In Vlaanderen is geen club Vlaamser dan Club Brugge. FCB is opgetrokken uit zompige poldergrond. Toch kent Jan Breydel ook een Waalse enclave. Zelfs tot diep in het rode Luik stroomt blauw bloed.

In het Italiaanse Bergamo van begin jaren vijftig zit Guillermo Ambrosini met zijn gezin aan tafel. Hij is wat zenuwachtig, de mond is droog, de handen zijn klam. Guillermo neemt aarzelend het woord en deelt zijn beslissing mee. Hij geeft het leven van de Ambrosini’s, hier en nu, een andere bestemming. “Liegi. Andiamo a Liegi.” De familie verlaat het noordelijke Lombardije, raapt haar bezittingen bij elkaar en kiest voor de roetwolken van Cockerill-Sambre. Guillermo wil zekerheid, hij wil vast werk in Il Belgio. Het gezin volgt gedwee.

Meer dan een afscheid van de Po, de Alpen en de geur van pancetta is het voor de zonen Giuseppe en Maurizio een afscheid van hun geliefde clubkleuren, het blauw-zwart van FC Internazionale. Ook de lokale helden van Atalanta Bergamo spelen in die kleur, maar het hart van de Ambrosini’s is verpand aan de club wat verderop, in Milaan. Aangekomen in Luik wordt hun verhaal herschreven. Hun leven wordt verfranst. Guillermo, Giuseppe en Maurizio heten nu Guillaume, Joseph en Maurice. Alpen worden terrils, de wijn wordt trappist, La Primavera is nu La Doyenne.

Later, in de jaren zestig, bladert Joseph door het Paniniboek van zijn zoon Emilio. Hij ziet stickers van mannen met snorren en lang, krullend nekhaar. Joseph gaat op zoek naar de blauw-zwarte kleur van zijn geliefde Inter en stuit op gelijkaardige shirts bij een ploeg genaamd Club Brugge KV. Hij kijkt op de kaart. Blijkt Brugge vlakbij de kust te liggen, aan de andere kant van het land.

De Ambrosini’s gaan naar De Klokke, herkennen hun kleuren, de fijne, gestreepte lijnen, en wanen zich in het Giuseppe Meazzastadion in Milaan. Het is de sfeer die voor de Ambrosini’s zo herkenbaar is. Ze eten voortaan bloedworst en rolmops, en verpanden hun sporthart aan die boeren uit West-Vlaanderen. Blauw. Zwart. De zesjarige Emilio klemt de handen om de stalen balustrade. Facchetti, Picchi en Mazzola heten hier Boone, Bastijns en Bailliu. Hij ademt de polderlucht in en weet het dan al: hij is geen Milanees, geen Luikenaar, Emilio voelt zich voortaan Bruggeling. Vai! Vai! Mohowzeg!

Vierenveertig jaar later, een asgrauwe woonblok in Seraing, bezuiden Luik. Er hangt een grijze drab in de lucht. De gebouwen ogen des Sovjets en zijn gespeend van enige kleur. De streek kent eigenlijk maar twee kleuren. Het zwart van de kolen en het rood van Standard. Emilio leidt ons naar zijn bescheiden appartement. No Sweat/No Glory zegt de deurmat. Hier, in een appartement nabij Sclessin, het hart van Royal Standard de LieÌge, kijkt Emilio Ambrosini eerst door het kleine raam, dan in de spiegel en trekt vervolgens zijn zwarte FC Bruges-shirt uit. Hij is fier op zijn stevige bast. Het lijf van Emilio is een landkaart. Het embleem van de club is linksboven op de borst getatoeëerd. Hij lacht en knabbelt stoer op een kauwgum. Wanneer hij zich omdraait lijkt zijn rug wel massief, als dooraderd marmer. ‘FC Bruges’ staat te lezen. En ook: Est. 1891. Op zijn rechterzijkant staat een lange tekst. ‘Re? ve comme si, tu vivais eìternellement. Vis comme si, tu devais mourir demain…‘ FS23. François Sterchele was een goede vriend van Emilio.

Wat maakt dat in de diepste, bloedrode krochten van Luik, in de streek van Piot, Van Moer en Hellers, tussen de metallo’s van de Hell Side, in de staaloven van Wallonië, dat daar de hevigste supporter van het Vlaamse Club Brugge KV woont. “Daar schrik je van, heì?”

