Onlangs zei assistent-bondscoach Marc Wilmots in Sport/Voetbalmagazine dat we in België één ding zeker moeten verbeteren: ons fysiek niveau. Joost Desender is dagelijks bezig met het ‘atletiseren’ van voetbal-lers vanaf zestig maanden. Hij pleit voor een cultuur-verandering.

Momenteel is Joost Desender aan zijn magnum opus bezig: het ‘Long Term Athlete Development Model’ (LTAD) van de vermaarde Canadese sportwetenschapper Istvan Balyi omzetten naar een ‘Long Term Player Development’-model (LTPD) voor voetballers tussen 6 en 21 jaar. “Het is een vijftienjarenplan voor fysieke ontwikkeling in overeenstemming met de biologische leeftijd, de geestelijke en motorische maturiteit, en gekoppeld aan de juiste levensstijl”, zegt hij. “Het wordt al toegepast in Canada, Australië, de VS, Engeland en sinds kort ook in Nederland. De bedoeling ervan is elk individu op het juiste moment de juiste prikkels te geven om zo zijn volledig genetisch potentieel te kunnen benutten. De aanpak bestaat uit vijf ontwikkelingsfasen: de speelfase, de coördinatiefase, de puberteitsfase, de wedstrijd- en winfase en de postformatiefase. Het einddoel is meer voetbalatléten opleiden, het belangrijke vertrekpunt: wat is ‘de atleet van morgen’?”

Wat moet ‘de voetballer van morgen’ kunnen?

“Hij moet creatief zijn; technisch de perfectie nastreven en dominant aanvallend voetbal kunnen brengen met aandacht voor een optimaal verdedigend en aanvallend positiespel; ruimte en tijd beheersen; het spel kunnen lezen en tijdens de wedstrijd situatief tactisch kunnen bijsturen; sterk zijn in het een-tegen-eenduel; explosief zijn en dat gedurende de hele wedstrijd kunnen volhouden; over de juiste trainings- en wedstrijdmentaliteit beschikken; altijd spelen om te winnen en het haten om te verliezen. Die speler zie je nu al in de Champions League, maar ontwikkelen we hem in België al? Als we dat in de toekomst willen doen, moet de cultuur van ‘je wordt voetballer door alleen maar te voetballen’ veranderen. We moeten naar: je wordt voetballer door te voetballen en je lichaam sterker te maken; je moet meer atleet zijn.”

Wat is op fysiek niveau het verschil tussen de Champions League en de Jupiler Pro League?

“Uit studies blijkt dat in de Champions League het aantal explosieve inspanningen per wedstrijd veel hoger ligt dan in de Belgische competitie. Dat betekent dat de herstelfase tussen twee explosieve inspanningen er korter is. En hoe verhoog je de herstelcapaciteit? Door via duurtraining een ijzersterke basisconditie op te bouwen. En hoe train je explosiviteit? Dat is kracht, snelheid en coördinatie. En wanneer train je coördinatie? In de coördinatiefase, die ongeveer loopt van het vierde leerjaar tot aan de puberteitsgroeispurt. De basis voor een fysiek succesvolle volwassen speler ligt in de opleiding van onze jongste spelertjes. Laten we dus de jeugd sterker maken. De fundamenten worden niet gevormd éénmaal je prof bent, maar op de lange weg naar het profvoetbal.”

Ontwikkelingsfasen

Hoe train je bij de jeugd al die facetten van ‘de voetballer van morgen’?

“Het begint bij kinderen van vijf jaar. Nu is er daar al te veel aandacht voor het tactische aspect. Laat hen geen wedstrijdjes van vijf tegen vijf meer spelen, want eigenlijk zijn het de mama’s, de papa’s en de trainer die met hun joystick spelen. Alleen voor hen willen die kindjes winnen, zijzelf willen voetbal ‘spelen’. Ze moeten in een ruitformatie gaan staan, maar weten niet waarom. Debutantjes zijn niet rijp om bewust iets te leren, zij moeten leren door veel te spelen. Zo is het bijvoorbeeld de ideale leeftijd om de reactiesnelheid te prikkelen. Die prikkels zijn nodig om zich optimaal te kunnen ontwikkelen. In de speelfase, die loopt van zestig maanden tot een jaar of tien, moeten speelplezier en algemene bal- en bewegingsvaardigheden centraal staan. Training is dan bijkomstig. Geef ze een bal en laat ze gewoon pingelen. Geef ze ook basket, judo en turnen, maar evenzeer op de manier waarop zij het willen spelen. Een te vroege eenzijdige voetbalspecifieke opleiding remt de motorische ontwikkeling op latere leeftijd.

