Met confrontaties in de competitie, de bekerfinale en allicht de halve finale van de Champions League maakt Spanje zich op voor vier epische duels tussen Real Madrid en Barcelona. Net als het stierenvechten splijt de clásico het land in twee. Want een Spanjaard is óf pro-Barça óf pro-Real. Hoe is dat zo gekomen?

Waarom gaan Barcelonafans nooit naar de kerk? (…) Omdat ze er niet tegen kunnen dat een man in het wit een beker de lucht in steekt.” Mopjes over de twee voetbalgrootmachten van Spanje bestaan er in overvloed, maar veel vaker is de humor erg ver te zoeken. Zo was Barcelona vorige maand nog not amused toen radiozender Cope uitpakte met het nieuws dat Florentino Pérez er bij de voetbalbond op ging aandringen om strengere dopingcontroles uit te voeren. De voorzitter van Real zou zich niet alleen vragen stellen bij de titels uit 2002 en 2004 van Valencia – en dan met name over de betrokkenheid van Eufemiano Fuentes daarin – maar zou ook gezegd hebben niet te begrijpen waarom er zelfs vandaag nog in de medische staf van Barcelona een aantal personen zitten met een “twijfelachtige reputatie”. De verontwaardiging bij de Catalanen over deze “ongefundeerde beschuldigingen” was groot. Ze lieten meteen weten hun juridisch departement op de zaak te zetten. En bij Le Monde weten ze intussen wat dat betekent. Na een proces wegens laster naar aanleiding van een interview met Fuentes moest de Franse krant 300.000 euro schadevergoeding aan Barcelona betalen … Bij Real zullen ze nattigheid gevoeld hebben, want niet veel later verklaarde algemeen directeur Jorge Valdano dat zijn voorzitter het woord dopingcontrole nooit in de mond genomen heeft en dat niemand in naam van Real Madrid moet spreken. Radiostation Cope bood van de weeromstuit dan ook maar zijn verontschuldigingen aan Barça en Valencia aan.

De zaak kenmerkt de gespannen relatie tussen Madrid en Barcelona. Die relatie laat niemand in Spanje, en ver daarbuiten, onberoerd. Het maakt dat mensen plots een onverklaarbare band hebben – “Ha, ben jij ook supporter van Real?” – of elkaar eensklaps een pak minder sympathiek vinden – “O, ben jij voor Barcelona?” Elke Spanjaard heeft wel een ingebouwde voorkeur voor een van de twee topclubs, ook als hij supportert voor een andere ploeg. Een Spanjaard is ofwel pro-Real en bijgevolg anti-Barça ofwel pro-Barça en anti-Real. Die frappante dualiteit kun je alleen verklaren door te graven in de geschiedenis van el clásico. Die is doorspekt met politieke belangen, ontelbare incidenten en oververhitte duels. Graaf mee.

Franco’s club

Dat Francisco Franco, de dictator die Spanje van 1939 tot 1975 in een ijzeren greep hield, Real Madrid zag als het uithangbord van zijn regime, werpt nog steeds een schaduw op het palmares van de club uit de hoofdstad. El generalísimo had er namelijk een handje van weg om ervoor te zorgen dat ‘zijn’ club bevoordeeld werd. Vaak hoefde hij daar zelfs niets voor te ondernemen, aangezien menig scheidsrechter in die tijd ook wel besefte dat de jongens in het wit het etiket ‘ handle with care‘ droegen. In hoeverre de dictator het succes van de club uit de hoofdstad bepaalde, is moeilijk in te schatten. Feit is dat Real tijdens het 36-jarige regime van Franco 14 van zijn 31 titels won en dat het 5 keer de Copa del Rey – door Franco weinig subtiel omgedoopt in Copa del Generalísimo – de lucht in mocht steken. In diezelfde periode werd Barcelona toch ook 8 keer kampioen en won het zelfs 9 keer de beker. Het was dus niet zo dat de Koninklijke onder Franco elk seizoen zomaar een vrijgeleide kreeg naar winst in titel en beker, zoals in Catalonië weleens gesuggereerd wordt.

