Met zijn gekende flair interviewt Gille Van Binst voor dit blad op regelmatige basis een bekende figuur uit de Belgische voetbalwereld. Deze week: zijn oude kamergenoot Jan Verheyen.

Toen ik onlangs Gert Verheyen bezig zag als cocommentator op Belgacom TV moest ik onmiddellijk denken aan zijn vader Jan Verheyen (69), met wie ik nog enkele jaren gevoetbald heb bij Anderlecht. Ik kende hem al oppervlakkig van bij de nationale ploeg, maar leerde hem beter kennen toen hij van Beerschot naar Anderlecht werd getransfereerd. Als jong ventje deelde ik in 1971, samen met Jean Dockx en Jan Mulder, de kamer met hem tijdens het trainingskamp voor het seizoen in Papendal, een godvergeten gat ergens in Nederland. Jan Verheyen was een gentleman zowel op als naast het veld. Jan woont samen met zijn vrouw Lydie nog steeds in een villa in Hoogstraten, de plaats waar hij ook begon te voetballen. Toen ik er aanbelde, werd de deur geopend door een gebruinde man die blaakte van gezondheid, geen gram vet te bespeuren. Ik deed mijn best om mijn buik in te trekken om niet uit de toon te vallen. Jan was net terug uit Spanje, waar hij een maand had verbleven en veel had gefietst.

Je bent dus beginnen te voetballen bij Hoogstraten.

Jan Verheyen: “Ik woonde in Wortel en wou daar bij de plaatselijke club gaan voetballen. Ik was elf en moest dus bij de cadetten beginnen, maar die hadden ze niet in Wortel. Mijn vader was melkboer en het grootste deel van zijn ronde lag in Hoogstraten. Hij kende er veel mensen, ook de verantwoordelijke van de jeugd, die hem vroeg of ik niet bij Hoogstraten VV wilde komen sjotten. Zo ben ik daar terechtgekomen. Toen ik zestien was, heb ik er een jaar in de eerste ploeg gespeeld, dat was toen in tweede provinciale. Ik was zeventien toen Beerschot mij kwam halen.”

Het begin van een lang avontuur.

“Ik heb er twee maanden bij de reserven gespeeld en ben dan in de eerste ploeg terechtgekomen. Bert D’Hollander was toen trainer, die heeft mij mijn kans gegeven.

“In het begin trainden we nog vier keer per week ’s avonds. Na mijn legerdienst kon ik gaan werken bij de voorzitter van Beerschot, André Deckers, die had een wisselkantoor. Toen was ik al semiprof, in de voormiddag werken en in de namiddag trainen.

“Tien jaar heb ik het er uitgehouden. Toen begon Beerschot ook met het binnenhalen van buitenlanders, zoals Lothar Emmerich, Duits international, Rudolf Belin, Joegoslavisch international, Arto Tolsa, Fins international, enzovoort. Die mannen hadden serieuze contracten en ik vond dat ik na tien jaar trouwe dienst ook recht had op wat meer, ik was toch ook international. Ik stapte naar het bestuur. Ze vroegen mij wat ik zoal wilde verdienen. Ik antwoordde: ‘Geef mij hetzelfde als Belin en het is in orde.’ Er vielen er een paar bijna van hun stoel. Ze riepen in koor: ‘Ja maar, dat gaat niet!’ Vanaf dat moment wilde ik weg.”

Op Standard was het Lothar Emmerrichs beste dag niet.

“Neen. Het had gesneeuwd en het veld lag er bevroren bij. Emmerich had van die leren studs van vroeger op zijn voetbalschoenen gedraaid, maar eerst had hij de bovenste laag van die doppen gevijld, zodat de nageltjes erdoor kwamen, zo had hij een betere grip. Op een zeker moment tackelde hij Jean Thissen op zijn knie. Die nagels zorgden voor een serieuze open wonde, het bloed spoot eruit. Met de rust moest de Duitser naar het toilet. Wij moesten weer het veld op voor de tweede helft, maar geen spoor van Emmerich. Uiteindelijk hebben we hem gevonden in het toilet, half groggy. Thissen had waarschijnlijk op de loer gelegen en Lothar gevolgd, waarna hij hem een klap op zijn bek had verkocht! Lothar wist niet meer van welke gemeente hij was!”

