De afgelopen vier jaar bokste Diego Simeone met succes op tegen de supermachten Real Madrid en Barcelona, en vulde hij de prijzenkast van Atlético Madrid. Dat hij kans maakt om FIFA-Trainer van het Jaar te worden, is dan ook niet meer dan terecht.

Diego Pablo Simeone (44) kijkt recht in je ogen wanneer hij met je praat. Hij lijkt zo iemand aan wie je als vriend heel veel hebt, maar die je beter niet als vijand tegenover je krijgt. Hij heeft Atlético Madrid, een ploeg die half groggy in de touwen hing toen hij er arriveerde in 2011, omgetoverd tot een geoliede machine. Europa League (2012), Spaanse beker (2013), Spaanse titel (2014) en een CL-finale (2014), het regent successen sinds de Argentijnse succescoach de touwtjes in het Vicente Calderón in handen kreeg. Ook dit seizoen legt Simeone met zijn Colchoneros het ongenaakbaar gewaande duo Real en Barça weer het vuur aan de schenen. Gesprek met een voetbalfreak.

Wou u als kind iets anders worden dan voetballer? Speelde u nooit politieagent, dokter of brandweerman?

Diego Simeone: “Eigenlijk niet, nee. Ik speelde alleen voetballertje. Wanneer ik terugkwam van school, wou ik alleen maar de straat op en voetballen.”

Was u echt met niks anders bezig?

“Kijk, ik ga je eens iets vertellen om duidelijk te maken hoever het ging. Toen ik klein was, kreeg ik legoblokken cadeau. Er waren ook soldaatjes en indiaantjes bij, maar ik speelde dan geen oorlogje. In de groentewinkel vlakbij bonden ze de groenten samen met blauw-witte linten, de kleuren van Racing Club (Argentijns team uit Buenos Aires, nvdr) waar ik fan van was. Ik bond die linten rond de indiaantjes en dan speelde ik een voetbalwedstrijd. Toen mijn ouders me een fort cadeau deden, richtte ik dat in als een stadion voor mijn matchen tussen de soldaten en de indianen.”

Als je op die leeftijd al zo bezeten was door voetbal, heb je dan tijdens je adolescentie niets gemist?

“Nee. Het is wel zo dat mijn jeugd er een beetje anders uitzag. Als de rest van mijn klas bijvoorbeeld op schoolreis ging, dan kon ik niet mee omdat ik moest voetballen. En dat was niet het enige wat aan me voorbijging. Als mijn vrienden op zaterdag uitgingen, bleef ik thuis, want ik bereidde me voor op de wedstrijd van zondag. Toch voelde dat niet aan als een opoffering. Integendeel, ik keek altijd uit naar de dag van de match. Als het zaterdagavond regende, voelde ik me ellendig omdat ik wist dat het veld dan een modderpoel werd en de wedstrijd afgelast zou worden. Ik heb altijd met voetbal in mijn hoofd gezeten.”

Wie heeft u het meest beïnvloed?

“Mijn vader heeft me sterk beïnvloed als gids in het leven. Maar ik heb van veel mensen iets geleerd, van mijn moeder, mijn zussen. Vandaag leer ik van mijn kinderen.”

Uw drie zonen zijn voetballers. Hoe beleeft u dat? Bent u zo’n bemoeizuchtige vader die constant op hun kap zit?

“Nee, nee. Op voetbalvlak probeer ik hen niet beter te maken. Ik zie hen als mijn kinderen, ik ben hun opvoeder. Zoals elke vader bega ik fouten, maar ik probeer hen levensprincipes bij te brengen: respect, trouw, verplichtingen ten opzichte van anderen.”

Uw oudste zoon Giovanni is negentien en speelt als spits in de eerste ploeg van River Plate. Hij wordt al gelinkt aan verschillende Europese clubs. Zou u uw zoon kunnen trainen en objectief kunnen blijven?

“Ja, absoluut. Als trainer sluit ik met niemand compromissen, zelfs niet met mijn eigen zoon. Daar zou niet de minste twijfel over bestaan. Het zou dan wél zo zijn dat ik in de clinch moet gaan met iemand van mijn eigen gezin (lacht), maar goed, in het voetbal draait het om winnen en vanaf het moment dat je compromissen sluit, sta je al dicht bij een nederlaag.”

