Hij groeide op zonder moeder, verloor zijn zusje, later zijn broer en zijn onschuld. Werkte als portier in het Antwerpse nachtleven en vond nadien het juiste pad als gelouterd kickbokser. Komend weekend vecht hij om de wereldtitel: Murat Direkçi.

Zie je die jongen daar?”, wijst Murat Direkçi (29) naar een van de leraars in zijn gymzaal. “Toen die hier binnenkwam, was dat het grootste crapuul in de buurt. Nu een crème van een jongen, doet geen vlieg kwaad.” Niet zonder trots vertelt Murat over de bonte mix van jongeren die in zijn club komt trainen: Marokkanen, Turken, Belgen, Armenen, Joden … hij houdt ze allemaal van straat. Het werd een missie.

Nochtans was Murat Direkçi zelf een beruchte jongen in het Antwerpse nachtleven, en hij is dat eigenlijk nog steeds. De dood van zijn oudere broer Erkan vier jaar geleden veranderde veel, Murat werd bewuster. Gefocust ook. Op zijn sport en passie: het kickboksen. In 2007 sloeg hij Albert Kraus, een wereldtopper, al na één ronde knock-out in een Japans K-1 Maxtoernooi, een officieus wereldkampioenschap. Sindsdien geldt Murat als een van de topnamen in het mondiale kickboksen. In april vorig jaar stond hij nog in een met 25.000 enthousiastelingen gevulde Amsterdam Arena. Komend weekend vecht hij de in de Lotto Arena tijdens het It’s Showtimegala voor een wereldtitel tegen de gevreesde Gago Drago, die er even gevaarlijk uitziet als zijn naam doet vermoeden.

“De K-1 is een kruising tussen karate, kungfu, thaiboksen en kickboksen”, legt Direkçi uit. “Er wordt naar drie rondes van drie minuten gevochten in plaats van naar vijf rondes zoals in het traditionele thaiboksen, waardoor de offensieve bokser beloond wordt.”

Een groot voordeel voor deze Belg van Turkse origine, want hij staat in het circuit bekend als een aanvallende, spectaculaire kickbokser. Zo getuigt ook Daniella Somers, ex-wereldkampioene boksen, wiens roots eigenlijk ook in het kickboksen liggen: “Murat kent maar één vitesse en dat is vooruit. Als hij in de ring stapt, is dat met één bedoeling: knallen! Murat is een gekende naam in de internationale kickbokswereld. Hij komt nu al enkele jaren in de K-1 uit, een serieuze prestatie want dat is enkel voor de happy few voorbehouden. Het is de Champions League van het kickboksen.”

Hoe belangrijk is het duel in de Lotto Arena voor je carrière?

Murat Direkçi: “Elke partij is belangrijk, ik vecht misschien nog amper vijfmaal per jaar, maar wel altijd tegen grote namen. Mijn laatste kamp was tegen een gast die meer dan twaalf verschillende internationale titels bezat: taekwondo, kickboksen, full contact en thaiboksen. Perry Ubeda, een vroegere held van mij … maar ik heb hem wel geklopt.”

Zitten er nog Belgen in de K-1?

“Neen. Ik ben de eerste Belg die zo hoog raakte. Er zitten wel veel Nederlanders bij, dat is momenteel hét topland op kickboksgebied.”

Dankzij Jean-Claude Van Damme, ooit Europees kampioen karate, draagt België wel wat faam in de vechtsporten. Of niet?

“Nu niet meer, Jean-Claude Van Damme, dat is van een ander tijdperk, hé. Hij geldt meer als een acteur dan als een bokser. Naar wat ik hoorde, deed hij enkel light contact-vechtsporten, met beschermhelm. De kids van nu praten vooral over Tony Jaa.”

Een klaain bitje koppaajn

Op een You Tubefilmpje zag ik een gevecht van jou waarop je de tegenstander tegen de vloer werkt met een kniestoot in het gezicht. Nooit schrik gehad om zelf klappen te krijgen?

“Daar train je voor, je leert de impact van een stoot in te schatten. Als je toch een stoot recht op je gezicht krijgt, ga je uiteraard neer en heb je achteraf een klaain bitje koppaajn. Op het moment dat je de klap krijgt, voel je niets, meestal is het pas de dag daarna dat je opstaat met hoofdpijn. Goed, dan pak je twee pilletjes en is dat weer voorbij.”

Ondanks de hevigheid van de duels bestaat er groot onderling respect tussen de thaiboksers.

“Absoluut. Een sportman die voor zijn sport leeft, zal nooit op straat vechten. Integendeel, de vechtsport brengt je respect bij voor je tegenstanders. Ik stap nooit met haatgevoelens in de ring: als je agressief bent, maak je alleen maar fouten. Want vergis je niet, kickboksen is ook een denksport. Zoals schaken. Alles mag, dus moet je constant nadenken over de volgende beweging.”

