Komende zondag wil Nico Mattan zijn seizoen een blitzstart geven in de proloog van Parijs-Nice. Gesprek met de eigenzinnigste aller Belgische renners.

Vreemd tafereel afgelopen herfst in Sint-Eloois-Winkel. Bij de lokale bakker stapt een afgetrainde en bruingebrande atleet voorzien van een hip kapsel en dito kleding binnen met de vraag of hij twintig euro kan krijgen. Het is Nico Mattan, die samen met een vriend de voltallige plaatselijke middenstand afschuimt om geld te schooien voor de affiche van een voetbalmatch ten voordele van het Gentse brandwondencentrum. De match, met Jean-Marie Pfaff en Peter Van Petegem in de hoofdrollen, zal uiteindelijk vierduizend euro opbrengen, net zoals Nico Mattans Gentleman Classic ieder jaar 1500 euro wegschenkt aan een goed doel.

“Ik organiseer graag”, zegt Nico Mattan. “Als je dan tegelijkertijd iets kan doen voor andere mensen, dan zet ik me daar met plezier voor in. Binnen de ploeg ben ik ook de voorzitter van de festiviteiten. Als er een verjaardag te vieren valt, probeer ik altijd iets te doen. Dat is mijn specialiteit. Ik breng de ploeg graag samen, dat is toch veel leuker dan wanneer iedereen na het eten naar zijn kamer trekt om te chatten. Je moet kunnen praten na de koers, bij een pint wat discussiëren over de gebeurtenissen van de dag.”

Waar Nico Mattan komt, is het nooit stil. Zelfs zijn grootste zege, die hij vorig jaar in Gent-Wevelgem op zijn eigen trainingsparcours vlak bij zijn deur binnenhaalde, ging gepaard met het nodige tumult en controverse. Volgwagens die niet tijdig wegraakten fungeerden in de straten van Wevelgem als een ideaal mikpunt voor Nico Mattan, die in de laatste vijfhonderd meter Juan Antonio Flecha voorbij stoomde. Grote consternatie in de perszaal, waar Flecha’s ploegmanager Giancarlo Ferretti zowat uit elkaar knapte van verontwaardiging en Nico Mattan woorden tekortkwam om zijn zaak te verdedigen. De West-Vlaming liet het echter niet aan zijn hart komen, trommelde in een paar uur tijd honderden mensen op om een feestje te bouwen in Het Kleine Meer in Sint-Eloois-Winkel en verliet het etablissement volgens goed ingelichte bronnen pas om drie uur ’s ochtends. Drie dagen later eindigde hij veertiende in Parijs-Roubaix.

Wanneer we hem in zijn woonst in het landelijke Sint-Eloois-Winkel treffen, schrijven we vier dagen voor het Belgische openingsweekend en is Mattan net terug van Monaco, waar hij ging trainen met Axel Merckx en Tom Boonen. De Omloop Het Volk en Kuurne-Brussel-Kuurne komen waarschijnlijk nog wat te vroeg, maar in de proloog van Parijs-Nice wil Mattan er weer staan. Net als in 2001 en 2003, toen hij de concurrentie verpletterde met een snelheid van om en bij de vijftig kilometer per uur. Zegezeker is Mattan echter niet, daarvoor heeft een bacteriële infectie hem deze winter iets te veel achtervolgd.

Nico Mattan : “Ik sukkel al twee maanden met een bacterie van prostatitis en neem zo lang antibiotica. Ik ben er niet echt ziek van en er is ook niks mis met mijn prostaat, het is de zone errond die ontstoken is. Veel renners hebben er op het einde van hun carrière last van. Het helpt natuurlijk niet dat je zoveel fietst : je zit altijd op je gat, op je prostaat. Ik voel het nog steeds als ik in het zadel zit, maar het verbetert langzaam.”

Je eerste grote doel komt dan ook in zicht : de proloog van Parijs-Nice.

