Jonathan Blondel (Club Brugge) is weer A-international. Zaterdag wordt hij twintig jaar. In den beginne trainde hij bij vierdeprovincialer USPB Ploegsteert onder leiding van de schepen van Landbouw.

Ploegsteert. Ploeg-steert. Queue de charrue. Er staat er één op de Place de la Rebarque, er is een bier en een paté naar genoemd. Nog altijd is Ploegsteert vooral landbouwgrond. Alle wegen leiden er naar boerderijen. Vóór Frank Vandenbroucke in het peloton verscheen, was het dorp in Europa gekend voor zijn steenbakkerij en voor de strijd die de geallieerden er met de Duitsers leverden in WO1. Er staat een indrukwekkend monument ter herdenking van 11.447 Britse slachtoffers. Iedere eerste vrijdag van de maand wordt de Last Post er nog geblazen en jaarlijks wordt op 11 november de Semi-marathon du Souvenir gelopen.

Een vlezige wielertoerist zet zijn fiets tegen de gevel van de Hostellerie de la place. Achterin bevindt zich de Salle VDB. Ook in het gemeentehuis ernaast hangen foto’s van Frank Vandenbroucke, maar niet van Jonathan Blondel. “Die zitten in mijn portefeuille”, lacht zijn tante, die er werkzaam is. Desgevraagd staan ze er je nog te woord in een West-Vlaams dialect, met Iepers accent vaak. Tot 1963 was de huidige entiteit Comines-Warneton een Franstalige gemeenschap in West-Vlaanderen. Ploegsteert telt nu 1883 inwoners. Het ligt in het uiterste westen van Henegouwen, tegen de Franse grens en het Heuvelland aan.

Vlamingen die destijds werk vonden in Noord-Frankrijk, kwamen zich in de streek vestigen. Zo zijn de grootouders aan moederszijde van Jonathan Blondel afkomstig van Turnhout. Zijn vader is een Fransman. Stéphane. Afkomstig van Armentières, waar hij voetbalde, nog altijd werkt en nu ook weer woont. Zijn moeder is van Ploegsteert en in Moeskroen bij het socialistische ziekenfonds tewerkgesteld. Tot zijn achttien jaar had Jonathan een dubbele nationaliteit. Toen koos hij voor de Belgische. Hij groeide op in een arbeidershuisje in de rue Dansette. Nummer 13.

“’s Ochtends stond hij op met de bal aan zijn voet”, zegt zijn vader. “’s Middags, ’s avonds, c’était ballon, ballon. In die mate dat het mij ook wel eens enerveerde (lacht). Het is vanzelf gekomen. Je hebt het of je hebt het niet, hé. Telegeleide auto’s en elektrische treinen moesten we voor hem niet kopen, want dat interesseerde hem niet. Ballen, dat ja, en shirtjes. In de tijd van het grote Marseille was hij een fanatieke supporter van Chris Woddle, zoals hij dat nu is van Zizou. Dat zijn types die hem motiveren.

“Ik speelde bij Ploegsteert, daarom schreef ik Jonathan daar in. Ik was óók een aanvaller, maar daar houdt de vergelijking op (lacht). Iedereen zag meteen dat hij een talent was. Zijn balbehandeling, zijn vista, zijn doelinstinct. Het is een gave. In zijn laatste seizoen hier scoorde hij 350 keer. ’s Ochtends speelde hij met de preminiemen en ’s namiddags ook nog met de miniemen. En de zondag warmde hij de keeper van de eerste ploeg op (lacht). Op school, recht tegenover het stadion, was hij geen ingenieur, maar ook geen kalf. Het liefste wat hij deed, was ook daar voetballen. Hij houdt ook wel van hengelen, moet ik zeggen, maar niks boven shotten toch. Zijn temperament zal hij wel van mij hebben, ongetwijfeld (lacht).