Niet altijd. Op training tref je in sommige clubs jongeren aan die hun frustraties komen botvieren op ‘makkelijke’ slachtoffers, hoorden we al van insiders.

“Dat ontken ik niet, maar dat is het belang van een goede trainer: in mijn club wordt er bijna nooit gespard. Als ik tijdens een trainingsgevecht toch eens bloed zie, mag iedereen meteen 100 keer opdrukken. Wanneer ik merk dat een jongen inderdaad komt om zijn agressiviteit kwijt te kunnen, zeg ik: awel, hier zie, vecht maar tegen iemand van uw niveau! Ik heb in mijn club advocaten, zakenmensen en vele andere lagen van de bevolking, die komen hier niet om op een ander zijn smoel te slaan. Je moet ervoor zorgen dat iedereen beseft dat je hier niet even komt om de show te stelen als er twee meisjes staan te kijken.”

Waarom ben jij destijds met kickboksen begonnen?

“Ik heb van alles gedaan: karate, pencak silat ( Indonesische krijgskunst, nvdr), maar ik wou meer. Ik wou echt vóélen. De eerste keer dat ik kickbokste, op mijn vijftiende, was ik meteen verliefd. Schrik heb ik nooit gehad, het ergste wat je kan overkomen is, dat je knock-out gaat of een been breekt. Bovendien zijn er voldoende mensen in de nabijheid om in te grijpen: de scheidsrechter, de trainers, de jury … Mensen denken dat je doorgaat tot je elkaar tot moes slaat, dat is níét zo. In al die jaren heb ik nog maar één keer iets gebroken: mijn vuist! Ik was die vergeten in te tapen.”

Heb jij ooit je talent als kickbokser gebruikt buiten de ring?

“Op straat? ( aarzelt) Ik heb vroeger security gedaan in enkele Antwerpse discotheken. Er komt een moment dat je als professioneel bokser iemand zwaar kunt toetakelen, maar we zijn geen dieren, wij hebben nog altijd hersenen die je beletten zoiets te doen. Dus trek je jezelf vaak terug voor het te erg wordt.”

Je bent nooit met kickboksen begonnen vanuit het idee dat het jou als straatjongen van pas kon komen?

“Ik heb een moeilijke jeugd gekend: ik ben zonder moeder opgegroeid en mijn zusje stierf op jonge leeftijd aan een hersentumor. Mijn vader werkte dubbele shifts in Duitsland. Mijn twee jaar oudere broer, Erkan, was tegelijkertijd mijn vader en moeder. We woonden in het centrum van Antwerpen, we sliepen thuis, maar voor de rest hingen we constant op straat rond. Wat konden we ook anders? We hadden niets en we kenden niemand. Spelcomputers en van die dingen hadden wij niet.”

Waar was je moeder?

“In Turkije. Ik ben daar acht maanden geweest na de dood van mijn zusje, omdat mijn vader toen heel vervelend begon te doen en omdat mijn moeder steun nodig had. Mijn moeder kampt al sinds haar zes jaar met een psychische ziekte waardoor ze vaak tegen zichzelf spreekt of zonder reden begint te lachen. Naar het schijnt een typische aandoening bij hoogbegaafde mensen.”

Het overlijden van je broer vier jaar geleden heeft je veranderd, volgens je entourage ben je milder en warmer geworden.

“Hij kwam om tijdens een verkeersongeluk op weg naar Zweden. Hij stond in de file toen een vrachtwagen achteraan inreed. Vreemd verhaal … hij was altijd een liefhebber van zware motoren en snelle wagens, wij dachten altijd dat het ooit zijn einde zou betekenen … en dan vindt hij op zo een onnozele manier de dood.

“Erkan deed alles voor mij: hij maakte het eten, hij gaf me zakgeld, hij zorgde dat ik op tijd op school was. Ik ben hem daar zeer dankbaar voor. Ik was vroeger heel impulsief, omdat ik een engelbewaarder had: mijn broer. Omdat hij alle problemen oploste, dacht ik dat ik mij alles kon permitteren. Toen hij stierf, schudde mij dat wakker, ineens moest ik alles zelf doen. Ik móést wel verantwoordelijkheid nemen. Ze zeggen altijd dat iedere mens een virtuele muur rond zich heeft, wel, ik heb door mijn levensloop een hele hoge muur opgebouwd, maar er staan wel deuren in. De mensen kunnen binnen.”

Blaffende honden bijten niet

Heb je een diploma?

“In de middelbare school volgde ik een opleiding als elektricien, maar in het vijfde middelbaar ontdekte ik het nachtleven. Ik was achttien jaar en toen besloot ik daar mijn geld te verdienen.”

Wat vond je vader daarvan?