In 1968 speelde je met Beerschot de finale van de beker van België tegen Club Brugge. Geen goede herinnering…

“Neen, dat mag je wel stellen. Brugge was die match torenhoog favoriet. De wedstrijd eindigde na verlengingen nochtans gelijk. We hadden bijna heel de match met 1-0 voor gestaan, maar Club had in extremis nog kunnen scoren. Strafschoppen dus. Ik moest de beslissende penalty nemen en was vrij zeker van mijn stuk. Fernand Boone stond in het doel bij Club. Hij koos een hoek. Ik trapte de bal in het midden van het doel, maar raakte nog net zijn voet. Weg beker! De ontgoocheling was groot, wat zeg ik: het was een drama! De hele week heb ik zitten bleiten.”

Er zijn ergere dingen in het leven…

“Inderdaad. Wat er met mijn vader is gebeurd, dat is pas een echt drama! Hij is in de tribune van Beerschot aan een hartinfarct overleden. Als men je dat komt vertellen in de kleedkamer na de match, wat je dan voelt… Dan is het missen van een strafschop maar een futiliteit.”

Feestje met Jan Mulder

Hoe ben je in contact gekomen met Anderlecht?

“Via een Nederlandse journalist die op de loonlijst van Constant Vanden Stock stond. Maar het eerste serieuze contact was met Albert Roosens, de vroegere voorzitter van Anderlecht, in een of ander café tussen Boom en Aartselaar. Lydie is toen mee geweest, omdat ze bang was dat ik anders weer te goedkoop zou toehappen. Ze wist dat ik absoluut bij de Brusselse club wilde gaan sjotten, het geld was voor mij niet zo belangrijk. Roosens deed enkele voorstellen, Lydie ging uiteindelijk akkoord en zo is dat dan in orde gekomen.”

Hoe was je kennismaking met Georg Kessler?

“Ik vond dat een heel hautaine vent. Na een 4-0-nederlaag op Standard heeft hij mij een tijdje aan de kant geschoven. Ik kon wel terugkeren, maar ik moest mij aanpassen van Kessler. Ik werd in plaats van spelmaker een kuitenbijter in dienst van Paul Van Himst, ik moest de bal recupereren en hem zo vlug mogelijk inleveren bij Polle.

“Sir Georg wist alles! Onze vrouwen zaten altijd bij elkaar in de tribune en Lydie had eens gezegd tijdens een match: ‘Zolang ze die trainer niet buitensmijten zal het hier niet beteren!’ De volgende wedstrijd stond ik naast de ploeg – een van die vrouwen zal waarschijnlijk gaan klikken zijn – en toen ik dan eindelijk weer in de ploeg stond, zei de Duitser tegen mij: ‘Je vrouwtje zal nu wel tevreden zijn!’ Ondanks alles deed het mij iets toen ik hem na zijn ontslag zag passeren met zijn valiezen.”

We hebben eens met een aantal spelers een feestje gegeven bij jou thuis. De feestelijkheden werden geleid door Jan Mulder, weet je dat nog?

“Ja, Janwas een speciale. Nu nog! Ik kijk ’s zondags altijd naar Studio Voetbal op de Nederlandse tv om hem bezig te horen. Maar hij kon ook serieus averechts zijn: de koffie was te koud, de kousen waren te klein, de broeken spanden te veel en ik kan zo nog een tijdje doorgaan… Maar hij kon wel goed voetballen! Hij kon ook ongelooflijk goed lopen. Toen we onder Kessler de 15×100 meter voor onze kiezen kregen, zat ik eens in zijn groep. Hij was juist een paard en ik maar proberen te volgen met mijn korte beentjes, dat was niet te doen!

