Sinds de zomer van vorig jaar waait er een nieuwe wind door Omega Pharma-Lotto. Het nattevingerwerk maakte plaats voor een superprofessionele begeleiding. Bron van de Grote Verandering: het Energy Lab van Paul Van Den Bosch en Bert Ackaert. ‘We zijn er in België te lang van uitgegaan dat we alles al kenden.’

Toen Silence-Lotto in het voorjaar van 2009 vierkant draaide, wou sportief manager Marc Sergeant een herhaling van dat scenario in 2010 koste wat het kost vermijden. Hij slachtofferde trainer Tom Steels en diens Powertectrainingssysteem en ging op zoek naar nieuwe begeleiding. Sergeant kwam terecht bij Paul Van Den Bosch, bewegingswetenschapper en coach van Sven Nys. Van Den Bosch was samen met Bert Ackaert, inspanningsfysioloog aan de K.U. Leuven, al de eerste stenen aan het leggen van Energy Lab, een trainingsbegeleidingscentrum voor topatleten en recreatiesporters. In de Tour van vorig jaar raakten de onderhandelingen afgerond. Een paar weken later gingen de eerste renners al langs in Paal (Beringen) voor fysieke tests. Sindsdien begeleiden Van Den Bosch en Ackaert 18 van de 27 Omega Pharma-Lottorenners.

Nieuw huwelijk

Ondanks de nieuwe aanpak en het eindejaarsoffensief van Philippe Gilbert leek ook dit seizoen weinig succes weggelegd voor de ploeg van Marc Coucke. Vooral het uitblijven van een eerste zege was, net als vorig seizoen, een item in de media. “Binnen de ploeg is er nauwelijks gesproken over die nul”, zegt Paul Van Den Bosch. “Vooral omdat de ploegleiding zag dat de meeste renners bewuster voor hun job leefden en al tijdens de wintermaanden beter reden dan in de voorbereidingsperiode op het seizoen 2009. Zelfs Mario Aerts, vorig jaar door allerhande problemen volledig weg gedeemsterd, kwam weer aan de oppervlakte.

“Het ontbrak ons in de wedstrijden aan wat geluk. Plus: als je geen topsprinter hebt, kan een zege lang uitblijven. Van druk is er echter nooit sprake geweest, ook niet bij Bert en mezelf. Vergeet niet dat we voor de overwinning van Gilbert in de Gold Race al op de zesde plaats in de UCI-teamranking stonden, een aanwijzing dat de ploeg in de breedte sterk presteerde. De balans van onze samenwerking wás dus al positief. Door de winst in de Amstel viel alleen de druk van de pers weg.”

“Toegegeven,” zegt Ackaert, “we hadden verwacht dat de samenwerking minder vlot zou lopen. Tenslotte moeten we vier partijen – directiecomité, ploegleiding, omkaderend personeel én renners – in dezelfde richting laten denken. Geen eenvoudige opgave. We vreesden vooral dat we op weerstand zouden botsen, maar dat viel bijzonder goed mee. Het is wel eens gebeurd dat renner X volgens ons zo veel uur moest trainen en dat ploegleider Y dat anders zag, maar door te praten los je zoiets rap op.”

“In een nieuw huwelijk zijn er altijd zaken die beter kunnen, waar je nieuwe accenten moet leggen”, pikt Van Den Bosch in. “Onze diëtiste heeft bijvoorbeeld veel gesproken met de medische staf en de verzorgers over het eten van de renners. Die gaven aan dat er te weinig variatie in zat. Dat hebben we dan aangepast. Die communicatie tussen alle partijen is dé sleutel tot succes.”

Opvallend: niet iedereen is op jullie kar gesprongen.

Paul Van Den Bosch: “Neen, renners mogen alleen blijven trainen of hun persoonlijke trainer behouden. Lijkt me logisch. Mocht Sven Nys door Landbouwkrediet verplicht worden om met een andere coach dan mij te werken, zou dat ook botsen. Marc Lamberts traint bijvoorbeeld al jaren Jurgen Van den Broeck. Hij doet dat heel goed, waarom zou Jurgen dan van trainer moeten veranderen? Dat kunnen wij niet verlangen.”