“Het is in Issy-les-Moulineaux, op hetzelfde parcours als in 2003, toen ik won. Ik ken dat parcours van binnen en van buiten, maar daags voordien verken ik nog twee keer, om de bochten opnieuw te zien en om het juiste gevoel te krijgen. In de week voordien train ik niet te veel. Na Het Volk en Kuurne heb je sowieso twee dagen recuperatie nodig. Op woensdag en donderdag train ik achter de derny, maar nooit langer dan drie uur. Dat brengt totaal niet op. Het is niet de afstand die telt, je moet gewoon wat power in de benen hebben en licht staan.”

Licht staan ?

“Je mag daags voor de wedstrijd niet veel eten. Hoe meer je eet, hoe harder je hart moet pompen om dat te verwerken. De dag van de proloog eet ik meestal niet. Om vijf minuutjes rap te rijden heb je geen energie nodig, dan moet je gewoon zo licht mogelijk staan. Normaal voel ik meteen of ik goed ben of niet en weet ik of ik dicht kan eindigen. Een proloog is geen koers : er komt geen tactiek bij kijken. Het is niet meer dan vijf, zes minuten zo rap mogelijk rijden.”

Waarom precies de proloog van Parijs-Nice ?

“Ik ben altijd goed in de periode begin maart. De lengte van het parcours past me : tussen de vier en de zes kilometer. Teken een proloog van tien kilometer uit en ik zal niet meer winnen. Hoe dat komt ? Mijn lichaam staat afgesteld op een inspanning van zes minuten, zeker ( lacht). Je moet gemiddeld zo’n 50 per uur halen. Er zit een bergje in, daar klim je op aan 35 per uur, om daarna naar beneden te vlammen aan 70. Je moet berekend naar boven rijden : vooral niet á bloc bergop spurten, zodat je stilvalt als je boven komt. Want dan verlies je seconden. Je moet er aan tachtig procent op rijden, zodat je op de top nog een tand groter kan duwen. De proloog wordt niet op de helling gewonnen, maar boven op de helling.”

Ben je eigenlijk moe na zo’n proloog ?

“Neen, totaal niet. Eén minuut na de aankomst ben ik gerecupereerd. Er zijn renners die zich volledig kapot kunnen rijden, zoals een Johan Van Summeren bij ons in de ploeg. Ik kan dat niet. Nooit gekund. Ik heb nog nooit een wedstrijd gehad waarbij ik me na de aankomst tien minuten langs de kant moet zetten om te bekomen. Ik ben niet in staat om mezelf echt pijn te doen. Als ik slecht ben, lukt het me niet om diep te gaan, en als ik goed ben, blaas ik ook niet. Na Gent-Wevelgem was ik ook niet kapot. Als je wint, ben je niet moe. Ik wil mijn lichaam ook niet forceren, want als je jezelf iedere koers naar de kloten rijdt, kan je geen carrière van veertien jaar uitbouwen.”

Hoe graag rij jij nog met de fiets ?

“Soms heb ik ook geen goesting, maar je moet weten wanneer je moet trainen. Ik ken mezelf goed : niemand hoeft mij uit te leggen wat ik moet doen. Natuurlijk geven de dokters en de sportdirecteurs me wel raad binnen de ploeg, maar ze weten dat het eigenlijk niet nodig is. Ik ben 34 jaar, ik heb al meer meegemaakt dan sommige dokters.”

Op dat vlak heb je altijd je eigen pad bewandeld, hé.

“Ik ben niet iemand die veel kilometers moet malen, maar ik heb wel zoveel mogelijk koersen nodig om in vorm te geraken. Ik kan een seizoen aanvangen met vierduizend kilometer in de benen, terwijl anderen er misschien zevenduizend hebben. Je hebt renners die zes, zeven uur trainen : dat versta ik niet. Zelfs Boonen traint zelden meer dan vijf uur.”

“Ik ga makkelijk tot 77, 78 kilo, dat is zeven kilo extra. Op stage in Zuid-Afrika stonden Van Sevenant en Aerts nog te lachen met mijn buik. Ik vind dat je niet altijd moet leven aan 80 procent. In de winter moet je eens naar 120 procent gaan, maar tien januari vormt voor mij het keerpunt. Vanaf dan soigneer ik me serieus en durf ik vijf kilo vermageren op een maand tijd. Ik merk wel dat het me met het ouder worden meer moeite kost om dat gewicht kwijt te geraken. Ik sta ook dikker dan vroeger. Toen ik in 2001 Plouay won, woog ik 67 kilo, in Gent-Wevelgem woog ik er 71,5. Hoe lichter je staat, hoe beter je bergop rijdt, maar hoe kloeker je bent, hoe meer kracht en explosiviteit je hebt. Er is voor mij ook geen reden om extreem mager te staan : Het Volk, Harelbeke, Kuurne, dat zijn geen cols, hé, dat zijn bergskes van maximum twee minuten.”