“Waar ik heel fier op ben, is dat hij niet iemand is die het in zijn hoofd zal steken en dat hij leeft zoals het hoort. Eén van zijn grote kwaliteiten is dat hij zichzelf nooit boven anderen plaatst. Problemen zijn er nooit geweest, behalve de normale wrijvingen die er tussen vader en zoon al eens zijn. We konden er altijd over praten. Met de echtscheiding had hij het wel even moeilijk, maar dat is dan ook weer zijn kracht : hij kijkt vooruit, zijn doel voor ogen, en laat zich niet afleiden door wat er rond hem gebeurt. Hij was twaalf jaar toen en koos er toen voor om bij mij te blijven.”

Het oude, armtierige stadionnetje van vierdeprovincialer USPB Ploegsteert is eigendom van de brouwerij Vanuxem, die de Queue de charrue brouwt. Stade Vanuxem. Ahum. De grootouders van Jonathan Blondel hielden er nog het café du stade open, local de l’Union Sportif de Ploegsteert et le Bizet. In een hoekje wordt Jona- than er geëerd, met een foto en vaandeltjes van zijn clubs.

“Iedereen is trots op Jonathan”, weet achter de toog Claudine. “Eén vriend heeft hij niet echt, bij mijn weten, hij is meer ieders vriend. Iedereen kent hem, iedereen apprecieert hem. Tegen Nieuwkappelle vorige week is hij nog komen kijken. Hij is niet veranderd.”

De deur van de kantine zwaait open en in de opening verschijnt Jean Castrique. Aha ! De schepen van Landbouw, onder andere, de secretaris van USPB en de eerste trainer van Jona- than. “Zijn grootvader bracht hem naar de training toen hij vijf en een half jaar was”, herinnert hij zich nog. “Ik weet nog goed dat er hem toen een grote vroeg of hij de naam van de keeper van Paris Saint-Germain kende, om de indruk te wekken dat hij alles van voetbal afwist, weet je wel. Jonathan kreeg een beetje schrik en wou terug naar huis. Maar we gaven hem een bal : daar, op het terrein, jongetje, voetbal- len. Toen ik hier een uur later binnenkwam, zei ik : dit is het beste dat ik ooit zag. En ik ben nog niet van mening veranderd.

“Dat ventje kon alles met een bal, zonder dat we hem één iets hadden geleerd. Waarschijnlijk was er al veel oefening met zijn vader aan voorafgegaan, maar van mij heeft hij het alleszins niet geleerd. Hij kon toen al beter voetballen dan ik. En hij begreep ook alles. Met de buitenspelregel was hij direct weg, terwijl het bij anderen soms zes maanden duurde alvorens ze het snapten. Ach. Toen hij naar Moeskroen vertrok, kwam hij hier nog vaak naar de duiveltjes kijken ; en terwijl ik de feuille invulde, gaf hij de opwarming ! Tien jaar was hij toen. Zo is het altijd geweest. Dat zit ook in zijn spel : hij laat anderen beter spelen, omdat hij de ballen sneller speelt. Zijn vader hield langer de bal bij en was ook een specialist in het zich laten vallen. Hij respecteerde minder de scheidsrechters dan zijn zoon. Jonathan pakt niet veel kaarten voor protest, hij kan zijn emoties beter kanaliseren.”

Wie in Ploegsteert opgroeit en vooruit wil, moet er snel weg. Als Jonathan negen jaar is, heeft hij bij l’USPB niets meer te zoeken. Hij gaat naar Excelsior Moeskroen, wordt er snel geïntegreerd in de nationale miniemen en zal er jeugdinternational worden. Als eerstejaarsscholier had Bob Browaeys hem onder zijn hoede.

“Hij was toen vijftien en je zag al dat het een grote zou worden”, vertelt hij. “In augustus kwam hij bij de groep en in november schoven we hem al door naar de tweedejaars, die een kwalificatietoernooi moesten spelen. Ik herinner mij nog dat hij tegen toplanden als Frankrijk en Spanje de enige was die meekon met hun snelheid van uitvoering. Ik kon enorm genieten van zijn manier van spelen, omdat alles erin zit. Zijn sterkste punt is in volle snelheid de bal aannemen en ook onmiddellijk de oplossing weten. Schitterend. Je zou kunnen zeggen dat zijn rechtervoet minder is, maar… hij lost het allemaal op met zijn linker, ook met de buitenkant. Snel en subtiel. Explosief, creatief. Een goeie trap ook. Een speler op wie ze fouten moesten maken om hem af te stoppen, omdat hij vaak een fractie van een seconde rapper was. Als trainer moet je hem niet vooraf zeggen wat de oplossingen zijn, hij zal ze zelf wel vinden.