“Pas in de coördinatiefase wordt een kind echt trainingsrijp. Het is de gouden leeftijdsfase om techniek aan te leren, bal- en lichaamsbeheersing te trainen, te voetballen in combinatie met andere sporten ook nog altijd. Hoe moeilijk is het niet om bijvoorbeeld nog te leren windsurfen op oudere leeftijd? Verscheidene uren en dagen zijn er nodig om de techniek meester te worden. Maar op elf jaar leer je het speels en zonder problemen. Dat komt omdat in de coördinatiefase het neuromusculair systeem zich heel snel ontwikkelt en het coördinatief leervermogen dan het grootst is. Wat je op dat moment motorisch leert, blijft later in je leven een constante. Na de puberteit sluiten de hersenen zich weer langzaam en wordt het moeilijker om coördinatief nog iets aan te leren. Onder invloed van de hormonen word je dan wel sterker. Iemand die in de coördinatiefase perfect leerde bewegen, wordt in de puberteitsfase door de toename van de spieren heel snel. Het probleem bij ons nu is dat je krachttraining geeft aan mensen die fout bewegen en dat die daardoor níét sneller worden. We hebben in de eerste plaats goede ‘bewegers’ nodig. Laat onze jongeren basketballen en ze worden op een speelse manier wendbaar; en laat ze volleyballen om hun timing en hun kopspel te verbeteren. Het is belangrijk dat kinderen in de coördinatiefase alle voetbaltechnieken leren beheersen.

“In België zijn jeugdwedstrijden al vanaf de U11 elf tegen elf, maar ik ben er voorstander van om zoals in Spanje en in Frankrijk langer acht tegen acht op een half veld te spelen. Dan mogen ze nog meer lopen waar ze willen, vrijer voetballen, en zijn er door de voor de helft kleinere oppervlakte meer balcontacten en momenten waarop ze inzichtelijke keuzes moeten maken en explosief moeten zijn. Dat hoort bij de coördinatiefase, waarin bal- en lichaamsbeheersing getraind moet worden. Elf tegen elf daarentegen is heel tactisch, met de buitenspelval en vaste posities. Beter is pas in de puberteitsfase over te schakelen naar een volledig veld, want die periode is ideaal om uithouding te trainen, heel grote afstanden te lopen zonder te verzuren en een stevige basisconditie op te bouwen. Daarna volgt de wedstrijd- en winfase. Die loopt voor de meesten van 16 tot 18 jaar en is het moment om de winnersmentaliteit te prikkelen en zich tactisch verder te ontwikkelen. In de postformatiefase wordt vooral individueel bijgetraind wat nodig is om aan te kunnen pikken op het niveau van het volwassen voetbal.”

Een probleem dat in het Belgische voetbal al vaak ter sprake kwam.

“Het individueel begeleiden van jonge spelers, deel 6 van mijn LTPD-boekenreeks, gebeurt nog altijd onvoldoende. Ik geef een van de vele voorbeelden: Mats Rits, een groot talent. Germinal Beerschot investeert veel geld om hem te kunnen behouden, laat hem op zijn zestiende met de profs trainen, maar dan stopt het. Waarom wordt er geen geld geïnvesteerd om hem bij te sturen en te vervolmaken? We moeten ons realiseren dat veel Vlaamse talenten op hun zestiende niet klaar zijn om de eerste ploeg te halen. Dan volstaat het niet om zo’n jongen te laten meetrainen met de A-kern en hem in een powerzaal te steken. Het is een hele batterij die ingevuld moet worden op basis van een screening op fysiek, mentaal, technisch en tactisch vlak, een grondige sterkte-zwakteanalyse en een strategisch actieplan. In de LTPD-filosofie spreken we over het uitwerken van een carrièreplanning. Als er ’s ochtends collectief getraind wordt, waarom zou je iemand als Mats Rits dan niet in de vooravond twee uur individuele snelheids- of krachttraining kunnen geven?