Veertig minuten bedenktijd

Voor u naar Europa kwam om bij Pisa te gaan spelen, zei u dat de zondagen de gelukkigste dagen van de week voor u waren omdat u dan ‘pizza at en naar Maradona keek bij Napoli’. Welke herinneringen hebt u aan die periode?

“Wanneer in Argentinië op zondagavond de samenvattingen van de wedstrijden op tv te zien zijn, dan is het mooiste wat er is een pizza eten terwijl je kijkt. De zondagen begonnen ook mooi omdat de wedstrijden die in Italië ’s avonds gespeeld werden door het uurverschil al ’s morgens bekeken konden worden in Argentinië. Natuurlijk was ik verliefd op het voetbal van Diego, op zijn passie, op alles wat hij uitstraalde. Dat was de beste manier om een zondag te beginnen voor ik zelf moest voetballen. En dan droomde je er natuurlijk van dat op een dag jij het zou zijn die in Italië zou spelen…”

Hebt u iets van Maradona overgenomen? Hij speelde ook in een kleinere ploeg, die met veel strijdlust kampioen van Italië werd.

“Ik heb nooit geprobeerd om iemand te kopiëren. Diegene die dat probeert, vergist zich. Je moet honderd procent spontaan zijn en de beste manier om wat je voelt voor het spelletje over te brengen op een andere persoon, is door uniek te zijn.”

Toen men u het aanbod deed om bij Pisa te gaan voetballen, kreeg u slechts veertig minuten bedenktijd. Wat ging er toen door uw hoofd?

“Ik speelde toen bij Vélez Sársfield, was negentien jaar en een vertegenwoordiger riep me binnen op kantoor en zei me dat ‘er een mogelijkheid was om bij Pisa te gaan voetballen maar dat ik binnen de veertig minuten moest beslissen’. Toen liet hij me alleen. Mijn makelaar zat in Italië, mijn ouders waren op vakantie, en er waren toen nog geen gsm’s hé. Ik moest dus helemaal alleen de keuze maken. Ik herinner me dat ik naar de foto’s van de voetballers op het kantoor zat te kijken en… voetbal is mijn passie. Er deed zich een opportuniteit voor en daar moest ik van profiteren. Ik twijfelde niet lang. Ik zei ‘ja’ en daarna zocht ik mijn ouders op. Toen begon ik ook te kijken welke spelers er zoal bij Pisa rondliepen. Er zaten twee Denen in de ploeg en ik was ervan overtuigd dat de ene, Larsson, Preben Larsen was, de nummer 9 van de Deense nationale ploeg. Later bleek van niet: Larsson was een back (lacht). Na drie dagen verhuisde ik naar Italië.

“Ik kende niemand in Europa die me over iets kon inlichten. Dus toen ik er in de winter van het vliegtuig stapte met mijn dikke coltrui, zweette ik als een rund want het was er aangenaam warm.”

Voetballen met Diego

U hebt in uw carrière verschillende trainers gehad, zeer uiteenlopend qua persoonlijkheid. Van wie hebt u het meest opgestoken?

“Ik heb minstens evenveel geleerd van de slechte trainers die ik had dan van de goeie. Ik leerde van hen wat je niet moet doen en hoe je je niet moet gedragen. Van elke coach heb ik geprobeerd het beste mee te nemen in mijn bagage. Van de trainer die je hebt als jongeling, wanneer je nog ‘een spons’ bent, absorbeer je wel het meest. Carlos Bilardo drukte zijn stempel op me in het begin van mijn carrière, maar daarna werkte ik ook onder Sven-Göran Eriksson, Roberto Mancini, Luis Aragonés, Marcelo Bielsa, Alfio Basile,… Er eentje uitpikken zou niet rechtvaardig zijn.”

U voetbalde samen met Maradona bij Sevilla in het seizoen 1992-1993. De indruk was toen dat de ploeg sputterde als Diego niet draaide. Gebeurde op het WK 1994 niet hetzelfde met Argentinië?

“Zo heb ik dat toch niet ervaren. Ik denk dat de ploeg zich goed aangepast heeft toen Diego erbij kwam, zeker in Sevilla. Oké, mocht hij 25 jaar geweest zijn, zou het nog beter gegaan zijn, maar toch speelden we een dijk van een seizoen (Sevilla eindigde toen zevende in de competitie, nvdr).

