef ik hoe prachtig deze stad is. En vooral: welke eer het is om er als régional de l’étape aan ’s werelds mooiste koers te beginnen.

“Als tiener heb ik nochtans zelden de start live gezien. Wielrennen zei me zelfs weinig – ik heb eerst drie jaar geroeid – tot het virus me op mijn vijftiende plots besmette. Na amper een paar uur trainen en op mijn vaders oude koersfiets – mét voetriempjes – reed ik toen de Ronde voor wielertoeristen uit. De volledige 265 kilometer! Mijn pa had mijn vriend Jeroen Laleman en ik gek verklaard, maar zonder veel problemen bereikten we Meerbeke. Weliswaar in het halfdonker, na een tocht van twaalf uur! Ik was zo kapot dat ik in de auto op weg naar huis in slaap viel.

“Die dag werd de trigger om te beginnen koersen. En om daarna, als junior en belofte, nog driemaal aan de tocht voor wielertoeristen deel te nemen. Hét weekend van het jaar: op zaterdag mezelf afbeulen, op zondag uitslapen, de start bijwonen en in de namiddag languit in de zetel naar de Ronde kijken. Om, als Boonen of Stijn Devolder demarreerden, trots te roepen: ‘Dáár heb ik gisteren ook versneld!’ Of ben ik stilgevallen…” (lacht)

René Wuyckens (59 jaar, nestor van de VRT-motards)

“Aan mijn twintigste seizoen als wielermotard zou ik beginnen, toen ik in februari 2006 een mokerslag kreeg. Kanker. Ik vroeg om de operatie en de chemokuur uit te stellen, zodat ik zeker de Ronde kon meemaken, maar dat was geen optie – mijn toestand was te ernstig. Toch bleef ik tijdens mijn hele herstelperiode positief, met mijn passie voor de koers en voor mijn job als motard als brandstof. Al pinkte ik wel een traan weg toen Michel Wuyts me tijdens de uitzending van de Driedaagse De Panne beterschap wenste. En ook tijdens de Ronde had ik het moeilijk. Niets voor mij, in de zetel toekijken. Ik wil midden in de actie zitten, zéker tijdens Vlaanderens Mooiste.

“Als ex-prof heb ik zelf de Ronde drie, vier keer gereden, in dienst van mijn schoonbroer Herman Vanspringel. Verder dan 150 kilometer raakte ik echter niet – ik was maar een gewoon coureurke. Toen ik in 1983 stopte, ging ik in de fiets- en motorzaak van mijn ouders werken en via de legendarische motard Jos De Wit, ook een Leuvenaar, mocht ik in 1986 bij de BRT beginnen. Als zogenaamde ‘moto 2’, die tussen de kopgroep en het peloton rijdt.

“Veel leuker dan afzien op de fiets, maar ook stressvol, vooral in de Ronde. Het is constant balanceren: ik mag van de commissarissen niet te dicht bij de renners rijden, maar ook niet te ver, zodat mijn cameraman Eric Van Limbergen, met wie ik al twintig jaar een Siamese tweeling vorm, deftige beelden kan schieten. Bovendien moet ik ook rekening houden met de fotografen. Vroeger waren er in de Ronde vier, nu twaalf. Gelukkig laten ze er niet meer toe én krijg ik altijd voorrang.

“Een bevoorrechte positie, ja, al zie ik negentig procent van de tijd de coureurs alleen in mijn achteruitkijkspiegels, omdat we altijd voor het peloton moeten blijven. Volledig opgaan in de koers is dus uitgesloten. Nog zo’n evenwichtsoefening: die tussen opperste concentratie en toch genieten, want ook ik voel in aanloop naar en op de hellingen de adrenaline stromen. Alleen diep in de finale kan ik even stoom aflaten. Dan posteert de regisseur me soms achter de kopgroep – zoals vorig jaar met Boonen, Ballan en Pozzato -, zodat we met twee camera’s elke beweging kunnen filmen.

“De laatste tien jaar is de Ronde ook steeds hectischer geworden. Niet dat er zó veel volk bij is gekomen – elke bergje heeft zijn verzadigingspunt – maar het publiek is wel minder gedisciplineerd. Gelukkig staan er nu op de meeste hellingen dranghekken, zodat ik niet meer, zoals vroeger, als Mozes de mensenzee moet opensplijten. Sommige passages in de E3 Prijs of in andere koersen, zónder hekken, zijn zelfs gevaarlijker.

