Ivan Messelis verdiende het wel, maar werd uiteindelijk nooit wereldkampioen veldrijden. Het knaagt, maar het doet dat steeds minder. Messelis overwon kanker. Dan relativeer je wel.

Regen of zon, ochtend of avond, Ivan Messelis lacht. Of hij nu op de cross of in een van zijn twee JBC-winkels rondloopt, hij geniet van elke seconde van het leven. Wanneer je de dood in de ogen gekeken hebt, kan niets je nog overkomen. De West-Vlaming wordt vijftig binnenkort. Hij is een generatiegenoot van Roland Liboton. Die won als crosser zo goed als alles. Dat Messelis ondanks Liboton, Stamsnijder, RogerDe Vlaeminck, Thaler, Kluge, Vermeire, De Brauwer en De Bie toch nog vier keer kampioen van België werd en maar liefst 206 veldritten op zijn naam schreef, maakt hem tot een van de grootste Belgische veldrijders. En toch staat hij niet in de galerij der groten. Ivan Messelis werd nooit wereldkampioen. Wakker ligt hij daar niet meer van. Hij heeft dit jaar kanker overwonnen. Wat zou je dan zeuren?

Ivan Messelis: “Nooit heb ik me weggestopt. Ik ben naar de cross blijven komen. Chemotherapie doet nochtans wat met je lijf: haaruitval, zwelling van het gezicht, doffere blik. Verdwenen wimpers en wenkbrauwen maken dat sommigen je niet eens meer herkennen. Onwaarschijnlijk hoe er ook mensen zijn die je plots beginnen te mijden. Alsof je een erg besmettelijke ziekte hebt. Is het schrik of onwetendheid? Eerlijk gezegd, ik heb me er altijd weinig van aangetrokken. Ik overtuigde mezelf steeds weer dat ik opnieuw gezond zou worden. Crossers krijgen ze niet zomaar klein. Kijk naar Frank Groenendaal. Die is vorig jaar gestopt met crossen, maar wat moet die al heel zijn leven niet meemaken? Al veertien jaar is hij seropositief. Dan mag ik niet klagen, toch niet wat het verlies aan sociale contacten betreft. En, ik ben genezen verklaard.”

Kriebel in de keel

Wanneer merkte je dat je ziek was?

“Het was in mei 2006. We maakten een vierdaagse minitrip naar Parijs. We doen dat wel vaker. Ik zat er met een kriebel in mijn keel. Een gevolg van de airco in onze zaak, zo dacht ik. In de winter is het hier binnen heel warm, in de zomer dan weer heel fris. Keelpastilles hielpen niet echt. Een weekje Lysomucil nemen bracht ook geen beterschap. De fluimen bleven komen. Ik stapte dan toch maar naar de huisarts. Die vond iets in mijn keel dat er niet thuishoorde: een cyste. We snijden dat weg en we laten dat onderzoeken, zei hij. Toen ik wat later vernam dat we een afspraak moesten maken met de oncoloog, voelde ik al dat het niet goed zat. Toen die op zijn beurt het woord lymfoompje uitsprak, was het alsof ik een emmer over mijn hoofd kreeg. Mijn wereld stortte in. Toch maar ook even bij een bevriende oncoloog langs geweest voor een second opinion. Geen twijfel mogelijk: lymfekanker. Een PET-scan maakte duidelijk dat de kanker al goed over mijn lijf verspreid was: lies, oksels, keel, voet. Enkel de ingewanden waren nog niet aangetast. Dat was bij VT4-omroepster Ilse Demeulemeester wel het geval en zij had zich overal doorheen gesparteld. Waarom zou ook ik het dan niet overleven? Hoe groot de shock ook was, altijd ben ik optimistisch gebleven. De dokters zegden me ook steeds weer: ‘Ivan, je hebt geluk, je hebt een van de beste kankers.’ Een goede kanker, bestaat dat dan? In het begin hebben we natuurlijk geblet en getut. Wanneer je een boekje over chemotherapie leest, begin je ook echt te flippen, maar toch … Dit was voor mij een zoveelste wedstrijd die ik moest en zou winnen.”

