In dezelfde straat als meer dan zestig jaar geleden. Toen achter een varkensblaas hollend. Nu mijmerend over de vrouw die hem zo lief was en die er sinds kort niet meer is. En daarnaar gevraagd, over de passie die zijn leven lange tijd beheerste.

In 1948 bood de toen twaalfjarige Hugo Marin zich aan bij Sint-Gillis-Waas. Zonder voetbalschoenen. Te duur voor zijn ouders. En dus mocht hij met de materiaalmeester naar een kot naast het veld, om daar, in een berg voetbalschoenen, zijn gerief te zoeken. “Je grabbelde naar een linkse en een rechtse met dezelfde maat. Verschillend model ? Verschillende kleur ? Maakte niks uit. Wie in die tijd een lidkaart tekende, was levenslang verbonden aan de club. “Het mocht niet van mijn ouders. Maar toen mijn pa – een muzikant – op een dag eens te veel gedronken had, sprak hij uiteindelijk toch die legendarische woorden : ‘Allee, doe maar.'”

Op zijn zestiende werd Marin bij de eerste ploeg gedropt. Het was 1952. “Er waren nog geen douches. We wasten ons in een half ronde paardenbak. Allemaal in hetzelfde water, dat op de kachel gezet was.”

Marin speelde zijn hele carrière bij dezelfde ploeg. Dat oogt edelmoediger dan het was. Teams lieten hun goudhaantjes in die tijd niet vertrekken. “Ik kon op een bepaald moment naar Beveren, ging testen bij Gantoise en bij Antwerp. Ik mocht niet weg.” En zo kwam Marin in 1976 aan een totaal van vijfhonderd matchen bij Sint-Gillis-Waas. “Toen kreeg ik bloemen. En dat vaasje, daar, op de kast.” Met de tweehonderdvijftig matchen die elk van zijn twee zonen intussen ook al speelden bij de club, overstijgt het familietotaal intussen de kaap van de duizend. Zegt hij fier, even lonkend naar Mario naast hem, een van zijn opvolgers. “Vier of vijf wasmachines heeft mijn vrouwke erdoor versleten.”

Op het einde van de jaren vijftig zetten nog veel meer mensen dan nu zich vrijwillig in voor een club. “Neem nu Herman Smet”, lacht Marin. “Die ging tijdens onze wedstrijden rond met lotjes. Wel zevenhonderd man stond toen langs de lijn. Altijd droeg Herman een lange overjas. Elke keer zaten de diepe zakken daarvan op den duur propvol kleingeld. Maar als wij scoorden, kon hij het niet laten om letterlijk een gat in de lucht te springen. De helft van zijn verdiensten op de grond. Elke keer weer. Wie tijdens de match achter hem liep, kon altijd gratis drinken.”

Niet zelden was het Marin zelf die Smet deed huppelen van plezier. “Ongeveer driehonderd goals maakte ik”, schat hij. “En dat met beide voeten. Dankzij Jan Ceulemans. Ja, zo heette onze eerste trainer. Om een slechte linker of rechter weg te werken, had die een gouden truc. Aan je ‘slechte’ voet droeg je op training een voetbalschoen, aan je ‘goede’ een slof.”

KRISTOF DE RYCK

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content