Die instelling heb je niet altijd gehad.

“Vóór het jaar 2000 had ik nog nooit een pint gedronken. Dat was niet slecht : als jonge coureur moet je ook karakter kunnen tonen. Sinds mijn hartproblemen in 1999 ben ik veranderd van levensstijl, en dat is me ten goede gekomen. Ik heb sindsdien mijn beste jaren gehad.”

Zijn je hartproblemen nog ooit terug opgedoken ?

“Ik doe vaak hartritmestoornissen, maar ik voel ze niet.”

Maar ze zijn ongevaarlijk ?

“Tja, in 1999 zeiden ze dat het gevaarlijk was en ik koers nu toch al zeven jaar zonder er iets van te ondervinden. Waarom moet ik dan stoppen ? Maar ik praat er zo weinig mogelijk over, want hoe meer je erover praat, hoe meer je eraan denkt en dat wil ik niet.”

Over naar je grootste overwinning dan maar. Toen je de beelden van de laatste kilometers van Gent-Wevelgem terugzag, waarop je als een sneltrein tussen de wagens door naar Flecha toestoomt, zei je : ‘Ik kan maar niet geloven dat ik dat ben die daar zo hard rijdt.’

“( verlegen) Bwah, ik ben niet zo gewoon van te winnen, hé. In januari stond ik nog vijf kilo te dik. Nadien had ik wel goed getraind, maar ergens denk je toch : hoe is het mogelijk dat ik die mannen kan kloppen ? Ik had gewoon een goede dag. Op zevenhonderd meter van de streep wist ik dat het binnen was. Ik hing op vijftig meter van Flecha, en hij viel compleet stil. En ik reed, puur op adrenaline door al die mensen langs de kant, zó rap dat ik hem bij wijze van spreken zonder handen kon voorbijsteken.”

Vind je het niet jammer dat er achteraf gezegd werd dat je gewonnen had dankzij de volgwagens die niet tijdig wegraakten ?

“Neen, want dat is net het aangename eraan : dat iedereen erover babbelt. Als ik met twee minuten voorsprong had gewonnen, zou ik nooit de aandacht gekregen hebben die ik nu krijg. De beelden uit de helikopter bewijzen trouwens dat ik nooit gestayerd heb. Natuurlijk mochten die auto’s daar niet zijn, maar toen ik De Baeremaeker ( die de neutrale wagen bestuurde, nvdr) passeerde, reed hij dertig per uur. Daar kan je onmogelijk achter stayeren. Natuurlijk rij ik naar het zog van die auto, maar daar profiteer je hoogstens één seconde van, daar rij je geen vijf per uur rapper van.”

Wat is je ambitie dit voorjaar ?

“Ik focus me de laatste zes jaar steeds op de periode tussen Parijs-Nice en Parijs-Roubaix. Als ik daartussen één koers kan winnen, ben ik al heel tevreden. We hebben dit jaar ook een heel goede ploeg. Niet zoals bij Quick-Step georiënteerd rond één renner, maar sterk in de breedte, met Van Bon, McEwen, Steegmans en De Vocht. En dan vergeet ik Van Petegem nog. Maar natuurlijk bots je altijd op Tommeke.”

Kan Van Petegem Boonen nog kloppen in de Ronde van Vlaanderen of in Parijs-Roubaix ?

“In de spurt in ieder geval niet. Maar als het een tactische koers wordt en we met meerdere mannen van de ploeg mee zijn, dan zou het kunnen lukken. Man tegen man denk ik niet dat Van Petegem van Boonen kan winnen.”

Is dat de ouderdom die speelt bij Van Petegem, of is Boonen gewoon een klasse te groot ?

