Komend weekend geeft België in de achtste finales van de Daviscup Spanje partij. Filip Dewulf kijkt vooruit naar de ongelijke strijd. ‘Het was al uitzichtloos zonder Nadal, het wordt nu nog uitzichtlozer.’

Zelf heeft Filip Dewulf altijd graag Daviscup gespeeld. De man uit Leopoldsburg slaagde er als eerste in om Roland Garros met Belgische vlaggen te kleuren toen hij er in 1997 de halve finales speelde tegen Gustavo Kuerten. Hij was er ook bij toen België in 1999 het grootste Daviscupsucces uit de voorbije vijftig jaar haalde: de halve finale tegen Frankrijk.

Onlangs zorgde België nog eens voor een stunt door in Australië te gaan winnen met 2-3, waardoor het zijn plaats in de wereldgroep (waar de zestien beste landen ter wereld samen zitten) veiligstelde.

Om de kwartfinales te halen, moet België komend weekend in Charleroi afrekenen met eerste reekshoofd Spanje. Dat wordt een lastige, om niet te zeggen hopeloze opgave, zegt Dewulf, die in zijn topdagen (september 1997) 39e stond op de ATP-ranglijst.

Filip Dewulf: “Dat Rafael Nadal in extremis aan de Spaanse selectie is toegevoegd, verandert daar weinig aan. Ook Spanjes tweede of zelfs derde garnituur is te hoog gegrepen voor België, ondanks het thuisvoordeel en de snelle ondergrond. Het was al uitzichtloos zonder Nadal, het wordt nu nog uitzichtlozer, ook al mist hij spelritme door zijn blessure. Maar hij speelt graag Daviscup, zoals de meeste spelers. Roger Federer is daar een uitzondering op.”

Waarom spelen de meesten zo graag Daviscup?

“Je speelt voor een ploeg, terwijl je in andere toernooien alleen met jezelf bezig bent. Vaak kon ik daar wel de honderd procent motivatie opbrengen die ik voor mezelf niet altijd aan de dag legde. Ik had altijd graag een ploegsport gedaan. Daviscup kwam het dichtst in de buurt.

“Als je jong bent, trek je ook vaak samen naar toernooien. Doorgaans hangen de spelers van een land ook goed aan elkaar op individuele toernooien. Bij de vrouwen spelen de toppers niet altijd voor hun land. Sjarapova heeft al een tijd niet gespeeld, de zussen Williams evenzeer. De Fed Cup heeft ook minder uitstraling dan de Daviscup en het vrouwencircuit is toch wat venijniger en meer individualistisch dan bij de mannen.”

Je zegt: het is uitzichtloos. Waarom moeten mensen dan nog gaan kijken?

“Om de beste speler ter wereld te zien. Echt indrukwekkend is dat, de mentale en fysieke kracht die Nadal heeft om elke bal tegen honderd procent te spelen. Wonderbaarlijk hoe die drie à vier uur lang gefocust kan blijven om alles te geven. Andere toppers spelen al eens een minder punt, hij niet. Dat maakt het zo vermoeiend voor een tegenstander. Voor je de baan op komt, weet je al dat je tegenstander geen zwak moment gaat hebben.

“Een andere reden om te gaan, is dat je in de Daviscup nog vaak verrassingen hebt. Ik had ook niet verwacht dat België in Australië zou gaan winnen. Ooit speelden we tegen Frankrijk en in zijn eerste wedstrijd valt Cédric Pioline – toen top tien – met een rugblessure uit. Daardoor klopten we Frankrijk met 3-2.”

Spanje is nu het nummer een. Zie je in de hiërarchie grote verschuivingen tegenover jouw tijd?

“Nee. Alleen Kazachstan is nieuw. Die hebben, net als in andere sporten, talenten elders weggekocht. Zij hebben een paar goeie Russen genaturaliseerd. Canada en Litouwen hebben nu elk een groot talent: het kan best dat zij zich straks in de Daviscup gaan manifesteren. Verder is de top twintig ongeveer dezelfde als twintig jaar geleden.”

Waarom is Spanje eigenlijk zo’n sterk tennisland?