“Op het WK in de Verenigde Staten werd er veel gesproken over de val van Diego (Maradona werd uitgesloten na twee poulewedstrijden wegens druggebruik, nvdr), maar zijn beste wedstrijd speelde Argentinië toen in de achtste finales tegen Roemenië, toen we uitgeschakeld werden (met 3-2, nvdr). De man van de match was de Roemeense keeper, Florin Prunea. Het was wel zo dat we met Diego in de ploeg erg veel vertrouwen hadden. Toen hij er de eerste twee wedstrijden bij was, voetbalden we erg offensief, met Balbo, Caniggia, Maradona en Batistuta. Met dus bijna vier aanvallers en Redondo in het centrum.”

Na het WK tekende u bij Atlético, en dat terwijl u bijna bij Real Madrid had gezeten…

“Die mogelijkheid bestond inderdaad, maar Real stelde Jorge Valdano als trainer aan en die had een voorkeur voor Redondo. Ik denk dat de dingen in het leven gebeuren met een reden en natuurlijk was het beste wat mij toen kon overkomen dat ik naar Atlético ging.”

Was het liefde op het eerste gezicht?

“Nee. De manier waarop de mensen me er ontvingen en hoe ze me behandelden, dat was méér dan wat ik hen gaf het eerste jaar. Ik blesseerde me aan de schouder en was twee maanden out. Het team maakte niet zijn beste periode door, we konden ons maar op het nippertje van degradatie redden in Sevilla, maar de supporters waren me altijd heel genegen. Het moet zijn dat de fans graag voetballers zien die alles geven en op dat vlak was ik onberispelijk. Qua talent en techniek kende ik betere en slechtere matchen, maar de aanhang ziet heel snel wanneer een speler met overgave speelt. Dat is nu ook nog zo.”

Liefde op het eerste gezicht

Uw ex-ploegmaats beschrijven u als iemand die in zijn spelerstijd al leidde en organiseerde. Er heeft altijd een trainer in u gezeten. Op uw tiende zou een leraar u zelfs orkestleider op school hebben gemaakt, klopt dat?

“Toen ik onlangs met mijn zus naar oude foto’s keek, hadden we het daar juist over. Die leraar heette Bruno Amasino. Hij gaf muziek en was een aparte kerel met veel persoonlijkheid. Hij koos mij uit als orkestleider, terwijl er toch oudere jongens waren dan ik. Ik weet nog altijd niet goed waarom de keuze op mij viel…”

Omdat u toen al karakter had, misschien?

“Waarschijnlijk. De leraar hield van voetbal, hij was fan van een club die Ferrocarril Oeste heette. En goed, ik was altijd al kapitein geweest bij de jeugdploegen en werd dat ook op mijn 24e bij de nationale ploeg. Ik was niet het type dat zijn leiderschap opdrong. Leiderschap kan je niet opleggen. Je hebt dat of je hebt dat niet, of het nu in een voetbalploeg, op school of in een bedrijf is. Misschien komt het omdat ik nooit mijn mond hield. Ik ging met iedereen in de clinch, of het nu de mannen met de macht waren of het voetvolk.”

Toen u trainer werd bij Atlético, trof u een team aan dat in een dal zat en na vijf maanden wonnen jullie al een prijs. Herinnert u zich nog uw eerste speech voor de ploeg? Wat hebt u toen gezegd?

“We zaten allemaal in de kleedkamer en ik zei hen dat ik de club kende en dat ik wist wat de mensen wilden zien. Dat het enige wat voor mij telde was: inzet. En dat de ploeg genoeg technische kwaliteit had om er terug bovenop te komen. Ik heb hen gezegd dat ik als speler hetzelfde meegemaakt had bij Atlético en dat we het seizoen erop kampioen werden. Het ene seizoen vochten we tegen de degradatie en het volgende wonnen we de dubbel. Na de speech gingen we het veld op en de mensen applaudisseerden voor me. Ik zei tegen mijn ploeg: ‘Kijk eens, op een bepaald moment hebben al die mensen me ook verrot gescholden.’ Dat is voetbal.”

Hoe overtuig je een ploeg?

