Voor een keer geen interview over Lokeren en waarom het daar misging. In het leven van Jérémy Perbet is er meer dan het Waasland. De spits over de wereld van het voetbal, het imago van zijn collega’s, de kracht van Bergen, doelpunten maken en Jean-Pierre Papin.

Niet over Lokeren? Ça change, merci.” Jérémy Perbet lacht. Zijn coach zal ook blij zijn. De laatste keer dat Perbet in deze kolommen werd opgevoerd, ging het nagenoeg alleen over zijn mislukking in het Waasland en dat was allerminst naar de zin van Dennis van Wijk.

Jérémy Perbet is de Jelle Vossen van 2011. Een tijdje in de schaduw, nu ontploffend, de ene goal na de andere. De Fransman is wel ouder dan de Limburger, bijna 27 al. Dat hij pas dit seizoen ontdekt wordt door zijn landgenoten – de voorbije weken passeerden L’Equipe en Canal Plus in het Stade Tondreau – heeft te maken met een atypische opleiding. Die begon twee decennia geleden in het kleine Le Puy-en-Velay, een stadje in de Franse Auvergne. Perbet: “Dat ligt op de weg naar Compostela, en wordt als dusdanig aangedaan door niet weinig pelgrims. Agglomeratie inbegrepen iets van 45 à 50.000 inwoners. Een sympathiek stadje, heel gastvrij. Zeer warm in de zomer, bitter koud in de winter, vanwege de ligging in een dal. Ik heb er zo lang gewoond dat ik de mooiheid van het landschap niet meer zie, maar toen ik er met mijn vrouw voor het eerst kwam en zij de landschappen zag, was ze direct verkocht. Ik keer er graag terug. Mijn familie, mijn vrienden, ze wonen er nog allemaal.”

Le Puy lijkt wel een fabriekje van topsporters. Hij lacht: ” Grégory Coupet ( ex-keeper die o.a. bij Olympique Lyon en Atlético Madrid in doel stond, nvdr) en Sidney Govou ( speelde bij Olympique Lyon, Panathinaikos en nu bij Evian TG, nvdr) komen ook uit die stad. Niet dat er zo’n goeie jeugdopleiding is, het lijkt me eerder toeval. De beste ploeg uit de buurt speelt in CFA 2, dat is diep in de kelders van het Franse voetbal.”

Zijn vader is er bankier, iemand die zich door hard studeren wist op te werken. Perbet: “Zeer veeleisend, eerst voor zichzelf, later ook voor mij. Ik heb nog twee jongere broers, eentje van bijna 23 en eentje van 13. Het goeie aan een veeleisende opvoeding is dat ik waarden heb. Maar het was hard.”

Vader eiste bijvoorbeeld dat hij zijn studies – “iets commercieel, het leek me wel leuk om in een sportwinkel te werken” – afmaakte. Perbet: “Ik had de mogelijkheid om naar een opleidingscentrum van een Franse topploeg te gaan. Saint-Etienne was geïnteresseerd en ik kon in Vichy in het centre de foot terecht. Dat staat los van een ploeg, je blijft er één of twee jaar, en dan word je opgepikt door een club. Maar ik was pas veertien, vijftien en pa had het laatste woord. Hij zei nee. Als ik géén profvoetballer was geworden, had ik het hem misschien verweten, maar ik bén het uiteindelijk wel, via een andere weg. Nu bedenk ik: zou het gelukt zijn via zo’n opleidingscentrum? Ik heb verschillende vrienden die op dertien, veertien wél voor die weg kozen, maar vier jaar later werkloos bleken, zonder diploma. Het nadeel van zo’n opleidingscentrum is ook dat het je zin in voetballen kan wegnemen. Ze vragen van jongeren al op heel vroege leeftijd veel discipline. Door er zo intens mee bezig te zijn, riskeer je mentale vermoeidheid. Mijn pa vond het een risico. Iemand uit de familie – een verre verwant – deed het opleidingscentrum van Saint-Etienne, is er niet geraakt, was lange tijd werkloos en moest dan gaan werken in de fabriek. Gedegouteerd door het voetbal. Mijn vader wilde niet dat ik dat risico liep.”