“Ook heel typisch voor hem is zijn vechtersmentaliteit. Knokken voor iedere bal. Als je achterstaat, zie je de nijd in zijn ogen. Hij kan absoluut niet verliezen, maar uitte dat achteraf nooit. Een heel brave gast, zeer introvert. Je hoorde hem nooit, maar hij was toen al mentaal zeer rijp, zeer nuchter en zeer bewust bezig in het teken van zijn latere profcarrière. Een droom om mee te werken. Hij coachte wel niet op het veld, maar op de positie van aanvallende middenvelder is dat minder een tekort dan op die van verdedigende middenvelder. Iedereen keek naar hem op, respect dat hij afdwong met zijn spel. Hij was een vedette, maar zonder vedetteneigingen.”

Ook bij Moeskroen kent hij een versnelde doorstroming. Kortstondig bij de junioren, kortstondig bij de beloften, A-kernlid, debuut, doelpunt in de bekerfinale tegen Club Brugge. Geert Brouckaert maakte het allemaal mee.

“Als je naar de jeugd ging kijken, was hij altijd de beste”, zegt hij. “Hij was niet groot, maar stak er met kop en schouders boven uit. Iedereen kon dat zien, van bij de miniemen. Die jongen kon álles en deed ook nog eens alles in beweging. Zijn kleine gestalte compenseerde hij met zijn snelheid, zijn wendbaarheid, zijn goeie détente, zijn balvastheid en zijn schitterende mentaliteit. Het is een winnaar, hé. Als hij ver- loor, zou hij wenen van colère. Van frustratie zag je dan de tranen in zijn ogen staan. Hij is het grootste talent dat ik hier gezien heb. Er zat er nog zo één in zijn generatie, Delplancke, maar waar die nu speelt, weet ik niet. Dat was een andere mentaliteit.

“Jo heeft een heel gesloten karakter. Hij zei nooit veel. Als je met hem een gesprek moest aangaan, moest je hem de woorden uit de mond trekken. Maar eens op het veld, was hij net een stier die een rode doek ziet. Ongelooflijk. Echt waar. Er was dan precies iets dat ontplofte. Zijn introversie is nooit een probleem geweest. Behalve misschien dat hij niet snel zou zeggen als hij last had van een blessuurtje, omdat hij graag voetbalt natuurlijk. Hij hád ook wel geregeld blessures, omdat hij door zijn manier van voetballen veel stampen kreeg.

“Jo was voorbestemd om profvoetballer te worden en om het te maken, omdat hij zoals jongens als Kompany en Buffel de klasse én de mentaliteit heeft. Twee voeten op de grond, geen dikke nek, geen grote woorden. Nooit problemen mee gekend. Er is, echt waar, niks negatiefs te vinden. Het enige probleem dat we met Jo hadden, was dat hij vaak weg was met de nationale ploeg. Daardoor miste hij veel trainingen, ook in de fitnesszaal. Maar die jongen heeft dat nooit gemist. Zie hem bezig in de duels. Hij recupereert veel ballen door zijn vechtersmentaliteit, hé.

“Ik moet ook wel zeggen dat zijn grootvader en zijn papa altijd verschrikkelijk veel met hem bezig zijn geweest. Vrij nuchtere mensen. Ze zijn niet beginnen zweven, maar op de duur konden ze toch ook niet meer weerstaan aan de druk van al die buitenlandse clubs.”