Vierhonderd kilometer

Het verhaal van de Ambrosini’s lijkt atypisch voor de supportersgilde van Club. Het zonderlinge verhaal van een zonderlinge Luikenaar. Maar dat is niet zo. Het aantal fans en sterke verhalen is te talrijk om te negeren. Weinigen die het weten, maar er zijn meer Franstaligen die voor Club kiezen dan men op het eerste gezicht vermoedt. Natuurlijk rekruteert Club in grote mate in West- Vlaanderen, al reikt de aantrekkingskracht van de Bruggelingen vanzelfsprekend veel verder dan pakweg Oostkamp of Wingene.

Per thuiswedstrijd trekken toch een paar honderd Walen de taalgrens over richting Jan Breydel. Soms tot vijfhonderd. Ze komen van overal en nergens. Hetzij uit Doornik, Namen, Luik, Charleroi of jawel, Libramont, bij Bertrix en Neufchâteau. Velen onder hen staan achter het doel, bij de harde jongens. Járen geleden werd er nog vreemd opgekeken als er zich Franstaligen achter het doel posteerden. Het Frans werd gelinkt aan Standard, maar intussen zijn de Waalse fans wel opgenomen in de club. Vlaamse leeuwen of geen Vlaamse leeuwen. Voor de Walen heeft die leeuw geen politieke betekenis. En al was het een communautair statement, dan nog kan het hen geen moer schelen. Sport is spel, geen politiek.

Het is evenwel geen uniform front, dat Waals leger(tje). Er is geen vak waar zich proportioneel meer Franstaligen bevinden op Club. Er is ook geen organisatie die de Franstaligen groepeert in Brugge. Het zijn verspreide groepjes die gewoon (zo veel mogelijk) carpoolen.

Let wel: het fanatisme van de Waalse fans kent geen grenzen. En dat valt heel logisch te verklaren. Het zijn diehards, wiens hobby enorm veel tijd en geld opslorpt. In casu: tickets en liters brandstof. Als de moeite die het kost ooit groter wordt dan het plezier en geluk dat het oplevert, dan blijf je thuis en ben je fan per afstandsbediening.

Neem nu Emilio. Die ging als kind eerst met de bus naar het station Luik-Guillemins, wat al snel een uur in beslag nam, ging vervolgens twee uur per trein tot in Brugge, om dan nog een bus te nemen naar Sint- Andries. “Ik werd een nog harder supporter toen ik mijn rijbewijs had”, lacht hij. Vierhonderd kilometer is een enorme afstand, en die voelt nog langer aan als Club verliest. Faut le faire. Een match kost de Walen al snel een dag. Je kust je vrouw ’s ochtends gedag en je ziet ze ’s avonds terug, desnoods ’s anderendaags. A demain.

Om de verplaatsing enigszins te stroomlijnen werd in Tamines (tussen Charleroi en Namen) een paar jaar geleden de eerste Waalse supportersclub opgericht: Wallonia Bruges Army. Die telt nu zo’n 150 leden, van wie er 42 abonnees zijn. Tien procent van de leden komt uit Luik, dertig procent uit Namen en Luxemburg (het Thomas Meunier-effect), nog eens dertig procent uit Charleroi en twintig uit het Brusselse. Er is ook een Duitser, en een Zwitser.

“Via de club werden busreizen georganiseerd naar Jan Breydel”, zegt Maxim Crombez uit Louvain-la-Neuve. Crombez groeide op in Charleroi, was op school omringd door Italiaantjes die Club Brugge geen kansen toedichtten in de Champions League ’03, op het veld van AC Milan. Maar Andrés Mendoza scoorde en Crombez werd fan van Club, al was het maar als revanche op zijn klasgenoten. Hij is nog altijd fan, is gelieerd aan de supportersclub in Tamines, maar geeft toe dat het verenigen van de krachten beneden de taalgrens niet simpel is: “Wallonia Bruges Army kan onmogelijk alle fans in Wallonië aanspreken. Onze busreizen zijn enkel mogelijk als er voldoende supporters uit eenzelfde streek mee gaan. Aanvankelijk deed de bus Tamines aan, om dan via Nijvel en Brussel naar Brugge te rijden. Belt er dan iemand uit Doornik of Spa, heb je een dik probleem. Een risicomatch bijvoorbeeld, vaak om 14 u. 30 in Brugge, dat betekent om 9 u. verzamelen in Tamines. Maar geloof me, wij hebben er alles voor over. Al-les.’