Helpt het dat je topsporter geweest bent?

“Zeker en vast. Ik mocht dan al vijftien jaar niet meer gekoerst hebben, mijn hart, mijn longinhoud, mijn spieren, alles straalde nog kracht uit, ondanks de kanker. Toen ik mijn eerste van acht chemobehandelingen kreeg, dacht ik: is het dit maar? Na de vierde chemokuur denk je daar dan wel anders over. Negen zakken gif door je lijf. Vergelijk het met javel die ze door je aderen jagen. Je ziet de verpleegsters met handschoenen werken omdat ze anders brandwonden oplopen. Wij krijgen het gewoon binnen. Je voelt je een vod, maar tegelijk voel je je sterk. Alleen al door de kracht van dat goedje. Dit moet je wel onoverwinnelijk maken, zo denk je dan maar.”

Epo werkt!

Een product om je onoverwinnelijk te maken, net wat een topsporter nodig heeft?

(glundert): “Lach maar. Ze hebben me zelfs massa’s epo gegeven en meegegeven … En eerlijk gezegd, dat spul werkt. Ik moest epo nemen om mijn hematocriet op te drijven. Zoniet slaat de chemo niet aan. Zat ik sommige dagen als een uitgewrongen dweil in de zetel, dan was dat na het nemen van epo niet meer het geval. Niet dat ik euforisch werd, maar ik voelde me toch opmerkelijk beter. We zijn zo zelfs nog eens op vakantie vertrokken zowel naar Tenerife als naar Turkije. In onze bagage een frigozak met epo en toch ook de nodige begeleidende attesten en toestemmingen. Ik moest ook absoluut vakantie nemen van de dokters. Dat de mensen je dan aanstaren, ach … Ik liep daar dan in mijn zwembroek, maar onder mijn sleutelbeen stulpte, door mijn huid, een Port-a-Cath uit. Dat is een soort vierkanten bakje, dat net onder je huid steekt, en langs waar ze de liters chemicaliën in je lichaam brengen. Nooit in mijn leven heb ik me gegeneerd voor anderen. Mijn vrouw en dochter vonden ook dat het zo hoorde. Ik ben ook altijd naar de cross blijven komen, hoe anders ik er ook uitzag. Vier maanden lang heb ik zelfs intens in mijn tuin gewerkt, tenminste de dagen dat ik me goed voelde, want er waren er ook andere. Wenen, in de zetel zitten, overgeven, naar het toilet gaan en opnieuw wenen, in de zetel zitten en overgeven. Sommige dagen durfde mijn vrouw zich niet eens veroeren. Zo prikkelbaar was ik dan. Als ik nu terugkijk … Ik mag blij zijn dat ik niet jarenlang ziek geweest ben. Het was intens zwaar maar na amper een jaar was ik genezen. De geneeskunde staat voor niets meer. Toen ze bij ex-renner Guido Reybrouck kanker vaststelden, zegden de dokters tegen zijn vrouw dat Guido nog twee maanden te leven had. Guido leeft nog steeds en is intussen genezen verklaard. Bij mij hebben ze dat begin dit jaar gedaan, net voor het einde van het veldritseizoen. De dag na de cross van Oostmalle, februari 2007, heb ik me meteen een fiets aangeschaft. Ik moest en zou weer leven en sportief afzien. De fiets staat er, maar ik heb er helaas amper op gezeten. De tijd ontbreekt me. Ik reageer me nu meer af op de loopband. Fietsen kost tijd …”

Waarmee heb je het dan zo druk?