“Ik prijs me gelukkig dat ik in die 27 jaar nog nooit een ongeluk gehad heb. Geef me daarom ook maar een lentezon. Jos De Wit had liever regen – ‘Pas dan is het een échte Ronde’ – maar dan stijgen ook de risico’s voor de volgers. Anderzijds drijven in zulke omstandigheden de meest ervaren motards boven. En daar behoor ik ondertussen toch al bij.” (lacht)

Claude Criquielion (56 jaar, enige Waalse winnaar)

“Ik mag dan wel de enige Waalse winnaar van de Ronde zijn, ik ken de wegen en de hellingen een pak beter dan veel Vlaamse coureurs. Mijn woonplaats Deux-Acren ligt immers op de taalgrens, vlak bij Geraardsbergen. De Bosberg kan ik bijna vanuit mijn achtertuin zien liggen en tijdens mijn carrière lagen les monts flandriens bijna dagelijks op mijn trainingsparcours.

Het unieke van de Ronde, de passie van de tienduizenden wielerfans die zich één voelen met de renners, kon ik dus perfect inschatten. In Vlaanderen ben je pas een renner als je meestrijdt in de waaiergevechten in regen en wind, als je afziet zoals de boeren die keihard ploeterden om hun gezin te voeden.

“Hoewel ik ook zo’n werker was en ik er met mijn neus op zat, heb ik jaren gedacht dat ik beter paste bij het zwaardere Ardennenwerk en bij rittenkoersen. Mijn seizoen begon eigenlijk half april, met de Waalse Pijl en Luik-Bastenaken-Luik. Pas na mijn wereldtitel in 1984 veranderde die planning. Ik wilde mijn regenboogtrui immers overal showen, ook in de Ronde. Een goede keuze, want die koers zou me leren dat ik veel polyvalenter was dan ik ooit gedacht had.

“Voor de editie van 1985 wijzigde ik mijn fietspositie, om een groter verzet te kunnen trappen en zo de kasseien beter te kunnen verteren. Het rendeerde, want ondanks het apocalyptische weer werd ik meteen zesde – twee minuten na Eric Vanderaerden – en een jaar later eindigde ik opnieuw in de top tien – achtste. Ik besefte: deze koers ligt me.

“Het jaar erna bestudeerde ik vooraf de weerkaarten: meewind na de Bosberg. Te onthouden. Verder had ik geen strategisch plan. Overbodig in de Ronde van Vlaanderen. In de finale is het elk voor zich en geldt alleen de wet van de sterkste.

“Het eerste deel van de wedstrijd werd gekenmerkt door het beruchte incident op de Koppenberg met Jesper Skibby, die letterlijk van zijn fiets gereden werd door een wagen van de koersdirecteur. De Ronde stond even stil, gelukkig zonder gevolgen voor mij. Na de Muur, waar topfavorieten Vanderaerden en Sean Kelly enkele meters afstand namen, keerde ik vlot terug en op de top van de Bosberg ging ik alleen.

“Nog vijftien kilometer, mét de wind in de rug… Bovendien kreeg ik in de achtergrond steun van Kelly die me een wederdienst gunde omdat ik hem vaak geholpen had in Luik-Bastenaken-Luik. Voortgestuwd door het publiek soleerde ik richting Meerbeke, met een voorsprong van één minuut. Héérlijke momenten. Trots om als eerste Waal de Ronde te winnen, én om te tonen dat er in België meer goede renners waren dan alleen maar Vanderaerden. Die zege heeft mijn status flink opgekrikt en vooral definitief de foute perceptie weggeveegd dat ik in 1984 per toeval de wereldtitel veroverd had. Eindelijk werd ik als een grote coureur beschouwd. Dankzij de Ronde.”

André Denys (65 jaar, flandrien-politicus)

“Onvergetelijk, die demarrage van Edwig Van Hooydonck in 1989 op de Bosberg. Ik stond als toeschouwer ergens halverwege en zag hem Dag Otto Lauritzen uit het wiel kletsen. Nooit een renner zo soepel en met zo veel panache een helling zien opknallen. Van Hooydonck was nochtans geen flandrientype zoals Johan Museeuw of Stijn Devolder – noeste, wilskrachtige coureurs voor wie mijn wielerhart het snelst sloeg – maar zijn Kempense jeugdigheid en kracht gaven me kippenvel. Voor mij de mooiste editie ooit, met het slechte, typische Rondeweer en zijn legendarische huilbui op het podium als extra pigment.