“Boonen is een categorie sterker. Hij kan alleen aankomen in de Ronde van Vlaanderen, hij kan massaspurten winnen. Om zo iemand terug te vinden, moet je al teruggaan naar Freddy Maertens. Als je naast Tom rijdt in het peloton, merk je dat hij altijd goed omringd is door de ploeg. Hij zit altijd mee vooraan. De kracht straalt ook van hem af : dikke billen, afgetraind. Hij is een talent, punt uit.”

In Qatar ergerde je je aan het defaitisme in het peloton wanneer Quick-Step de touwtjes in handen neemt.

“Als je rijdt voor de tweede plaats, kan je toch beter niet starten ? Je moet ervan uitgaan dat je ook een goede ploeg hebt en dat je hem kan kloppen. Ik versta niet dat je met dertig renners een waaier trekt en dat iedereen volop meedraait om vervolgens met Boonen naar de aankomst te rijden. Leg die waaier stil, zorg voor onrust, demarreer een keer. Duw Quick-Step in de verdediging. Dat is niet tégen Boonen rijden, dat is rijden om te winnen.”

Hoe lang zal Boonen het peloton nog domineren ?

“Tom zal nooit een carrière van dertien jaar maken, en dat hoeft ook niet. ( stellig) Die kan geen tien jaar meer koersen, onmogelijk. Die prestaties van nu kan hij niet blijven doortrekken, er komt een moment waarop hij niet alles meer kan winnen. En als je van jongs af aan gewend bent om alles te winnen, dan komt er een moment dat je dat niet meer aankan in je kop. Dat je moet toegeven : shit, ik kan het niet meer.”

Twee jaar geleden leek het er even op dat jij ook ging uitbollen. Je verliet Cofidis om wegkapitein te worden bij Bodysol-Brustor. Was dat niet veel te vroeg ?

“Ik weet het niet, ik was 33. Ik train graag met jonge gasten, geef graag tips. Misschien was het ietsje te vroeg, maar het was een mooie kans van Patrick Lefevere. Ik heb er nooit spijt van gehad. Ik vind ook niet dat ik ooit ben weggeweest. De echte uitschieters ontbraken misschien in 2004, maar dat kwam voor een deel door een barstje in mijn elleboog in januari, waardoor de conditie minder was. Sommigen dachten misschien dat het gedaan was, maar ik heb intussen wel bewezen dat dat geen waar is.”

Integendeel : je bezorgde Davitamon zijn belangrijkste Pro Tourzege.

Bon, maar je kan niet echt zeggen dat ze me aanvaarden als kopman binnen de ploeg. Dat gevoel heb ik. Ook als ik een heel goede conditie heb, start ik niet als kopman.”

Als wat start je dan wel ?

“Dat is nu net wat ze niet weten in de ploeg ( lacht). Op de voorstelling waren er vijf kopmannen, maar mij catalogeren ze als ‘hardrijder’. Dat stoot me een beetje tegen de borst. Is dat een manier om mij te motiveren ? Ik weet het niet. Ik heb dat in ieder geval totaal niet nodig. Wat ben ik in de ploeg ? Ik weet het zelf niet. Een vrijbuiter die zijn eigen kans kan gaan. Ik geef toe dat ik de Ronde van Vlaanderen maar heel moeilijk kan winnen met iemand als Peter Van Petegem in de ploeg. Maar ‘hardrijder’, ach ja…”

Zou je dat graag zijn : echte kopman ?

“Ik heb niet echt de killermentaliteit van iemand als Van Petegem of Boonen, maar ik kan wel een koers als Gent-Wevelgem winnen. Nu, ik weet ook wel dat we nog genoeg andere renners in de ploeg hebben die dat kunnen, zoals Tom Steels. Ze kunnen mij moeilijk als kopman meenemen naar Gent-Wevelgem als het in de laatste tien jaar acht keer een spurt was. Dat versta ik ook wel. Ik mag mijn eigen kans gaan in Harelbeke of in De Panne, de ploeg laat me daar vrij in. Maar ze kunnen me daar ook wel eens kopman maken. Ik kan dat winnen.”

LOES GEUENS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content