“Ik baat twee winkels van JBC uit. Twee van de vele intussen. Enkele maanden geleden heeft Jean-Baptiste Claes zijn nummer honderd feestelijk geopend op de Antwerpse Meir. Ik ben twaalf jaar geleden begonnen met de zaak in Middelkerke. Vijf jaar terug heb ik die van Oostende erbij genomen. Werk genoeg hoor. Van kleding ken ik uiteindelijk niet zo veel, maar dat hoeft ook niet. Daar zorgt de familie Claes wel voor. Wij moeten gewoon zorgen voor de uitbating: hoe wij onze zaak beveiligen, hoeveel personeel we in dienst nemen, hoeveel we hen willen betalen, hoe we alles praktisch draaiende houden enz. Uiteindelijk heb je daar enkel wat gezond boerenverstand voor nodig en een beetje zakeninstinct. Dat had ik eigenlijk al van in mijn tijd als crosser. Veldrijden en werken heb ik steeds gecombineerd. Het verklaart ook waarom ik pas op mijn negenentwintigste beroepsrenner geworden ben. Enerzijds kon je ook toen als amateur roem vergaren, kijk maar naar de vijf wereldtitels van Bert Vermeire, anderzijds had ik noch de tijd, noch de aanbiedingen om van wielrennen mijn hoofdjob te maken. Ik had toen al mijn eigen transportbedrijf. Ik deed vooral vervoer voor Vandemoortele. Het waren lange dagen. Ik begon erg vroeg te werken zodat ik in de namiddag tijd had om te trainen. Samen met Roger De Vlaeminck en Roland Liboton trokken we ’s woensdags naar de omloop waar in het weekend een cross gereden zou worden. Zie je Nys en Wellens dat nu al samen doen?”

Training op Mallorca

Viel er meer uit je loopbaan te halen mocht je vroeger een profcontract gekregen hebben?

“Ik denk het niet. Mijn vijf profjaren bij Histor, La William en Xagil waren trouwens niet meteen mijn beste seizoenen. Uiteindelijk heb ik ook altijd moeten opboksen tegen Roland Liboton. De duels Nys-Wellens doen me wel denken aan de strijd tussen mij en Liboton vroeger. Ik was de Wellens, de modderduivel die nooit opgaf. Op modderomlopen was ik op mijn best. Toen Lembeek onder water liep, zag ik mijn kans schoon om wereldkampioen te worden. Ik was ook super die dag. Alleen was er die dag een onbekende Vito Di Tano met nog langere loopstelten. Voor mij was er slechts zilver. Daar goud pakken had mijn leven een andere wending kunnen geven, maar ach, ik heb van niets spijt. Financieel heb ik me nooit zorgen hoeven te maken. In mijn laatste jaar hadden we zelfs vier inkomens: mijn maandloon bij Xagil, de verkoop van Xagilonderhoudsproducten, mijn transportbedrijf en mijn crossprijzengeld. Wat we aan de cross overhielden, was nochtans gene vette. Ik won de Superprestigewedstrijd in Zillebeke door Liboton en Stamsnijder te kloppen. Voor de winnaar lag er 102 euro te wachten …”

In 1991 was het over en out voor je. Je was amper 32.

“Dan moeten nochtans de beste jaren voor een crosser nog komen. Kijk maar naar Mario De Clercq of Erwin Vervecken. Tot je achtendertigste moet je vlot meekunnen als veldrijder. Ik was echter al een lange tijd op de sukkel met een virale infectie in het bloed, opgelopen op stage in Mallorca. Sven Nys is heus geen trendsetter met zijn Spaanse trainingen tijdens het seizoen. Ook ik deed dat al. Een zware val en een slecht uitgewassen wonde hebben me een heel seizoen doen verliezen. Het is eigenlijk nooit meer goed gekomen. Er komt sleet in je hoofd. Je neemt langzaam afscheid van de sport, nog voor je het zelf beseft. En als dan plots een interessant werk zich aandient … Jean-Baptiste Claes en mijn vader waren bevriend. Ze hebben nog samen gekoerst, in de jaren 60, in de profploeg van Wiel’s – Groene Leeuw. Toen Jean van mijn vader vernam dat het voor mij met de cross minder vlotte, dat ik overwoog om uit de transportsector te stappen wegens nogal zware kosten aan mijn vrachtwagen, was de zaak snel beklonken. Ik ben intussen een van Jeans trouwste uitbaters en de zaken gaan hier niet slecht.”