Bert Ackaert: “De inspanningstests – voor en tijdens het seizoen – zijn wél verplicht, zodat de ploegleiding de conditie van alle renners beter kan inschatten. Vorig jaar bleven sommigen onder de verwachtingen en was het raden naar de oorzaak. Nu kan Marc Sergeant zich tenminste op iets baseren. Op stage in Majorca moest iedere renner ook trainen volgens een individueel schema én aanwezig zijn op onze teambuildingsessie.”

Van Den Bosch: “Het verbaasde ons wel dat zo veel renners onze schema’s volgen. Zelfs mannen die vroegen hun eigen weg gingen – Leif Hoste, Staf Scheirlinckx, Greg Van Avermaet – zijn nu grote adepten van Energy Lab. Ze volgen alles strikt op, bellen zelf of ze een nieuwe test kunnen afleggen.”

Hoe hebt u hen overtuigd?

Van Den Bosch: “We hebben in de winter een uiteenzetting gegeven over onze werkwijze: wat er kon veranderen op vlak van training, voeding, mentale begeleiding … Voor veel renners ging een nieuwe wereld open. Je zag sommigen denken: waar komen ze nu mee af? Maar ze merkten ook vlug dat wij weten waarover we praten, dat wij geen nieuwelingen in dit vak zijn. We hebben heel concreet het nut van bepaalde wijzigingen uitgelegd en dan zijn ze makkelijk te overtuigen.”

Ackaert: “De samenwerking met de ene verloopt wel intenser dan met de andere. We werken bijvoorbeeld met een website waarop wij persoonlijke gegevens en trainingsschema’s zetten en waar de renners hun trainingsresultaten kunnen uploaden. Zo hebben we een zicht op de vorm en de capaciteiten van elke coureur. Wij bieden dat aan, maar duwen dat ook niet door hun strot, want niet iedereen is daar even vaardig mee.”

Sprintjes en blokjes

Jullie hebben de trainingsschema’s van alle renners onder de loep genomen. Wat viel er het meest op?

Ackaert: “Het gebrek aan variatie en structuur, zeker bij renners die geen persoonlijke coach hadden. Er waren er zelfs die hun trainingen lieten afhangen van het weer: vijf uur als de zon schijnt, twee uurtjes als het regent … Gewoon vanuit hun buikgevoel met dezelfde snelheid wat kilometers afhaspelen. Bepaalde renners trainden wel met een SRM-vermogensmeter, maar konden die gegevens nauwelijks interpreteren.”

Van Den Bosch: “Van sommigen hebben we de trainingsvisie volledig moeten opfrissen. Op de ploegstage in Majorca lieten we ze in verschillende hartslagzones rijden. Meer op interval ook: met sprintjes en blokjes. Heel gevarieerd en doelgericht. Voor ons zijn dat vanzelfsprekende zaken, maar voor veel renners … Van krachttrainingen op de rollen hadden sommigen zelfs nog nooit gehoord. Ik heb Greg Van Avermaet overtuigd dat eens te proberen. Hij vond dat plezant en was er vlug mee weg.”

Ackaert: “Ook opvallend was de beperkte kennis over dorstlessers en hersteldranken, terwijl die heel belangrijk zijn. We hebben een aantal renners daar echt van bewust moeten maken. De ploegdokters en verzorgers volgen dat nu goed op, zodat iedere renner binnen het halfuur na de finish een recupdrank krijgt.”

Philippe Gilbert, die jullie niet begeleiden, gaat er prat op dat hij à l’ancienne traint, zonder wetenschappelijke poes- pas. Het kan dus ook op die manier?

Van Den Bosch: “Tuurlijk. Philippe voelt zijn lichaam perfect aan, weet wanneer hij hard moet trainen en rusten. Je kunt je de vraag stellen: zou hij niet nóg beter worden, mochten wij hem begeleiden? Maar het is goed mogelijk dat hij op basis van die gevoelstrainingen al op zijn maximum zit. En wij kunnen toch moeilijk tegen een van ’s werelds beste coureurs zeggen dat hij anders moet trainen.”

