Het kampioenschap van Spanje verloopt op het ritme van de samba.

FC Barcelona sluit 2005 af met de leidersplaats. Dat is de logica zelf, gezien het technische, snelle en offensieve voetbal dat het brengt waarschijnlijk het mooiste is dat er in heel Europa te zien valt. Het combineert spektakel met effi- ciëntie. Real Madrid daarentegen spartelde zich door een moeizame eerste competitiehelft. Het produceerde een stereotiep voetbal, de resultaten waren niet geweldig en tot overmaat van ramp werd het op het einde van het jaar in het eigen Santiago Bernabeustadion vernederd door de erfrivaal uit Barcelona (0-3). De Braziliaanse trainer Vanderlei Luxemburgo werd amper een maand na zijn komst al ontslagen. Maar was het dan allemaal zo barslecht ? De achterstand op Barcelona is best nog overbrugbaar en voorts kwalificeerde Real zich voor de kwartfinales van de Champions League. Alle doelstellingen die voor het seizoen werden gefixeerd, liggen nog binnen de mogelijkheden. Maar zodra de ster van de Koninklijke iets minder schittert, breekt in de Spaanse hoofdstad een regelrechte crisis uit.

Een andere, totaal onverwachte ploeg uit Madrid domineerde de aanvangsfase van het seizoen. Getafe, een club uit de Madrileense agglomeratie, was in 2004 naar de eerste klasse doorgestoten. Het jaar daarop kon het zich als enige promovendus bij de elite handhaven. Als een raket schoot Getafe in dit kampioenschap uit de startblokken en het bezette zelfs enige weken de koppositie. Intussen is het team weggezakt naar een klassement dat beter bij de allure van de club past.

Historische topclubs van naam en faam kenden dan weer grote moeilijkheden. Athletic Bilbao bijvoorbeeld, de derde Spaanse club aller tijden na Real Madrid en FC Barcelona, werd wekenlang met de rode lantaarn opgezadeld. Op de staartpositie staat momenteel Betis Sevilla, de club die amper zes maanden geleden de Beker van de Koning veroverde, als vierde eindigde in de competitie en daardoor als eerste Andalusische ploeg aan de Champions League deelnam. Het toont de rijkdom van de Liga aan, ook in de diepte. Alle twintig ploegen uit deze competitie getuigen van een bijzonder hoog niveau. Drie van de vier Spaanse deelnemers aan de Champions League stootten door naar de kwartfinale, de vierde is opgevist voor de UEFA-cup.

BRAZILIAANSE INVASIE

De Brazilianisatie van de Liga zet zich ondertussen onverminderd voort. Meer en meer Braziliaanse spelers maken in Spanje het mooie weer. Te beginnen met Ronaldinho, die zowel tot Ballon d’Or als tot FIFA-speler van het Jaar werd verkozen. Maar de Braziliaanse invasie wil al eens tot excessen leiden. Bij Real Madrid wemelt het ervan : Ronaldo, Robinho, Julio Baptista, Roberto Carlos en straks ook nog Cicinho. Dat die Brazilianen onder de verwachtingen bleven, heeft beslist mee de ondergang van Vanderlei Luxemburgo veroorzaakt.

Natuurlijk dateert de trend niet van vandaag. Real Madrid en FC Barcelona vissen al sinds mensenheugenis in de vijver van schijnbaar onuitputtelijk Braziliaans voetbaltalent. Niet altijd met evenveel succes. Vooral de eerste pogingen draaiden uit op een sisser. De eerste Braziliaanse voetballer in Spanje, Giudiucelli, deed niet eens zijn eerste seizoen (1935/36) bij Real Madrid uit. De volgende Braziliaan die ontscheepte, kon het ook al niet waarmaken. Waldir Pereira, alias Didí, beschikte nochtans over een enorm prestige. Hij tekende voor Real in augustus 1959. Een jaar eerder had hij Brazilië in Zweden aan de wereldtitel geholpen. Bij Real trof hij een aantal andere wereldsterren van formaat aan : Alfredo Di Stefano, Ferenc Puskas, Francisco Gento. Het precisiespel van Dida oogstte wel bewondering bij het publiek, maar veel minder bij zijn ploegmaats. Een meningsverschil verplichtte hem Real te verlaten, met amper negentien wedstrijden op zijn teller.