Toch moest Barcelona onder de dictator, die er alles aan deed om de Spaanse regio’s – en met name het Baskenland en Catalonië – te onderwerpen aan het centrale gezag in Madrid, continu op zijn tellen passen. Een hallucinant voorbeeld daarvan is de halve finale van de beker tussen Real en Barça in het seizoen 1942/1943. De Catalanen hadden in de heenwedstrijd, toen nog gespeeld in het oude stadion Les Corts, de vermetelheid gehad om Real in te blikken met 3-0. Dat was echter niet gebeurd zonder kleerscheuren. Onder het dichtgeknepen oog van de scheidsrechter had de maag van Barça’s sterspeler José Escola immers onzacht kennisgemaakt met de studs van Realverdediger José María Querejeta, net nadat de spits de 2-0 had aangetekend. Escola moest afgevoerd worden. Het thuispubliek keerde zich daarop tegen Real. Een Francogezinde krant omschreef het boegeroep van de Barçasupporters als “een regelrechte aanval tegen de vertegenwoordigers van Spanje”. Toen Franco dat las aan de ontbijttafel, verslikte hij zich prompt in zijn broodje jamón serrano. Een half uurtje voor de terugwedstrijd op gang gefloten werd, kreeg de selectie van Barcelona in de kleedkamer dan ook het bezoek van de directeur van de staatsveiligheid. Die herinnerde de verbouwereerde Barcelonezen er fijntjes aan dat ze het aan de generositeit van het regime te danken hadden dat ze die dag überhaupt hun voetbalschoenen mochten aanbinden. Ze moesten zelfs blij zijn nog in Spanje te mogen verblijven, werd er met een veelbetekenend glimlachje aan toegevoegd. Barcelona verloor de terugwedstrijd vervolgens met 11-1, een ongeziene nederlaag in de geschiedenis van de club. Hoewel ze bij Real nu ook de ware toedracht van dat resultaat kennen, wordt er toch nog steeds smakelijk mee gelachen. In het boek dat Real uitbracht in 2002 voor zijn honderdjarige bestaan, staat het duel geboekstaafd als el baño del siglo, de grap van de eeuw. Dat zorgde in Catalonië alweer voor zure oprispingen.

Een andere anekdote die de spanning tussen Madrid en Barcelona treffend schetst, is die van Barcelonavoorzitter Josep Sunyol. Bij de blaugranas werken tot op de dag van vandaag mensen die in een Catalaanse colère schieten als ze het dramatische verhaal van Sunyol oprakelen. Die was in 1936 – in volle Spaanse burgeroorlog – met zijn chauffeur op weg naar Madrid, toen zijn wagen werd tegengehouden door de troepen van Franco. Over wat er toen precies gebeurd is, lopen de versies uiteen, maar zeker is dat Sunyol ter plekke gefusilleerd werd. In Catalonië zijn ze er heilig van overtuigd dat het zijn functie van Barçavoorzitter was die Sunyol de kop kostte, maar andere bronnen maken melding van het feit dat de voorzitter een aanzienlijke som geld bij zich had, ook een erg goeie reden om hem zonder pardon om te leggen. Toch wordt Punyol op de website van Barcelona nog steeds opgevoerd als de “voorzitter-martelaar”. Commentaar overbodig.

Flessenfinale

Tijdens het Francoregime vindt de vermaarde slogan ‘ més que un club‘ zijn ingang bij FC Barcelona. Méér dan een club. In die leuze zat subtiel het politieke gewicht vervat dat Barça ten tijde van de dictator al een tijdje droeg als vaandeldrager van het Catalaanse regionalisme. Het kenmerkte het weerbarstige karakter van de streek die zich tegen het tirannieke gezag in Madrid wilde afzetten. Camp Nou werd zo een soort vrijheidsbastion en het was de enige plaats waar Catalanen wél Catalaans durfden te spreken, ondanks het feit dat dat door Franco, die het Castiliaans in heel Spanje met harde hand had opgelegd, verboden was.