“Er wordt veel te weinig aspecifiek getraind om specifiek beter te worden. Met aspecifiek bedoel ik alles wat geen voetbal is, maar er wel mee gecorreleerd is. Spelers zijn geblesseerd, gaan naar Lieven Maesschalck, trainen daar vijf uur per dag beenhard, maar daarna houdt het weer op. Atletiseren is vooral dit proces sturen vanop jonge leeftijd. Waarom is Ronald Vargas nu sterker en minder blessuregevoelig? Omdat hij vorig seizoen onder invloed van een persoonlijke fysiektrainer vele uren aan zijn stabiliteit en mobiliteit werkte en hem dat veel atletischer maakte. De boodschap is: maak het lichaam sterker, verhoog de belastbaarheid en je zult meer, beter en efficiënter kunnen sjotten. Ook in de topsportschool trachten we hierop te anticiperen.

“We moeten onze jonge spelers hierop voorbereiden en anders gaan begeleiden. Laat ze desnoods een tijd bij een andere club spelen, afhankelijk van hun kwaliteit eventueel een reeksje lager, maar begeleidt ze wel nog verder in je eigen club. Bijvoorbeeld: stuur de jonge Tom De Sutter naar Torhout in derde, maar laat hem wel nog drie keer per week in de eigen club extra trainen met de eigen fysiektrainer, de eigen mentale trainer en de eigen technisch-tactische trainer. Dat is postformatie. De ene hou je bij je, de andere leen je uit maar blijf je met raad en daad bijstaan. Het komt altijd op hetzelfde neer: het individu begeleiden. Een laatrijp kind, dat zijn groeispurt maar krijgt op 16 of 17 jaar, is ten vroegste klaar op 21 voor het eerste elftal, misschien zelfs maar op 23. Daar moeten we mee oppassen, want een verschil van vier jaar is niet ondenkbaar.”

Cultuurveranderingen

Wat moet er gebeuren?

“We moeten het LTPD-model proberen te implementeren in onze voetbalcultuur en van daaruit de mogelijkheden bieden om het ook structureel en organisatorisch te kunnen realiseren. Dat laatste is de taak van de overheid. Ik bedoel: ik kan het schoolsysteem niet veranderen. Universiteiten stellen al jaren vast dat de fysieke conditie van onze jeugd achteruitgaat, maar hoeveel wordt er in het kleuter- en het lager onderwijs eigenlijk nog aan sport gedaan? Twee keer veertig minuten lifetimesporten per week, meer niet. Vroeger konden we allemaal touwklimmen en op de handen staan, nu komen er op de topsportschool binnen die nog geen koprol kunnen maken. In de Vlaamse cultuur wordt te weinig aandacht besteed aan het feit dat we moeten gaan atletiseren. Onlangs las ik dat in Nederland haast elke gemeente over synthetische velden beschikt. Hier zijn er gemeentelijke sportdomeinen waar nauwelijks een grasveld ligt. Hoeveel velden vind je bij ons niet waar bij een pass- en trapvorm elke bal eerst tien keer botst?”

Wat moet er aan het schoolsysteem veranderen?

“Als je in het lager onderwijs om acht uur begint in plaats van om kwart voor negen en ’s middags een pauze neemt van een uur in plaats van anderhalf uur, dan kan je elke dag om drie uur stoppen en is er nog twee uur tijd voor allerlei sportieve en culturele activiteiten in samenwerking met de gemeente en de clubs. Vanaf het vijfde leerjaar zou je de leerlingen kunnen laten kiezen voor een discipline en zouden bijvoorbeeld onze jeugdspelers vijf dagen op vijf dagelijks twee uur kunnen voetballen of extra sporten. Daarna: wassen, eten, huiswerk maken en het bed in. Het zou ook hun sociaal leven ten goede komen. Want nu trainen ze pas om zes uur of later, dus eigenlijk als ze al moe zijn en vaak in het pikkedonker. Vergeet ook niet dat ze soms verre verplaatsingen moeten maken naar de clubtrainingen.