Er moest tot de moderne periode en 1996 worden gewacht vooraleer een Braziliaanse speler nog zijn stempel kon drukken op het spel van Real. Roberto Carlos verdedigt nu al tien jaar de kleur wit. Geen enkele carioca heeft zich in de Spaanse hoofdstad zo’n erelijst bijeengevoetbald. Drie Europabekers, twee Intercontinentale Bekers, een Europese Supercup, drie landstitels, drie Spaanse Supercups. Allicht wordt die palmares nog uitgebreid, want Roberto Carlos ligt nog tot juni 2008 onder contract bij de Koninklijke.

FANTASIE EN DISCIPLINE

Met de straks arriverende Cicinho begroet Real Madrid de zestiende Braziliaanse speler uit de geschiedenis van de club. FC Barcelona had al 21 Braziliaanse spelers in loondienst. Ook hier waren de eerste ervaringen ronduit teleurstellend. Ondanks hun enorme intrinsieke kwaliteiten en hun legendarische prestaties bij hun eerdere clubs, hadden de eerste Brazilianen problemen om te spelen, waarbij hun statuut van buitenlander uiteraard niet hielp. De eerste was doelman Jaguaré, die voor het seizoen 1931/32 Vasco de Gama inruilde voor Barcelona. Een dijk van een keeper, tegelijk spectaculair en betrouwbaar. Maar hij werd enkel opgesteld in vriendschappelijke wedstrijden en om Barcelona het kampioenschap van Catalonië te helpen winnen. Ook Dos Santos, die een jaar later werd aangekocht, mocht niet aan officiële matchen deelnemen. Zoals bij Real moest Barcelona tot in de jaren negentig wachten om succes te kennen met zijn Braziliaanse transferpolitiek. Eén uitzondering op de regel : Evaristo de Macedo die voor het seizoen 1957/58 werd overgeheveld en mogelijk de beste Braziliaan ooit in de rangen van Barcelona is geweest. In vijf seizoenen speelde hij 219 wedstrijden en maakte 173 doelpunten. Hij werkte mee aan de winst van twee landstitels, een beker van Spanje en vier Bekers voor Jaarbeurssteden. In de jaren zeventig liep ook nog de blonde verdediger Mario Marinho bij Barcelona rond, maar hij kon coach Hennes Weisweiler zelden overtuigen.

In het FC Barcelona van de jaren negentig bezaten de Braziliaanse spelers de sleutels van het succes. Drie vedetten vierden er tal van triomfen : Romario (46 wedstrijden en 34 doelpunten tussen 1993 en 1995), Ronaldo (37 wedstrijden en 34 goals in 1996/97) en Rivaldo (157 wedstrijden en 86 doelpunten tussen 1997 en 2002). Alle drie verlieten ze achteraf de club langs een klein poortje.

Na de uittocht van de Nederlandse clan (Phillip Cocu, Michaël Reiziger, Patrick Kluivert, Boudewijn Zenden) kwam er ruimte voor een nieuwe generatie Braziliaanse voetballers. Zij zijn verantwoordelijk voor het aantrekkelijke voetbal dat Barcelona momenteel brengt. Eusebio, de derde trainer van de blaugranas, getuigt : “Brazilië brengt zeer veel schitterende voetballers voort. Het zijn spectaculaire spelers. Vroeger speelde dat aspect wel eens in hun nadeel. Maar ze kunnen zich tegenwoordig beter beheersen. Ze hebben zich aangepast aan de discipline van het Europese voetbal, ze doen geen zotte dingen meer. Deco is daar een mooi voorbeeld van.”

Presteerden Geovanni en Rochemback nog onregelmatig, de komst van Ronal-dinho in 2003 heeft het publiek van Camp Nou definitief verzoend met Braziliaanse voetballers. Ook al kon hij Barcelona niet naar de titel loodsen, hij charmeerde met de virtuositeit van zijn dribbels en bewegingen. Deco, Belleti en Silvinho vervolledigen het contingent Braziliaanse voetballers bij FC Barcelona. Maar Ronaldinho zet ze allemaal in de schaduw. l

DANIEL DEVOS

DE EERSTE BRAZILIAANSE SPELERS KENDEN IN SPANJE WEINIG SUCCES.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content