Weten je klanten dat ze te maken hebben met een ex-kampioen?

“Nee. Dat hoeft ook niet. De erkenning zoek ik wel op de cross. Veldrijden blijft mijn passie. De fiets die ik me aangeschaft heb, is ook geen wegfiets maar een crossexemplaar. Als renner heb ik ook amper op de weg gereden. Mijn vader mag dan nog vier keer de Tour gereden hebben, de E3-Prijs Harelbeke gewonnen hebben ook, mij zegde het niet zo veel. Ik wou crossen. De jaren dat ik bij Histor reed, moest ik wel veel op de weg rijden. Dramatisch voor mij. Soms wandelde het peloton vier uur lang. Dan stapte ik af omdat vier uur koers genoeg was voor mij, maar dan had ik eigenlijk niet getraind. Andere wedstrijden vlamden ze van de eerste seconde, moest ik het peloton laten gaan en stapte ik noodgedwongen af. Ook dan had ik dus niets getraind. Uiteindelijk trainde ik het liefst in de duinen. Alleen. Ik had weinig tijd, maar ik ging wel telkens voluit. Niet wetenschappelijk, zoals nu gebeurt. We wisten ook niet beter. Mij ga je alvast nooit horen zeggen dat het in onze tijd zo veel beter of slechter was. Elke generatie zijn waarde en plezier.”

Buitenlander wereldkampioen

Het veldrijden is nochtans enorm geëvolueerd.

“Ten goede zelfs. De ploetercrossen uit onze tijd bestaan niet meer. Gelukkig ook. Het lag me wel, maar het was toch maar saai voor het publiek. Er zat weinig spanning in die wedstrijden. Het schrok de jeugd ook af. Toen ik junior was, reden we samen met de nieuwelingen in één wedstrijd. In totaal zaten we aan amper twintig deelnemers. Twee weken terug was ik op de cross van Baarle-Drongen. Maar liefst 56 junioren stonden er aan het vertrek, en dat is elke cross zo. Ik geniet ervan om te kijken naar die mannetjes. West-Vlaams talent opleiden doe ik niet specifiek, maar ik volg hen wel. Ik zit ook in de organisatie van de Noordzeecross in Middelkerke, ik blijf het allemaal met arendsogen volgen. Ik heb alles vrij snel gezien. Noteer ook al maar: Erwin Vervecken komt terug hoor, dat gaat niet te lang meer duren. Ik zie Erwin graag crossen. Hij doet dat zoals Mario De Clercq, met de rekenmachine op het stuur. Hou hem maar in het oog voor het kampioenschap van België. Voor het WK kan het alle kanten uit. Tegen dan zie ik Sven Vanthourenhout weer op niveau. Sven koerst helaas wat te veel en moet dat bekopen. Verdient ook te veel geld, zo zeggen ze. Maar is dat zijn fout? De zot is diegene die het geld uitgeeft. Pas op het WK maar op voor de buitenlanders. De tijd dat we in alle categorieën goud pakten, is voorbij. Niels Albert is niet te kloppen bij de beloften, maar bij de junioren zie ik niet meteen een landgenoot de stunt van Joeri Adams overdoen. Bij de profs wordt het opletten voor Mourey of Boom. Elke week is het topcross, is het genieten in het veld en op tv en toch telt maar één koers, dat WK …”

Dat jij nooit won.

(stilletjes): “Ik zeg het wel eens tegen mijn vrouw. Als Joeri Adams morgen stopt met koersen, dan kan hij toch maar mooi zeggen dat hij wereldkampioen geweest is. Wie wereldkampioen geweest is, zelfs al is het maar één keer, wordt overal uitgenodigd. En wie staat daar soms ook op het palmares. Heb jij ooit nog gehoord van Fritz Saladin of Andy Büsser? Ik geef toe, het knaagt toch wel een beetje …” S

door philippe maertens – foto: michel gouverneur

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content