“Willen we medailles winnen, dan moeten we zorgen dat er tussen zes en dertien jaar meer gesport wordt en dat er daarna een perfecte specialisatie volgt. Dat is een heel belangrijk punt in LTAD: hoe sneller je specifiek gaat trainen, hoe sneller je een trainingsbarrière krijgt. Hoe vroeger je start met specialisatie, hoe lager je top zal zijn; hoe breder je basis, hoe hoger je top zal liggen. Uit onderzoek blijkt dat de meeste goudenmedaillewinnaars voor de leeftijd van twaalf jaar meer dan één sport deden en dat je theoretisch meer dan tienduizend uren moet trainen om de top te halen.”

Wat moet de bond doen?

“Om te beginnen: drie mogelijke aanpassingen. Ten eerste: een voorbeeld nemen aan Spanje en Frankrijk en langer acht tegen acht blijven spelen. Ten tweede: debutantjes geen wedstrijden van vijf tegen vijf meer laten betwisten, maar hen voetbal laten spélen. Laat ze tot de leeftijd van tien jaar bij hun clubjes onder de kerktoren spelen. Maar zorg er wel voor dat er onder de kerktoren bekwame opleiders zijn. Waarom niet in samenwerking met grotere clubs? Ten derde: verplichten om alle matchen van de beloftecompetitie op vrijdagavond te zetten. Waarom beloftewedstrijden op maandagavond? De jonge talenten moeten ’s anderendaags fris naar school, maar kan dat na een verplaatsing naar pakweg Eupen? Nu is het eigenlijk vooral een competitie om profs wat wedstrijdritme te geven. Wie staat er dan centraal: de profs of onze jonge talenten?”

Ondertussen beschikt nog altijd niet elke eersteklasser over een fysiektrainer.

“Neen, verre van. Bij de jeugd vind je nauwelijks fysiektrainers, maar ook bij de eerste ploegen zijn ze nog altijd beperkt. Het is nieuwe, niet eenvoudige materie die fysiologische kennis vereist en er bestaat bij de voetbalbond nog geen opleiding voor. Om het te leren, moet je anderhalf jaar naar Nederland. Ik begrijp dat hier niet alle hoofdtrainers en spelers ervoor openstaan, want de cultuur in ons voetbal is er geen die hen bewust maakt van het belang ervan. Dan krijg je een mentaliteit van: vroeger moesten we het nooit doen, we zullen het nu ook niet doen. De Belgische competitie is natuurlijk niet zo sterk, daardoor lijkt dat ook allemaal niet nodig. Maar als je op Europees vlak komt, merk je de tekorten veel duidelijker. Vandaar de noodkreet van Marc Wilmots.

“Het is niet iets dat je in zes maanden kunt veranderen. Er is geen nood aan harder maar wel aan meer en aan slimmer trainen; aan meer en tijdig atletiseren van de jeugd; aan meer aspecifiek trainen om specifiek beter te worden; aan meer aandacht voor het spelen in de speelfase, voor techniek in de coördinatiefase en voor individuele fysieke begeleiding in de postformatiefase. In het volleybal oefenen ze met de oudere jeugd al drie uur aan een stuk en klaagt er niemand. Terwijl er in het jeugdvoetbal zijn die denken dat je met twee of drie keer per week een uur en een kwartier prof kunt worden. Dat werkt niet meer, tenzij misschien nog in België. Maar mogelijks ligt dat aan het niveau van de Jupiler Pro League.”

door christian vandenabeele – beeld michel gouverneur (reporters)

“Er is geen nood aan harder maar wel aan meer en aan slimmer trainen.”

“Vroeger konden we allemaal touw-klimmen en op de handen staan, nu komen er op de topsportschool binnen die nog geen koprol kunnen maken.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content