“Van Hooydoncks prestatie, maar dat geldt voor alle renners, kan ik goed inschatten, want zelf heb ik dertig jaar lang de zaterdag voor de Ronde het grootste deel van de finale gefietst. Samen met Wouter Vandenhaute (nu Woestijnvisbaas, nvdr), Marc Stassijns (ex-chef sport van de BRT, nvdr) en een vaste groep wielertoeristen. Na afloop wasten we ons bij Willy Verlé, voorzitter van het aankomstcomité in Meerbeke, met wie ik de dag erna, tijdens de koers, op pad trok. Willy was immers een expert in het ‘afsnijden’ – vaak deden we wel vijftien plaatsen aan.

“Twintig edities heb ik met hem gevolgd, maar vanaf eind jaren negentig werd het steeds drukker en gevaarlijker. Toen ik in 2004 gouverneur werd en ik helikopterbeelden van rodeobestuurders zag, wist ik: het is tijd dat de stroper boswachter wordt. Daarna volgde ik elk jaar de koers in de auto van het hoofd van de politie. Veiligheid was mijn topprioriteit en ik ben trots dat de Ronde op dat gebied een voorloper werd.

“Toch hebben we, ondanks alle maatregelen – meer dranghekken, stewards… -, het volkse karakter nooit geschaad, want dicht bij de renners zijn, dat hoort bij de Ronde. Het moet een volksfeest blijven. Én: gratis. Met viptenten heb ik geen problemen, zolang ook de gewone man een mooie plaats krijgt.

“De Ronde, dat is de Elfstedentocht van Vlaanderen, met dat verschil dat wij er elk jaar van kunnen genieten en dat Vlaanderens Mooiste een veel grotere internationale uitstraling heeft. Meer zelfs dan Parijs-Roubaix, vind ik. Ook daar staan honderdduizenden toeschouwers langs de kant en ook die koers wordt wereldwijd uitgezonden, maar het unieke van de Ronde is de combinatie met de wielertoeristentocht op zaterdag: zestienduizend deelnemers, verspreid over tientallen nationaliteiten. In een Amerikaanse krant zag ik een paar jaar geleden een top vijf van de grootste amateurtochten ter wereld en daar stond ‘onze’ Ronde tussen. Veelbetekenend, toch?

“Een stuk van het parcours met de fiets verkennen zit er – gezien mijn gezondheidstoestand (Denys vecht tegen kanker, nvdr) – jammer genoeg niet meer in. Dat doet pijn, ja, zeker tijdens deze heilige koersweek. Maar nu ik gouverneur af ben, zal ik wel het wedstrijdverloop opnieuw beter kunnen volgen. Misschien aan de finish in Oudenaarde, maar allicht thuis voor tv. Waar is me eender, genieten doe ik sowieso.”

Andreas Klier (37 jaar, Duitse Rondeveteraan)

“Ik, een professor in het koersen op Vlaamse wegen? Ietwat overdreven, maar na elf jaar in de Vlaamse Ardennen te hebben gewoond, al die tijd met een expert als Peter Van Petegem te hebben getraind én na twaalf Rondedeelnames (het meest van alle actieve renners, nvdr) ken ik intussen wel de knepen van dat heel specifieke deel van het wielervak.

“Dé moeilijkheid van die Vlaamse wedstrijden, en zeker van de Ronde, is de balans vinden tussen vechten voor je positie en zo veel mogelijk energie sparen. In geen enkele andere koers maken ervaring en parcourskennis zo’n groot verschil, zeker voor renners die niet Boonen of Cancellara heten. Vaak ben ik in de Ronde daarom veel langer meegegaan dan conditioneel sterkere collega’s die echter met hun krachten hadden moeten woekeren nadat ze in het gevecht naar de voet van een helling achterop geraakt waren.

“Moordend, ook mentaal – alleen al de stress zuigt je leeg. Dan is het handig als elke kassei en moeilijke bocht in je geheugen gegrift staat, je kunt voorspellen uit welke richting de wind zal waaien, hoe het peloton daarop zal reageren, en als je weet waar en wanneer je voor welke helling moet opschuiven – vaak niet op het moment dat iedereen begint te drummen, maar net ervoor of erna. Afhankelijk van het weer, en het parcours dat verandert, zoals vorig jaar, steek ik zo een heel scenario in mijn hoofd. Al kun je dat nooit perfect uitschrijven, want de Ronde is zoals een bloedmooie, wispelturige vrouw: een eigen willetje en dus onmogelijk te voorspellen. Maar toch word je er verliefd op. (lacht)

“Die kennis heb ik, als pas 21-jarige belofte, opgedaan van bij mijn allereerste koers in Vlaanderen: de Omloop Het Volk van 1997. De week ervoor had mijn ploegleider bij het kleine Team Nürnberger me een fax met een gedetailleerde parcoursbeschrijving gestuurd. Die leerde ik rats van buiten. Mét resultaat: meteen 14e. De liefde voor Vlaanderen was geboren.