Ackaert: “Wij hebben niet de pretentie dat wij van iedereen een topper kunnen maken, hé. Een helper die ons programma volgt, zal geen klassieker winnen, hoor. Dat is een belangrijke nuance. Een trainer is nog altijd afhankelijk van het talent van zijn renner.”

Van Den Bosch: “En ook dat is een relatief begrip. Een van onze renners heeft fenomenale tests afgelegd op het vlak van maximaal duurvermogen. Beter zelfs dan Tom Boonen. Maar wij kunnen meten waarom hij, in tegenstelling tot Boonen, geen winnaarstype is. Wielrennen is een totaalpakket van uithouding, explosiviteit, kracht, snelheid … En op die laatste punten schiet die renner tekort. Topkoersen worden niet gewonnen door renners die zes uur lang veertig kilometer per uur rijden, maar door coureurs die na 250 kilometer met zestig per uur demarreren en dat tien kilometer volhouden.”

Van Den Bosch: “Wij kunnen wél proberen om via aangepaste trainingen de zwakke punten te verbeteren, maar ook daar bots je op fysieke limieten. Je kunt van een trage diesel wel een vinnige diesel maken, maar geen naft. Net daarom zijn er ook zo weinig kampioenen. Die scoren op íéder gebied heel hoog: potentieel, aspiratieniveau en belastbaarheid. Triatleet Luc Van Lierde was een supertalent en heel ambitieus, maar door zijn blessureleed en mentale broosheid heeft hij in een te groot deel van zijn loopbaan geen toprendement gehaald. Die drie elementen moeten we op een lijn krijgen als we het maximum uit de carrière van deze renners willen halen.”

Ackaert: “Maar dan moet je hen wel een objectief beeld van hun kwaliteiten én beperkingen geven. Daarin zijn wij heel eerlijk: je zult nooit een topkoers winnen, maar je kunt wél een mooie carrière als helper uitbouwen. Zo vermijd je grote ontgoochelingen.”

Cultuurshock

Wanneer mogen jullie afgerekend worden op resultaten?

Van Den Bosch: “Na volgend seizoen, wanneer ons contract afloopt. Dat heb ik indertijd ook tegen Sven Nys gezegd: geef mij twee jaar de tijd om van jou een compleet beeld te vormen, als atleet en als mens. Een trainer moet van zijn atleet goed weten wat diens fysieke mogelijkheden zijn, maar moet hem vooral goed aanvoelen. Hoe sterk is hij mentaal? Hoeveel herstel heeft hij nodig? Met welke trainingen rendeert hij het best? Je moet voortdurend aanpassen, want de ideale standaardbegeleiding bestaat niet. Zo’n groeiproces duurt maanden.”

Verwonderlijk dat er, voor een ProTourteam, nu pas zo professioneel gewerkt wordt.

Van Den Bosch: “Ik pleit al járen voor deze aanpak. We zijn er in België te lang van uitgegaan dat we alles al kenden. Traditie is goed, maar heeft ook zijn nadelen. Net daarom zijn de Angelsaksische ploegen de laatste jaren zo succesvol. Die zijn begonnen met een blanco blad en hebben van daaruit een revolutionaire en superprofessionele begeleiding op poten gezet. Renners en ploegleiders die naar die teams verhuizen, spreken van een cultuurshock. Dat zegt veel.”

Ackaert: “Het is de enige weg die we de komende jaren in het wielrennen, en bij uitbreiding in de hele Belgische sportwereld, moeten bewandelen. Meer structureel begeleiden, zo veel mogelijk het toeval uitschakelen.”

Van Den Bosch: “Talentdetectie wordt steeds belangrijker. Naast een hypermodern systeem om de fietspositie en de lichaamssamenstelling te bepalen wordt dat ons volgende project. Wij zullen junioren intensief scouten en hen testen op hun biologische leeftijd, zodat we de échte talenten ontdekken, niet de veelwinnaars die te vlug volgroeid zijn. Die renners moeten we dan van jongs af aan in satellietploegen onderbrengen, hen het juiste programma geven en professioneel begeleiden tot bij de profs. Pas dan kunnen we misschien beginnen te dromen van een Belgische Tourwinnaar.”

door jonas creteur – beelden: reporters

“Wij kunnen van een trage diesel wel een vinnige diesel maken, maar geen naft”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content