“Op dat bewuste feestje wilde hij absoluut ‘het spelletje met de hoed’ spelen. Iedereen moest in een cirkel op de grond gaan zitten. Zolang de muziek speelde, moest die hoed doorgegeven worden. Wanneer de muziek stopte en je had die fameuze hoed in je handen, moest je een kledingstuk uittrekken. Na hevig protest van sommige vrouwen zijn we maar wijselijk gestopt.

“Mijn schoonouders zijn later dan nog binnengekomen, iedereen zat of lag daar halfdronken op de grond. Wat moeten die mensen niet gedacht hebben…”

Speler-trainer bij Union

Waarom ben je weggegaan in Anderlecht? Je had toch nog een contract van twee jaar?

“Ik begon een beetje buiten de prijzen te vallen. Ik had geen vaste plaats meer, want er was goed opkomend talent, Ludo Coeck en François Van der Elst. De lange verplaatsingen, elke dag heen en weer naar Hoogstraten, dat werd mij een beetje te veel. Als het dan was om ’s zaterdags met de reserven te spelen of om ’s zondags op de bank te zitten, dat zou ik niet lang meer hebben kunnen opbrengen. Ik heb Constant Vanden Stock dan gevraagd om te mogen vertrekken. Eerst ging hij niet akkoord, maar later mocht ik dan toch weg.”

Dan heeft Georges Heylens je kunnen ompraten om naar Union te gaan, in derde klasse.

“Het begon met veel show. Het stadion was helemaal vernieuwd, er was een nieuwe grasmat aangelegd, we speelden een galawedstrijd tegen PSV Eindhoven, het kon niet op. Pas op, ze hadden een goede ploeg samen gekocht, allemaal spelers uit eerst klasse! Georges Heylens had een speciaal premiestelsel uitgedokterd. Telkens als wij niet verloren, kwam er een bepaalde som bij. Wij zijn dat seizoen slechts eenmaal de boot ingegaan, de eerste match, uit tegen Eendracht Zele. De andere wedstrijden werden bijna allemaal gewonnen. Op het einde van de rit zaten we daar met premies, ongelooflijk!

“Maar in december was de miserie al begonnen, het geld was op! Hoe ze het uiteindelijk voor elkaar gekregen hebben, weet ik niet, maar het eerste jaar, toen we promoveerden naar tweede klasse, hebben, we al het geld gekregen waar we recht op hadden. Het tweede jaar zijn de financiële problemen dan echt begonnen. Ze hadden weer moeite om te betalen. Ghislain Bayet, de zogezegde grote baas en geldschieter, organiseerde dan een groot feest. Hij verkondigde daar dat alles nu in orde was, we mochten zelfs op reis samen met onze vrouwen, er was geen vuiltje aan de lucht. Daar kwam natuurlijk allemaal niets van. Een paar maanden later was hij met de staart tussen de benen verdwenen. Voor sommige spelers was dat een ramp. Ze werden maandenlang niet betaald, hun huishuur werd niet meer gestort, hun telefoon werd afgesneden… Erg! Georges Heylens is als trainer opgestapt na zes maanden. Ik heb het dan van hem over genomen en werd speler-trainer voor de rest van het seizoen. Als trainer ben ik nooit betaald. Vraag mij niet hoe ze het gedaan hebben, maar Union heeft zijn kop boven water kunnen houden.

“Het derde jaar was ik gewoon weer speler, met Jean Cornelis als trainer. De rust was teruggekeerd in het Dudenpark. Ik had nog een contract van één jaar, maar voor mij was het welletjes geweest. Ik was bereid de som die de club mij nog moest, omgerekend zo’n 7500 euro, te laten vallen indien ik weg mocht. Ze zijn daarop ingegaan. Op 35-jarige leeftijd ben ik dan teruggegaan naar mijn roots, Hoogstraten. Daar heb ik nog een paar jaar gespeeld en dan heb ik mijn voetbalschoenen aan de haak gehangen.”