“Nochtans had ik in München, waar ik opgroeide, nooit een seconde van de Ronde gezien. De eerste editie die ik op tv bekeek – 1999 -, was zelfs die waarin ik zélf voor de eerste maal deelgenomen had… Als nieuwkomer bij TVM-Farm Frites was ik, op verzoek van de ploegleiding én met volle goesting, eind 1998 naar Denderhoutem verhuisd. Een goeie zet, want na een sterk debuut in de E3 Prijs mocht ik van kopman Van Petegem direct mee naar de Ronde. Een voltreffer: ik kon mijn werk als helper doortrekken tot in Brakel, en vooral: Peter won! Een van mijn mooiste koersherinneringen, zelfs mijn zege in Gent-Wevelgem (2003, nvdr) staat daar niet boven.

“Zes jaar na mijn eerste Ronde voelde ik me sterk genoeg om zélf te winnen, maar na een tweede stek in de E3 Prijs botste ik weer op Boonen. Gefrustreerd om die gemiste kans? Als iemand anders gewonnen had wel, maar toen niet – Tom was gewoon de sterkste. Geen oneer om van dé Ronde van Vlaanderenspecialist van de laatste tien jaar te verliezen.

“Zo dicht bij de zege zal ik zondag niet raken. Mijn laatste editie? Dat weet ik nog niet. Wél dat ik na mijn carrière met enkele vrienden terugkeer naar Vlaanderen (Klier woont nu op Majorca, nvdr) om op zaterdag, op het gemak, de tocht voor wielertoeristen te rijden en op zondag langs de kant naar de koers te kijken. En me dan écht onder te dompelen in die magische ambiance. Een volksfeest zoals het beroemde Oktoberfest in München, alleen heb je naast bier hier ook topsport. Wat kan een mens meer wensen?” (lacht)

Robert De Clercq (59 jaar, postbode Oude Kwaremont)

“Amper 16 was ik, toen ik in 1970 – tijdens mijn eerste dienst als postbode – de Kwaremont op mocht fietsen. 43 jaar en ik-weet-niet-hoeveel-duizend beklimmingen later ligt hij nog altijd op mijn dagelijkse route. Ik heb al vaak kunnen veranderen, maar telkens geweigerd. Geen mooier, idyllischer decor om je ronde te doen, toch?

“Sinds onze dienst in 2008 naar Avelgem verhuisde, ga ik wel met de auto op pad. Het gevoel van vrijheid is zo wat weg, maar het maakt het wel minder lastig, zeker voor iemand van 59. Vroeger was ik elke middag zelfs pompaf, na zo’n lastig parcours in de Vlaamse Ardennen te hebben afgelegd. Al verstond ik wel de kunst om met een zo licht mogelijke postzak de Kwaremont aan te vatten. En wist ik perfect welke kasseien het best bolden en waar de diepste putten lagen. Je zou voor minder, na al die beklimmingen. Eigenlijk zou elke renner bij mij eens moeten langskomen voor een cursus ‘Hoe rijd ik het snelst de Oude Kwaremont op?’ (lacht)

“Als postbode, en al bijna dertig jaar als inwoner van Berchem (aan de voet van de Kwaremont, nvdr), ervaar ik ook als geen ander hoezeer de Ronde al vanaf begin maart begint te leven. Dan explodeert het aantal wielertoeristen en effenen de boeren hun land om viptenten erop te zetten. Vorig jaar moest ik zelfs meerdere keren omrijden omdat een vrachtwagen met materiaal op de Kwaremont de weg blokkeerde. En twee dagen kon ik helemaal geen post uitdelen.