Met achttien jaar ging Jo vier dagen op stage bij Manchester United. Daarvan getuigen foto’s en een shirtje van David Beckham. Uiteindelijk tekende hij voor Tottenham en debuteerde hij kort daarna voor de Rode Duivels. Maar in Engeland kende hij harde tijden. Hij kwam er in het eerste weinig aan spelen toe. De eenzaamheid en het gebrek aan vertrouwen knaagden, de tranen vloeiden er rijkelijk, tot Club Brugge hem er in januari wegkocht. Ondertussen wordt Ploegsteert la terre à champions genoemd. Na snelwandelaar Godfried Dejonckheere en wielrenner Frank Vandenbroucke is er dus nu de voetballer Jonathan Blondel.

“Er is er nu weer één naar de miniemen van Moeskroen vertrokken en die is ook goed”, glimlacht in de kantine van USPB Jean Castrique. ” Jason Robaeys. Een ander type. Meer iemand die het van het scoren moet hebben, die minder het spel verdeelt. We zullen zien. Met Jonathan is het goed gelopen. Ik hoop dat het zo blijft gaan. Niet dat ik aan hem twijfel, maar voor een voetballer is een zware blessure nooit veraf, hé. Zeker ook voor hem niet, want hij durft zijn voet te zetten.

“Maar Jonathan is iemand die zich niet snel laat ontmoedigen, hé. In Engeland en ook de eerste maanden bij Club Brugge, toen hij niet speelde, is hij altijd blijven knokken om er te komen. Mentaal is hij sterk. Dat is het verschil tussen hem en Frank Vandenbroucke. Mentaliteit. Frank is mentaal vrij broos, hij laat zich te snel gaan. Ik dacht dat het met de jaren zou beteren, maar… we zullen zien dit seizoen. Het verschil is ook dat Frank zegt wat hij gaat doen, maar dat zijn resultaten daarmee niet in verhouding zijn. Jonathan zegt het niet, hij doét het. Hij houdt er ook niet van veel over voetbal te praten. Als hij hier komt kijken, wordt hij niet méér lastiggevallen dan tien jaar geleden, begrijp je. Het ego van Frank is groter. Maar we zijn uiteraard ontzettend blij met zulke jongens.

“Vergeet ook de offers van de familie niet. Die zijn groot, heel groot. De vader en de grootvader van Jonathan deden altijd alles om hem te kunnen brengen. Natuurlijk, niet iedereen is daartoe in de mogelijkheid. Ik bedoel : als je dochter in Braine-l’Alleud woont zoals de mijne, moet je kleinzoon het zonder de hulp van zijn grootvader zien te redden, want die woont te ver af. René Blondel is hier mee de thé dansant van de derde leeftijd aan het voorbereiden, maar ’s namiddags komt hij niet ; dan moet hij Jonathan naar de training van Club Brugge voeren, snap je.

“De entourage van Jonathan is goed. Het zijn mensen die van sport houden. Vergeet niet dat er ook mensen zijn die niét van sport houden, hé. De manier waarop sommigen hier hun zoon afzetten, zegt al veel. Het belangrijkste is dat hij het huis uit is. Je hebt ouders die het absoluut niet kan schelen of hun zoon wel of niet progressie maakt, die niet de minste belangstelling tonen voor de sportieve toekomst van hun kind. En met eender welk excuus is het ventje er dan geregeld niet, hé. Met Jonathan is dat nooit gebeurd, bij Frank ook niet trouwens. Misschien heeft Frank van zijn ouders wel een beetje te veel zijn zin mogen doen. Jonathan niet. Die moest hier niet beginnen van zijn neus te maken, zijn vader en zijn grootvader hadden dat niet gepikt. Jonathan was al gedisciplineerd toen hij hier toekwam.

“Ons plezier is dat nu hij iemand is geworden die in het voetbal veel meer betekent dan Ploegsteert, hij hier nog altijd komt alsof er niets gebeurd is. Als hier dan niemand tegen onze tegenstanders zegt : kijk, dat is Jonathan Blondel, dan zullen ze nooit weten dat hij er is.”

door Christian Vandenabeele

‘Hij zei nooit veel, maar eens op het veld was hij net een stier die een rode doek ziet.’

‘In zijn laatste seizoen bij Ploegsteert scoorde hij 350 keer.’

‘Het verschil met Frank Vandenbroucke is : mentaliteit.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content