Dat alles resulteert ook in verplaatsingen naar het buitenland. Bussen die uitrijden naar Krakau, Kopenhagen, Lahti, Minsk, n’importe: de Waalse enclave reist telkens mee.

Eén kleine anekdote om het fanatisme verder te staven. Emilio Ambrosini zat naar eigen zeggen ooit 27 uren op de bus naar Athene, zag Club negentig minuten aan het werk tegen Panathinaikos, en stapte na de wedstrijd rechtstreeks de bus terug op voor opnieuw een ritje van 27 uur.

Colombia

Wat trekt de Waalse supporters nu zo aan in Club Brugge? Waarom Standard niet, of Charleroi? Het antwoord ligt vervat in het verhaal van Laurent Zaldua, een Brusselse verzekeringsmakelaar. Daarvoor moeten we terug naar 26 juni 1998. Op het wereldkampioenschap voetbal in Frankrijk staan Colombia en Engeland tegenover elkaar, als topfavorieten van groep G. Het is Valderrama en Rincoìn versus Owen en Beckham. Laurent Zaldua heeft Colombiaans bloed en trekt met zijn vader naar Lens. Het wordt 0-2 voor de Britten, maar ondanks de nederlaag van de Zuid-Amerikanen verlaat de jonge Zaldua het Stade Bollaert-Delelis met een haast euforisch gevoel. “Nog nooit had ik zo’n supporterslegioen aan het werk gezien. Die Britten zongen negentig minuten lang, ze droegen allemaal shirts met daarop het gekende rood-witte kruis en bleven als een blok achter hun team staan. Ik was compleet overdonderd. Mijn vader is een Colombiaan en ik voelde me plots Brits.”

Terug in eigen land gaat Zaldua op zoek naar die typisch Britse voetbalsfeer. Standard is te vurig, Anderlecht te kil, en dan trekt hij naar Jan Breydel en zal er voor de rest van zijn leven terugkeren. “Ik kon evengoed supporter worden van Anderlecht, aangezien ik in die gemeente werk, maar ik koos voor Club. Het is een familie. Dat is voor mij de absolute kern van mijn liefde voor Club Brugge: de onvoorwaardelijke steun. In een familie kan iedereen op elkaar rekenen. De supporters zullen het team nooit laten vallen. Eigen spelers worden in Brugge niet uitgefloten, maar alleen aangemoedigd. Dát is het. Nu alleen maar hopen dat Verhaeghe en Mannaert die cultuur niet teniet doen. Dat de boel wordt geprofessionaliseerd, tot daar aan toe, maar raak niet aan de sfeer aub.”

Hetzelfde valt te horen bij Steve Roulet, uit Charleroi. Die werkt bij de Spoorwegen, maar Steve zit in gedachten vaak in Brugge. “Ik werd fan door kerels als Farina, Papin en Ceulemans. Als kind was ik vaak in Brugge, mijn moeders familie is Brugs, maar ondanks de afstand met Charleroi ben ik er niet meer weg te krijgen. De sfeer liet me nooit meer los. Mijn wortels met Club zijn onaantastbaar.” De sfeer dus. Niet de Latijnse furie die Standard kenmerkt. Club is eerder Liverpool, Standard neigt naar Marseille, of Napoli.

Paars

Je zou ook verwachten dat Waalse aanhangers van Brugge in Luik of Charleroi niet met hun liefde voor Club moeten dwepen. Maar dat valt verrassend goed mee. Wat opvalt in het discours van alle fans in dit verhaal: Club leeft niet in onmin met clubs als Charleroi of Standard. Het zijn geen vrienden, ook geen rivalen pur sang, het zijn zogenaamde ‘concullega’s’, concurrent-collega’s. Zo weet Steve dat een blauw-zwarte sjerp om de hals niet tot rellen leidt met Carolo’s en kan Emilio ook pils drinken met de explosieve ultra’s van Sclessin. Al speelt zijn jeugd ook mee in dit verhaal.