“Weken op voorhand is de Ronde ook hét gespreksonderwerp, zeker het vormpeil van de coureurs. Als postbode moet je wat dat betreft soms opletten wat je zegt. Vroeger trok ik als Eddy Merckxfan vaak van leer tegen Roger De Vlaeminck, maar nu hou ik me wat in. Eén kritische opmerking, zeker over Tom Boonen, en je hebt een supporter op je dak. Op den duur weet je echter wie voor wie supportert en praat je de mensen een beetje naar de mond, hé. (lacht)

“Ook het parcours, met de drie lussen over de Kwaremont, is sinds de vernieuwing een hot topic. Vorig jaar hoorde je vooral: hoeveel miserie zal dat zottenkot veroorzaken? Maar het scepticisme is na één editie grotendeels omgeslagen in enthousiasme. De overlast viel immers goed mee, al zochten de diehards met hun mobilhomes nog vroeger dan de jaren ervoor – sommigen zelfs al vanaf woensdag (!) – naar een mooie plek en ook de volkstoeloop was van ’s morgens vroeg een pak groter.

“Ook voor ons wordt het opnieuw een familiefeest: schoonbroer en -zus, neven, nichten, kleinkinderen,… allemaal komen ze zaterdagnacht logeren, zelfs in onze caravan. Dat bespaart hen de moeilijke verplaatsing, aangezien alle wegen worden afgesloten. Op zondagmiddag eten we dan samen, hollen we naar buiten als de coureurs passeren – op vijftig meter van onze deur, vlak bij de voet van de Kwaremont -, en haasten we ons weer naar binnen om op tv niets van de finale te missen.

“Een heerlijke dag, met slechts één nadeel: ik moet mijn duiven binnenhouden. Elk weekend neem ik deel aan wedstrijden in Frankrijk, maar zondag kan ik het niet riskeren – de helikopters zouden hen wegjagen. Maar voor dé koershoogdag van het jaar heb ik dat er wel voor over.” (lacht)

Roger Decock (85 jaar, oudste ex-winnaar)

“Een wonderschone dag, die 7e april 2002, toen ‘mijn’ Aarsele ‘Dorp van de Ronde’ was naar aanleiding van de vijftigste verjaardag van mijn zege. In een Amerikaanse slee werd ik als een koning van Tielt naar Aarsele gereden, toegejuicht door duizenden mensen. We raakten zelfs moeilijker door de massa dan de renners zelf. Net voor hun doortocht hield ook Eddy Merckx even halt om mij op de eretribune te groeten. Een mooier eerbetoon bestaat niet, hé.

“Zie je die foto aan de muur? Naar die heilige plaats – de Warandelaan in Wetteren (waar in 1952 de finishlijn lag, nvdr) – ben ik vorig jaar, voor het Radio 1-programma Joos, nog eens teruggekeerd. Met een krop in de keel, ja. Tenslotte heeft die zege mijn leven veranderd. Ik was wel al bekend nadat ik het jaar ervoor Wim van Est in de Tour uit het ravijn gered had, en ook na mijn zege in Parijs-Nice, maar de Ronde winnen was, voor een Vlaming, toch van een heel andere orde. Plots werd ik als een gewone goeie coureur een ‘vedette’. En nog altijd blijkbaar, gezien die eretocht in Aarsele of de vele aanvragen voor wieleravonden of boekvoorstellingen die ik nog jaarlijks krijg. En dat allemaal door die overwinning in 1952…

“’s Morgens keek ik nochtans niet uit naar de koers. Want: bijzonder guur weer. Gelukkig botste ik op een apotheker die ik goed kende. ‘Ik heb iets voor jou’, zei hij en hij smeerde me van kop tot teen in met een wonderzalf, een vet melkproduct. Het werkte wonderwel: veel renners waren al na vijf kilometer verkleumd, maar ik leek een hele dag naast een Leuvense stoof te fietsen. (lacht)

“Gesterkt door de zalf, en mijn traditionele rijsttaartjes, druivensuiker en vijgen, zat ik meteen na de start al in de beslissende waaier van 25 renners. Net voor de Muur demarreerde Louison Bobet, die in geen tijd vier minuten voorsprong had. In Aalst, op een slechte kassei/aardeweg, raakte hij echter geen poot meer vooruit. Kapot, en gehinderd door een haperend versnellingsapparaat. Met zijn vijven stoven we Bobet voorbij: Loretto Petrucci, Wim van Est, Attilio Redolfi, Briek Schotte en ik.

“In Wetteren moesten Van Est en Redolfi lossen, maar ik focuste op één wiel: dat van de snelle Italiaan Petrucci, eerder al winnaar van Milaan-Sanremo. Hij was té zelfverzekerd en ging telkens achter Schotte aan toen die demarreerde – Briek moest wel, als strijkijzer in de sprint. De tweede keer haalden we hem op tweehonderd meter van de finish weer bij, waarop ik op links vol doorging, zonder om te kijken. En won, ondanks opkomende krampen.