Wat had zo’n opleidingscentrum aan zijn kwaliteiten kunnen toevoegen? Hij denkt even na: “Mijn levendigheid misschien, mijn snelheid zeker. Anderzijds, misschien is dat aangeboren. Mijn vader heeft ook gevoetbald en was evenmin snel. Misschien ook sprongkracht en zeker spierkracht, daar heb ik nooit op gewerkt. Misschien was ik er een completer voetballer geworden. Tot mijn achttiende heb ik nooit meer dan twee keer per week getraind.”

De sloefen van Papin

Atypische jeugd dus. Of liever: een normale jeugd, geen voetbaljeugd. Vanaf zijn achttiende ging het sneller. Perbet: “Toen ik afstudeerde, was de ploeg uit Clermont-Ferrand geïnteresseerd. Dat was ongeveer anderhalf uur rijden van waar ik woonde. Toen heb ik tegen mijn vader gezegd: ‘Voilà, ik heb nu het diploma dat je vroeg, ik kan ginder een test afleggen, nu ga ik ernaar toe. ‘” Hij kreeg er een profcontractje, eerst eentje voor één jaar, daarna eentje voor twee. Sportief was de trein vertrokken, mentaal evenwel nog niet. Perbet: “Ik had het fysiek zwaar. Van twee trainingen per week naar geregeld twee per dag. Maar vooral: ik wist niet wat professionalisme was. Discipline, levenshygiëne, rust, voeding,… Ik was gewoon om met de vrienden elk weekend weg te gaan. Niet echt de goeie manier van leven voor een prof. Samengevat: ik zat te dicht bij huis, er waren te veel verleidingen, alles ging té goed. Achteraf bekeken, zijn dat fouten die je als jongere maakt. Ik heb er geen spijt van, misschien was het nodig dat ik besefte dat een stabiel leven nodig is om goed te zijn op het veld. Ik merk nu aan mezelf dat ik de dingen veel beter kan relativeren. Als ik vroeger geen goal maakte, dook mijn zelfvertrouwen de dieperik in. Dat beheers ik nu veel beter. Ik ben zeer ambitieus, mik hoger, maar misschien explodeer ik gewoon later dan anderen.”

Na Clermont Foot kwam Straatsburg, waar hij de levenslust van Jean-Pierre Papin kruiste. Perbet: “Op een moeilijk moment. Straatsburg is een grote club die streed voor promotie naar eerste klasse. In het begin speelde ik nog vaak mee, maar na een tijdje werd dat minder. Ik was jong, de druk was groot, de kern ook. 35 profs, maar plaats voor 18 op het blad. Wat ik van Papin onthoud, was vooral zijn zelfvertrouwen. Bescheiden, maar nooit twijfelen. Fier. Iemand met een ongelooflijke levensdrift, altijd blij om naar de training te kunnen komen. Hij had veel problemen met zijn gehandicapt dochtertje, maar dat zag je nooit aan de man. Hij heeft me zijn neus voor de goal trachten over te brengen. Na sommige trainingen bleven we nog een uur op doel trappen. Hij gaf me tips, maar tussen wat je wil en wat je kan, ligt nog een groot verschil. Op gewone sportsloefen schoot hij tien keer naar doel en daarvan gingen er een stuk of acht in de winkelhaak.”

De moraal? “Achteraf bekeken, was ik te jong voor een ploeg als Straatsburg. Maar door er geweest te zijn, geloof ik wel in specifieke trainers voor spitsen. In trainen op offensieve automatismen, met vooraf afgesproken gebaren tussen aangevers en afwerkers.”

Het cliché dat je een geboren schutter bent, klopt dus niet? Perbet: “Het instinct van afwerker heb je of heb je niet, denk ik. Er zijn zeer goeie spitsen die veel kunnen, behalve scoren. Ik ben minder allround, maar als ik een bal naar doel zie vliegen, kan ik min of meer voorspellen waar die gaat komen. Ik vergis me veel, maar de paar keer dat ik er op zit, kan ik ervan profiteren. Je kan op veel vlakken progressie maken door hard te werken. Ik heb met JosephAkpala bij Charleroi gespeeld. Die had ontzettend veel moeite met de bal en kon amper scoren. Als ik zie hoe die nu in Brugge evolueert, in zijn spel, in zijn afwerking, in zijn techniek van schieten op doel,… Je kan echt nog wel een pak bijleren op profniveau.”