“Ze kunnen gedurende het jaar veel langer buiten trainen en spelen. Een ander voordeel is dat ze op gravel leren tennissen: daar leer je beter punten opbouwen. Niet voor niets willen ze nu ook in Amerika en Australië meer gravelbanen aanleggen. Je hebt in Spanje een paar grote clubs waar de jongeren zich kunnen optrekken aan de toppers, wat voor een constante aanvoer van talent zorgt. Daarnaast heeft Spanje enorm veel toernooien. Van de kleinere toernooien hebben ze er het meest van alle landen. Een Spaans talent moet niet ver reizen om een internationaal toernooi te spelen. Een Belg moet op zijn minst de grens over om profervaring op te doen.”

Kuchen

Verbaast het je dat België nog in de wereldgroep zit?

“Nee, want in de breedte hebben we al lang vier of vijf spelers in de top honderd. Dan behoor je tot de top zestien. België is altijd een liftploeg geweest, net op de grens van die wereldgroep van zestien landen. Toen ik erbij kwam, hadden Bart Wuyts, Xavier Daufresne en Eduardo Masso België net naar de wereldgroep gebracht. We hadden een goeie generatie, een goeie ploegsfeer ook, met veel enthousiasme. De jonge Malisse loodste ons in 1999 naar de halve finale. Het jaar daarop haalden we nog de kwartfinale. Toen kon dat nog. Als je in die tijd Spanje thuis lootte en je koos voor een snelle indoorbaan, had je nog kans om te winnen, omdat spelers als AlexCorretja zelden op hardcourt speelden. Nu zijn de Spanjaarden goed op elke ondergrond. Zelfs op gras speelt Nadal sterk. Voor België wordt het heel moeilijk om nog eens een halve finale te halen.”

Waarom zit Dick Norman, onze beste dubbelspeler en nummer zestien op de wereldranglijst in het dubbelspel, niet bij de selectie?

“Dat is de keuze van de kapitein. Ik denk dat die twee eens samen moeten gaan zitten. Dick was ontgoocheld dat hij niet geselecteerd was tegen Tsjechië, waar de kapitein voor vier enkelspelspelers koos. Dick was toen zo boos dat hij zich niet beschikbaar stelde voor Australië, waardoor de kapitein weer slecht reageerde. ‘Ik wil niet werken met spelers die à la carte hun wedstrijden kiezen.’ Ik had Dick erbij genomen, vooral omdat het dubbelspel Spanjes enige zwakke punt is.”

Zijn dit de spelers waar we de komende jaren op moeten rekenen?

“Het wordt tijd voor de opvolging, en de concurrentie wordt groter. De Bemelmansen en Deseins moeten toch hun mannetje staan, anders wordt het moeilijk. Nils Desein moet zich herpakken, die is wat teruggevallen na een schouderblessure ( Dessein staat 351e op de ATP-lijst, nvdr). Hij is toch al 23, maar mist regelmaat. Ruben Bemelmans moet richting top honderd evolueren, die kan al iets meer regelmaat in zijn prestaties stoppen. In hem geloof ik wel, al speelt hij nog iets te mooi tennis. Daarmee bedoel ik dat hij moeilijk wedstrijden wint als hij niet honderd procent is. In de top honderd gaat hij beter tot zijn recht komen, omdat daar minder jungletennis gespeeld wordt. Op die grote toernooien heb je al eens toppers die matchen laten schieten. Dat kom je in kleinere toernooien niet tegen, omdat iedereen daar voor zijn leven knokt. Langs Franstalige kant zijn ook een paar goeie jongens op komst: David Goffin en Arthur De Greef, de kleinzoon van Guy Thys.”

De kapitein, Reginald Willems, was in jouw tijd een speler die zijn hoogste niveau in 2000 haalde, toen hij 145e was. Vind je hem een goeie keuze?

“Ja. Hij is slim, rustig, tactisch sterk en kent de spelers. We zijn een klein land dat niet echt geld heeft om een onafhankelijke coach over de hele wereld te laten reizen, zoals Frankrijk dat met Guy Forget doet. In mijn tijd zijn we Eduardo Masso nog gaan vragen om een stap opzij te zetten. Omdat hij geen coach was van een van de spelers, zag hij ons niet in het buitenland bezig. Nu Willems voor Darcis kiest en niet voor Norman, heb je wel discussie, maar normaal gezien tilt men er niet zwaar aan dat de kapitein de coach is van een van de spelers. Norman is het eerste akkefietje sinds hij die job doet.”