“Neen, niet dankzij een combine met Schotte. Briek wou winnen, maar ik ook. De slimste heeft het gehaald. (lacht) Wat me dat opleverde? Niet weinig hoor, voor die tijd. Liefst 29.000 Belgische frank (een goeie 700 euro, nvdr): 20.000 van de ploeg, 6000 voor de zege en 3000 voor mijn tweede plaats op de Muur. Plus een koppel duivenjongen, al heb ik die weggeschonken. (lacht)

“Na de finish werd ik op het buffet van de organisatie onthaald als een volksheld. De opluchting, na drie jaar Italiaanse overheersing door Fiorenzo Magni, bleek enorm. En ’s avonds, in een stampvol café De Sportclub in mijn thuisstad Izegem, was de ontvangst nóg triomfantelijker. Slechts één man keek sip: mijn ploegleider André Bertin, die de wedstrijd halverwege verlaten had, ervan overtuigd dat Bobet zou winnen… Pas in Gent hoorde hij op de radio de echte afloop, waarna hij zich naar Izegem spoedde. Hij verontschuldigde zich uitgebreid en betaalde een paar flessen champagne en mijn winstpremie. Ik heb het hem rap vergeven.” (lacht)

Philippe Brunel (57 jaar, hoofdredacteur wielrennen L’Équipe)

“In tegenstelling tot bij de Tour de France zoek ik als journalist nooit naar een kleur als ik het relaas van een Ronde van Vlaanderen beschrijf. Al van toen ik in 1969 op mijn dertiende Eddy Merckx zag winnen op tv, na een heroïsche solo van zeventig kilometer in regen en wind, zie ik deze koers in een wereld van zwart-wit.

“Dat werd nog versterkt door de zege van Eric Vanderaerden, zestien jaar later. Een flandrien met glinsterende benen die tegen de gure natuurelementen opbokste en arriveerde in het halfdonker – van een horizon was geen sprake meer. Een hallucinante koers, die zich leek af te spelen als in een droom.

Le Tour des Flandres heeft een identiteit die je met geen enkele andere klassieker kunt vergelijken. Een koers die de ruwheid van de winter met zich meedraagt en zich afspeelt in een landelijk decor die aan de normen van de moderniteit lijkt te ontsnappen. Een wedstrijd die het verhaal vertelt van de eenheid van een landsdeel met haar eigen mentaliteit en menselijkheid. Waar al tientallen jaren coureurs door middel van de fiets, en door de aantrekkingskracht van de Ronde in het bijzonder, zich opwerken op de sociale ladder, vaak met hoge pieken en diepe dalen. Zoals Freddy Maertens, wiens leven onlangs prachtig neergepend werd. Een biografie vol contrasten met, niet toevallig, als titel ‘Een leven in wit en zwart’…

“De specificiteit van de Ronde doet ook bij ons, Fransen, de wielerpassie hoog oplaaien. Ik schat deze unieke klassieker zelfs hoger in dan Parijs-Roubaix, die de laatste jaren steeds meer van zijn glans verliest en afgeslankt is tot een uitputtingsslag tussen slechts drie of vier kasseispecialisten. De Ronde is even lastig, maar veel ingewikkelder en moeilijker om te winnen: je moet meer vooraan koersen, constant opletten, aangezien er tien, vijftien toprenners in aanmerking komen voor de zege.

“Uit de grond van mijn hart hoop ik dat de organisatoren dit wielermonument behouden zoals het is. Na het verdwijnen van de Muur van Geraardsbergen moeten ze te allen prijze vermijden dat er nog andere ijkpunten en tradities sneuvelen en moeten ze vasthouden aan de authenticiteit. Zo niet, dan zal de ware ziel van de Ronde van Vlaanderen verdwijnen. En dat zou doodzonde zijn.”

DOOR JONAS CRETEUR, PIERRE BILIC & THOMAS BRICMONT

“De Ronde is zoals een mooie, wispelturige vrouw: onmogelijk te voorspellen. En toch word je er verliefd op.” Andreas Klier, renner

“De Ronde, dat is de Elfstedentocht van Vlaanderen, alleen kunnen wij er elk jaar van genieten.” André Denys, ex-gouverneur

“Elke renner zou bij mij eens moeten langskomen voor een cursus ‘Hoe rijd ik het snelst de Oude Kwaremont op?'” Robert De Clercq, postbode

“Aan mijn zege hield ik 29.000 Belgische frank over, plus een koppel duivenjongen.” Roger Decock, oudste ex-winnaar

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content