“Dat kan je niet uitleggen. Ik heb een bepaalde energie en die kan je absorberen of niet, je kan me volgen of niet, maar wat van iemand een leider maakt, dat kan je niet uitleggen. Ik ben wel niet van mening dat je op het werk iemand moet zijn die je in het echte leven niet bent. Je bent altijd dezelfde. Als je je anders voordoet dan je bent, dan ga je dat op den duur overal doen. En als je een opportunist bent, ga je op een bepaald moment je voordeel willen doen met iemand uit je omgeving. Je moet de persoon die je bent in het echte leven ook zijn op het werk, je moet natuurlijk blijven. Want het moeilijkste is om eenvoudig in het dagelijkse leven te staan. Op een natuurlijke manier.

“Uiteraard moet je het soms over een andere boeg gooien, bijvoorbeeld met je kinderen. Tegen hen praat je niet altijd op dezelfde manier. En met je vrienden maak je soms ruzie en als je hen dan niet in hun gezicht zegt waar het op staat, dan ben je hen kwijt. In het voetbal is het ook zo. Als je aan een speler iets niet uitlegt, dan vervreemdt hij van je en raak je hem op den duur kwijt.”

Arda Turan zei zelfs aan u: ‘Ik geef je mijn hart.’ En dat terwijl jullie niet eens dezelfde taal spreken. Hoe is dat verklaarbaar?

Arda is een speciale jongen met een groot hart. Hij spreekt geen Spaans, maar ik denk dat we elkaar met één blik verstaan. Met sommige mensen is het niet nodig te spreken, je bekijkt elkaar en er is direct een band. Anders zou liefde op het eerste gezicht ook niet bestaan.”

Is uw relatie met de spelers gebaseerd op een mix tussen autoriteit en verleiding?

“Het is hen overtuigen van een bepaalde weg die we moeten volgen. Autoriteit, nee.”

Denkt u dat er in uw kern spelers zitten die u haten?

“Als er zijn, dan gaan ze het me niet zeggen. Maar het is mogelijk. Je kan nooit iedereen tevreden stellen. Er is een spreekwoord dat zegt: als 49 procent van de mensen je volgt, wees dan tevreden. Negenenveertig hé, niet eens vijftig. Wanneer je niet met een speler praat, wanneer je hem niet de aandacht geeft die nodig is opdat hij voor de ploeg werkt, dan is er geen weg meer terug en dan heb je een probleem. Dan moet die speler weg.”

Banden plat zetten

Ik citeer u: ‘Ik speel liever goed dan mooi.’ En: ‘Balbezit interesseert me niet.’ Wat betekent ‘goed spelen’ dan voor u?

“Wel, onlangs zei Xabi Alonso nog dat balbezit om het balbezit geen zin heeft. Wie ben ik dan om het tegendeel te beweren? Als je de bal hebt, moet je er iets concreets mee doen.”

Keek u graag naar het Barça van Pep Guardiola?

“Ja. Natuurlijk. Dat was de droom van een trainer die werkelijkheid werd. De grote verdienste van Guardiola was dat hij die puzzel zelf in elkaar gezet heeft.”

Zou Atlético ook zo kunnen spelen?

“Nee.”

Waarom niet?

“Omdat wij Barcelona niet zijn. Onze beginselen zijn anders. Atlético zal altijd meer buitenlanders hebben dan spelers van het huis. Atlético is bovendien traditioneel een agressieve, intense ploeg die op de counter speelt en defensief sterk is.”

Hebt u het gevoel dat u vecht tegen het idee dat er maar één manier is om mooi voetbal te spelen en dat alle andere lelijk zijn?

“Nee. Dat is het spel van de media, die moet verkopen. Binnen het voetbal heb je een ruime waaier aan mogelijkheden. Je kan op verschillende manieren winnen en ieder kiest zijn manier. Om snel te kunnen rijden moet je een goede auto hebben. Als je een minder goede wagen hebt, moet je een manier zoeken om de banden van de ander zo plat te zetten dat je bijna even hard kan gaan.”

DOOR GEMMA HERRERO

“In het voetbal draait het om winnen en vanaf het moment dat je compromissen met iemand sluit, sta je al dicht bij een nederlaag.”

“Het moeilijkste is om eenvoudig in het dagelijkse leven te staan.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content