Voor de Fed Cup trok de vrouwenploeg twee keer 12.000 man. Voor de Daviscup loopt het niet zo’n storm.

“Met de komst van Nadal zal er toch twee keer 5000 man zijn. Dat is niet mis voor de mannen. Vroeger speelden wij thuis maximaal voor 2500 à 3000 man. Toen waren de mannen – terecht – jaloers op de vrouwen. De namen Kim Clijsters en JustineHenin trekken immers ook tennisleken aan. Als je voor het eerst in je leven naar het tennis gaat, kan je best naar zo’n Daviscuptreffen gaan: er mag iets harder gesupporterd worden dan op een normaal toernooi. Je mag er tenminste al eens kuchen.”

Succesformule

Waarom zijn de mannen terecht jaloers geweest op de publieke opkomst voor de Belgische vrouwen?

“De concurrentie bij de mannen is duizend keer groter dan bij de vrouwen. Bij de vrouwen is het niveau gestegen, maar het verschil in concurrentie is tussen mannen en vrouwen nog groot. Als je dan ziet dat Kim op haar eentje het Sportpaleis vult terwijl er voor de mannen in Leuven maar 1500 man opdaagt voor een Daviscuptreffen tegen Amerika, dat met Andy Roddick en James Blake twee toptienspelers in lijn bracht, snap ik dat de mannen daar niet gelukkig mee zijn.”

Zonder Kim en Justine was Xavier Malisse al jaren de ster van het Belgische tennis.

“Dat is zo. In mijn tijd kon de top 100 goed tennissen, nu kan de top 250 dat. Ik vind het zeer knap hoe Xavier na een jaar blessureleed de moeite deed om op zijn leeftijd nog aan een comeback te werken en via die kleine toernooien toch weer de top 50 haalt, met goed tennis. Tenslotte is hij de beste Belg ooit geweest, nummer negentien van de wereld.”

Bij de vrouwen maakt België kans om de Fed Cup te winnen, bij de mannen zitten we nog bij de wereldgroep. Is het Belgische tennis een succesformule?

“Absoluut. Er wordt in het buitenland met afgunst naar het Belgische systeem gekeken, omdat wij als klein land een constante aanvoer van talent hebben in de top honderd. Niet alle landen kunnen dat zeggen. Groot-Brittannië heeft er maar één, Andy Murray, en dan nog alleen omdat de moeder van Murray tennisgek was en haar zoon op jonge leeftijd naar Spanje stuurde.

“Wij werken met minder geld, maar dat wordt hier beter besteed. Dat we een klein land zijn, helpt ook: het is niet onoverkomelijk om je kind naar Wilrijk te brengen. Steven Martens heeft nu geprobeerd om in Groot-Brittannië een structuur aan te brengen. Onvoorstelbaar eigenlijk, in het land waar tennis uitgevonden is. Maar tennis was daar de afgelopen decennia uitgegroeid tot een elitaire bedoening, waar de nadruk minder lag op de sport dan op het theedrinken door oudere, gegoede mensen. Daar werd zelfs de neus opgehaald voor jonge spelers die lawaai maakten. Zelfs toen ik begon, stond tennis hier al open voor iedereen. Vandaag kost lidgeld bij een tennisclub minder dan bij een voetbalvereniging.

“Er wordt in de federatie goed gewerkt. Vanaf de jongste jeugd zijn er goeie gediplomeerde Belgische trainers, die onmiddellijk talent kunnen detecteren. Mijn oudste zoon voetbalt: daar is talentdetectie nog vaak toeval. Tennis wordt volgens het boekje aangeleerd, overal in Vlaanderen, terwijl dat bij voetbal nog veel nattevingerwerk is. Die uniforme aanpak zorgt ervoor dat alle spelers dezelfde basistechnieken aangeleerd krijgen. Jong tennistalent zal ook snel opgemerkt worden. Vroeger moest talent echt naar Wilrijk gaan om goed omkaderd te zijn, nu heb je meerdere centra.”

DOOR GEERT FOUTRÉ

“Ik zou Dick Norman erbij genomen hebben, vooral omdat het dubbelspel Spanjes enige zwakke punt is.”

“Er wordt in het buitenland met afgunst naar het Belgische systeem gekeken.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content