‘Ik ben waarschijnlijke de enige Clubfan die in alle cafés waar Luikse hooligans zitten zomaar kan binnenwandelen. Er is maar één voorwaarde: ik mag geen shirt of sjaal van Club dragen. No problem. We respecteren elkaar. Kan ook moeilijk anders: al het zwaar volk uit de spionkop van Standard zijn mijn jeugdvrienden. Staan Standard en Club tegenover elkaar op Sclessin dan gebeurt het soms dat de volledige tribune achter het doel van de Rouches mijn naam scandeert, wetende dat ik aan de overzijde bij de bezoekers zit. ‘Emiliooooo. Emilioooo. Emiliooooo.’ Fantastisch.”

Maar wee je gebeente als de naam Anderlecht valt. Dan komt er stoom uit de stierenkop van Emilio, en kan ook de zachte, goedlachse makelaar Laurent het even niet meer hebben. Het heeft er alle schijn van dat Club en Standard verenigd zijn in hun afkeer van Brussel. Het heeft ook een scherp randje. In het geval van Emilio een te scherp randje. Hij maakt deel uit van de beruchte East-Side hooligans van Club Brugge en kon zich na de wedstrijd Club-Anderlecht in 2010 fysiek niet bedwingen. De Brusselaars grepen de titel op het veld van de rivaal. En Emilio speelde achteraf nog zijn eigen wedstrijd, eentje met de politie. Het leverde hem vijf jaar stadionverbod op. Pas op 1 maart kon hij Jan Breydel terug binnen. Hij zag Club winnen van Moeskroen.

“Die haat tegen Anderlecht, die gaat er nooit meer uit”, zegt hij. “Clubfans worden in Wallonië, en in mijn geval Luik, gedoogd. Paarse fans niet. Het is een gemeenschappelijke aversie tegen Brussel. Tot de twee recente titels van Standard toe. Wij Bruggesupporters konden dat nog enigszins tolereren, dat het Luik was, en niet Brussel.

“Tja, ik heb die dag tegen Anderlecht grote fouten gemaakt, dat klopt. Ik was niet meer te houden. Toen ik later moest voorkomen werd mijn naam aangekondigd in de rechtbank. Ik sloeg een paar kruistekens en mijn gebeden werden blijkbaar aangehoord. Gemeenschapsdienst, in plaats van de gevangenis.”

Owngoal

Wat ook opvalt: de Waalse fanatico’s zijn al even hongerig als hun West-Vlaamse broeders. Speelt Club dit jaar geen kampioen, dan hebben ook de Walen na een decennium van frustratie en ontgoocheling geen haar meer over om uit te rukken. ’t Is van moeten. Er is één speler die een titel een extra symbolische lading kan geven. Thomas Meunier. De peter van de Wallonia Bruges Army, de dieselmotor op de rechterflank en de volbloed Waal in de basis bij Club. De man die hen fier maakt. De man voor wie ze mede de oversteek wagen, al is het voor een vriendschappelijke match. Maar ook de man die hen vorig seizoen in een diepe rouw dompelde. Meunier trapte in de belangrijke play-off-thuismatch tegen jawel, Anderlecht, de 0-1 in eigen doel. Maxim Crombez, de man uit Louvain-la-Neuve krijgt het nog altijd koud als hij terugdenkt aan die beslissende owngoal. Meunier trapte de titeldroom van Club onbewust stuk. Crombez herinnert zich huilende mannen in het stadion: “Ook die stoere kletskoppen hielden het niet meer droog. Franstalig, Nederlandstalig, al waren er Chinezen in het stadion: iedereen viel iedereen in de armen. We verloren onze droom. Na de slotmatch van de play-offs vorig jaar hing in Jan Breydel een elektrische sfeer. Nooit eerder ervaren. Alsof het volk zich oplaadde voor het echte seizoen van de waarheid.”

Nu dus.

De beker staat al op het schap en Club overleeft nog altijd in Europa, de titel mag hen niet ontglippen. In geen geval. Het moet en het zal. En dan liefst via Thomas Meunier. In de slotminuut van de slotmatch, als slot van tien jaar miserie. Dan is vierhonderd kilometer een zegeroes van een paar uur. Als ze daar in Brugge geschiedenis schrijven dan zullen er een paar in de Noordzee springen, of in de Leie. Maar het hoeft dus niemand meer te verbazen als er straks in mei ook volk in de Maas springt.

DOOR MATTHIAS DECLERCQ – FOTO’S BELGAIMAGE / NICOLAS LAMBERT

Het is hen om de sfeer te doen. Club neigt naar Liverpool, Standard eerder naar Napoli.

Bruggesupporters worden overal in Wallonië aanvaard. Anderlechtfans niet.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content