Iceland Television

Je bent ooit bijna de held van België geweest!

“Ja, dat was wat geweest! Als die Russische arbiter mijn goal niet had afgekeurd voor buitenspel in de laatste minuten tegen Nederland in Amsterdam, dan werd het 0-1. En dan gingen wij naar het WK in Duitsland in 1974 en moesten de Hollanders thuisblijven. Het was geen offside, dat hebben de televisiebeelden meermaals bewezen. Iedere keer dat ik daarna Raymond Goethals tegenkwam, zei hij steeds: ‘Asdei goel teige de Keizen ha geteld, dan hadde z’a ne monument gegeive!’

“Veel tijd om te protesteren hadden wij niet, want hun doelman Piet Schrijvers haalde de bal snel uit de netten, legde hem op het plaats van het delict en bracht het spel onmiddellijk weer op gang. We waren dan wel niet gekwalificeerd, maar we waren toch blij dat we er geen drie of vier in onze bak hadden gekregen. Christian Piot had in de eerste helft enkele miraculeuze reddingen uit zijn mouw moeten schudden. Nederland had toen een wereldploeg onder leiding van Johan Cruijff.”

Jij bent na de Tweede Wereldoorlog de enige speler die in derde klasse speelde die nog werd opgeroepen voor de nationale ploeg.

“Toen ik naar Union ging, had Goethals mij gezegd dat hij mij niet meer kon selecteren voor de nationale ploeg als ik in derde klasse speelde. Nochtans heb ik nog drie matchen gespeeld. Mijn eerste tegen Frankrijk in Parijs eindigde op 0-0, we waren daarmee geplaatst voor de achtste finales van het EK. Volgens iedereen was ik de uitblinker van de wedstrijd.

“Mijn laatste match was eveneens de laatste van Raymond Goethals: de 5-0-pandoering tegen Nederland in Rotterdam. Daar hebben de spelers van Club Brugge ons in de steek gelaten, die moesten een paar dagen later de finale van de Europacup spelen en hebben geen poot verzet!”

Je hebt één WK meegemaakt, Mexico ’70.

“Ik ben wel mee geweest, maar heb er niet gespeeld. Ik deelde de kamer met Jean Dockx en Odilon Polleunis. Men heeft altijd beweerd dat iedereen zich daar te pletter verveelde. Wel, voor Lon gold dat zeker niet. Die ging iedere avond op zwier. Hij kwam ’s nachts thuis en maakte de hele boel wakker. Dat was niet erg, want overdag konden we onze slaap inhalen, er was toch niets anders te doen.”

Jij en Jean Dockx waren goede maatjes.

“Zeker, wij deelden altijd de kamer. Voor een match met de nationale ploeg in IJsland zei Jean tegen mij: ‘We gaan Gille Van Binst eens bij zijn kloten hebben.’ Hij nam de telefoon en belde jou op. Hij deed zich voor als iemand van de Iceland Television. Hij vroeg om een interview. Jij antwoordde: ‘Is het zeker dat je mij moet hebben en niet Van Himst?’ ‘Neen, neen,’ zei Jean, ‘the right back, Van Binst!’ Er werd afgesproken in de lobby van het hotel. Een uur heb je daar gewacht! Toen we naar het restaurant gingen en je passeerden, vroeg Jean: ‘Verwacht je iemand, Gille?’ ‘Ja, de IJslandse televisie’, repliceerde jij heel serieus. Toen kon ik mij niet meer inhouden van het lachen!

“Dat mocht wel eens, nietwaar Gille? Jij hebt er zo veel liggen gehad!”

DOOR GILLE VAN BINST – BEELDEN IMAGEGLOBE/WAEM

“Toen mijn schoonouders binnenkwamen, lag iedereen halfdronken op de grond.”

“Gert heeft het sjotten van mij en het babbelen van mijn vrouw.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content