Honderd procent

Zijn carrièreplan liep aanvankelijk niet langs België. Een eerste passage bij Charleroi, in de loop van 2007, zag hij slechts als tussendoortje. Pas toen het in Frankrijk na een paar jaar sukkelen, ook met blessures, niet liep, keerde hij terug naar ons land. Definitief. Liever een eerste klasse in een klein land dan de anonimiteit in de Franse tweede of derde klasse.

Perbet: “Ook dat is, achteraf bekeken, een les. Denk bewust na over wat je wil. Toen ik op vraag van Albert Cartier naar Tubeke kwam, was dat met een heel andere ingesteldheid dan bij Charleroi. Daar heb ik wel zes keer in twaalf matchen gescoord, maar mijn zinnen stonden toen nog op een carrière in Frankrijk. Charleroi was een tussenstapje. Ik woonde op hotel, ik heb er mezelf nooit echt voor honderd procent geëngageerd. Dat is een les: ga altijd voor honderd procent.”

In Tubeke was het anders. Hij vond er de liefde, en een warme, familiale club, zonder wortels evenwel om zich vast in eerste klasse te nestelen. Ook werd hij er geconfronteerd met een trainer die wat meer van hem verlangde. Cartier miste bij Perbet de ‘spirit van een krijger’. De topschutter beaamt: “Ook dat heeft met mijn opleiding te maken. Ik heb lang gedreven op wat goals maken en me amuseren. Trainers vroegen ook lang nooit meer van mij. Maar profvoetbal is geen spel, het is ernst, met veel druk. Je moet je geven, je moet er voor vechten. Ik stelde me lang tevreden met scoren. Maar met de tijd besef je: als ik niet scoor, dan ben ik nul. Dat heet ervaring opdoen.”

Revanchegeest

Na een mislukte passage in Lokeren zit hij nu haast een vol kalenderjaar in Bergen. Kan hij het succes van de nieuwkomer tijdens deze competitie uitleggen? “Eigenlijk surfen we nu een beetje door op het succes van vorig jaar, van de promotie. Maar surfen op adrenaline, dat doe je natuurlijk niet tot midden oktober. Er is meer. Ik denk dat we goeie automatismen hebben, er zijn goeie spelers, we zijn een paar keer uit een verloren positie toch terug kunnen keren, er is dus veerkracht. We hebben een Hollandse coach, dat zie je wel ergens terug in ons voetbal. Offensief spel, er moet worden gevoetbald. Het lukt voor mij naast een snelle spits als Ibou, maar ook diep in de punt, voor iemand als Bourabia, die evenmin snel is. Een spits hangt ook af van de aanvoer en Zola en Matthys zijn twee jongens die goed een bal kunnen brengen. Of zij in eerste klasse vroeger te weinig gewaardeerd werden, weet ik niet, maar toen ik vorig seizoen in tweede met hen voetbalde, wist ik wel dat ze daar niet thuishoorden. Nu zitten ze op hun niveau.”

Het beeld van Bergen is: het lukt nu met spelers die elders werden uitgespuwd. Perbet: “Ik heb ook dat etiket op mijn rug gekleefd gekregen: niet het niveau van eerste klasse. Omdat ik in Lokeren niet slaagde. Heel bizar. Vergat men dan zo snel Charleroi en Tubeke? Het is niet omdat één coach het in jou niet ziet zitten of je niet past in een systeem, dat je iemand een etiket moet geven. Wij hebben inderdaad een groep waarin een soort revanchegeest zit, maar we zijn zelfbewust genoeg om te weten dat we het niveau van eerste klasse halen, stuk voor stuk. Dat bewijzen we elk weekend. Ik ben hier niet lang genoeg om te zeggen waar het de vorige keren is misgegaan. Misschien door te veel sterke karakters te kopen, door grote salarissen te betalen, door moeilijke ego’s aan te werven, maar ik denk dat ze uit hun fouten hebben geleerd. Ik denk dat ze nu andere karakters hebben genomen en slecht varen ze daar niet bij. Ook al blijf ik zeggen dat je in elke ploeg wel een paar grote monden nodig hebt, die de boel wakker moeten schudden als het niet goed gaat.”

DOOR PETER T’KINT – BEELDEN IMAGEGLOBE

“Na sommige trainingen bleven Papin en ik nog een uur op doel trappen.”

“Het nadeel van een opleidings-centrum is dat het je zin in voetballen kan wegnemen. Ze vragen van jongeren al op heel vroege leeftijd veel discipline.””In elke ploeg heb je een paar grote monden nodig die de boel wakker schudden.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content