“Hij was een heel strenge vader, maar hij was weinig thuis. Mijn broer zorgde voor de controle. De verleiding was nochtans groot om ons met verkeerde zaken te gaan bezighouden, maar in de plaats gingen wij driekoningenliederen zingen om wat geld te verzamelen. Soms twee maanden lang.” ( lacht)

Je werkte zes jaar als portier, waarom ben je ermee gestopt?

“Vroeger had je als portier nog invloed en macht, jij besliste wie erin mocht en wie niet. Tegenwoordig zijn portiers slaven, ze moeten bedelen voor 1 of 2 euro. Op een bepaald moment kwamen de discotheekbazen iets te vaak tussen. Gasten die je er eerst niet in liet – uit veiligheidsoverwegingen – mochten van hen dan wel binnen. Daardoor verloor je alle autoriteit.”

In welke clubs deed je die security?

“Club X in Wuustwezel, de Ossepoot, de Pacific – tegenover de Zillion vroeger -, het Zottekot en Beach Club. En op het einde deed ik ook security in een prostitutiebuurt. Een galerij met 30 ramen. We waren met zes man en werkten in shifts van twee. Leuke tijden, heel veel geleerd en gezien. Luister, je moet niet meegaan in al die negatieve zaken, maar ik vind wel dat je die criminele wereld niet mag ontkennen. Alles draait om connecties.”

Heb jij, Turkse Belg zijnde, ooit vreemdelingen geweigerd aan de deur van een discotheek?

“Ja, soms moest ik mijn eigen vrienden weigeren. Discotheekbazen mogen in het openbaar zeggen wat ze willen, ze houden wel degelijk vreemdelingen buiten. En ik geef ze 100 procent gelijk! Laat je in een discotheek 50 Marokkanen, 50 Turken en 100 zwarten binnen, dan loopt die zaak meteen leeg. Er is geen enkele vrouw geïnteresseerd om daartussen te gaan staan. Allochtonen mogen binnen, maar nooit te veel. Het gebeurde geregeld dat een baas op een bepaald uur kwam zeggen: oké jongens, genoeg vreemdelingen binnen, nu gedaan.”

Hoe vertelde je dat dan aan die allochtonen?

“Dan zei ik: oké, als jij mijn loon betaalt, laat ik je binnen. Dan begrepen ze het. Je moet als portier een diplomaat zijn, een advocaat aan de deur. Ik vond het erg leerzaam: je leert mensen inschatten. Ik ben vaak bluffers tegengekomen, hoor. In het begin ben je soms nog overmoedig, dat verdwijnt met de ervaring. Hoogstens grabbel je iemand vast en zet je die buiten. Na verloop van tijd speelt ook je reputatie een rol: je schudt het hoofd en ze stoppen met vechten.”

Nooit bedreigingen gehad die je bang maakten?

“Och, mocht ik optellen hoe vaak ze me zouden neerknallen, dan was ik nu al 200 keer gestorven. Dat leerde ik ook in het nachtleven: blaffende honden bijten niet. Integendeel, het zijn de zwijgzame types die het gevaarlijkst zijn.”

Wat ben je gaan doen toen je uit het nachtleven stapte?

“Toen ben ik met enkele vrienden een zaak in gevels begonnen. Maar ik trainde toen al veel en heb alles op het thaiboksen gezet.”

Met succes, je hoort nu bij de wereldtop en hebt een mooi contract bij It’s Showtime.

“In Japan vocht ik ondertussen tegen alle toppers, in 2003 stond ik tegen Albert Kraus, de pronostiek was 9 tegen 1. Na 87 seconden sloeg ik hem tegen de vloer. Dat was mijn eerste gevecht in Japan, meteen daarna kende mijn populariteit een piek. Ik kwam er op de nationale televisie, sierde de cover van vechtsportmagazines, deed vele interviews, onder meer op Eurosport.”

Worden die reizen naar Japan helemaal betaald?

“Alles. Ik krijg zelfs zakgeld om te kunnen shoppen. Het is nog niet te vergelijken met het voetbal, maar het gaat er in de K-1 alleszins professioneel aan toe. Ik kan leven van mijn sport. Mijn club, Universal Gym, is een hobby. We zijn begonnen in een kleine garage, heel impulsief … nu zijn we een club van 200 leden. Ik doe het enkel om de mensen iets aan te bieden en de jongeren van de straat te houden. Ik wil naam maken op een ‘propere’ wijze.”

Dat je de kinderen van straat wil houden, was een nobel streven dat je tien jaar geleden nooit bedacht zou hebben …

“Neen, ik was een egoïst die vooral zat na te denken hoe hij in de picture kon lopen. Elke jonge man wil wel de leeuw uithangen. Mijn broer leerde mij meer van het leven te genieten.” S

door matthias stockmans beelden: jelle vermeersch

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content