De man die ‘ més que un club‘ officieel introduceerde, was Narcís de Carrera. Hij deed dat tijdens zijn eerste speech als voorzitter van Barcelona in 1968. In datzelfde jaar kreeg hij het al meteen aan de stok met zijn collega-voorzitter uit Madrid. In juli stonden de twee aartsrivalen namelijk tegenover elkaar in de finale van de beker. Barça won met 0-1, maar de wedstrijd eindigde in mineur. Toen de scheidsrechter niet floot voor een strafschopfout tegen een Realspeler was dat voor de ultras van de Koninklijke het sein om in actie te komen. Ze bekogelden de spelers van Barcelona met … glazen flessen. De wedstrijd zou dan ook de geschiedenis ingaan als la final de las botellas, de flessenfinale. Toen De Carrera aan toenmalig Realpresident Santiago Bernabéu vroeg wat hij van het gedrag van ‘zijn’ supporters vond, antwoordde die totaal naast de kwestie en vol venijn: “Catalonië is prachtig, alleen jammer dat er Catalanen wonen.”

Uit de onuitputtelijke bron van incidenten tussen de twee clubs is het getouwtrek rond Alfredo di Stéfano zeker ook het vermelden waard. Begin jaren vijftig landde de Argentijnse aanvaller op 27-jarige leeftijd in Spanje, maar het was niet meteen duidelijk wie hem nu gekocht had. Zowel Barcelona als Real Madrid claimde de transfer. Uiteindelijk moest de FIFA tussenbeide komen en die nam de absurde beslissing dat de spits moest afwisselen, een seizoen voor de ene en het daaropvolgende seizoen voor de andere club. Toch verhuisde Di Stéfano vrijwel onmiddellijk definitief naar Real. In Catalonië overheerst het idee dat Franco daar voor iets tussen zat, in de hoofdstad het verhaal dat Barcelona de speler uiteindelijk zonder boe of ba afstond. De juiste toedracht is helaas verloren gegaan in de nevelen der geschiedenis. Wat er ook van zij, met Di Stéfano braken voor de Madrilenen gouden tijden aan. Tijdens zijn elfjarige verblijf – van 1953 tot 1964 – bij los merengues schreef Real acht titels en één beker op zijn naam en won het maar liefst vijf seizoenen op rij Europacup I, de voorloper van de Champions League. In Catalonië zullen er in die periode toch een paar mensen slecht geslapen hebben …

Varkenskop Figo

Als over de transfer van Di Stéfano al liters inkt gevloeid zijn, wat dan te zeggen van de zogeheten traidores, verraders die de overstap waagden van Real naar Barça of omgekeerd? Met stip op nummer één in de verradershitparade staat Luis Figo. Na zijn transfer van Barça naar Real in de zomer van 2000 werd een uitwedstrijd op Camp Nou steevast een marteling voor de Portugees. Muntstukken, gsm’s, halve bakstenen, een fietsketting, een jonge haan, een varkenskop … je kon het zo gek niet bedenken of Figo kreeg het naar zijn hoofd geslingerd. En dan hebben we het nog niet over de Catalaanse krachttermen en bijhorende obscene gebaren die zijn deel werden. De lokale pers stak vaak een handje toe. Zo had een journalist eens voor de leukigheid voorgerekend om de hoeveel minuten Figo bij Real een corner trapt. Dat bleek gemiddeld om de 18,1 minuten te zijn, ongeveer vijf keer per wedstrijd. Voor een goede verstaander dus: vijf uitgelezen kansen om iets naar zijn kop te gooien. Het tekeergaan van de Barçafans liet Figo niet koud. Hij kwam vaak met knikkende knieën naar Camp Nou en zijn spel leed eronder. Andere ‘verraders’ voor hem – zoals Bernd Schuster (naar Madrid in 1988) en Michael Laudrup (in 1994) – kregen het ook hard te verduren bij uitwedstrijden in de Catalaanse hoofdstad, maar het geval van de Portugees was speciaal. Figo was immers een van de lievelingsspelers van de culés. Bovendien had hij zich in zijn Barçaperiode openlijk achter de Catalaanse zaak geschaard en had hij meermaals verklaard Barcelona nooit te zullen verlaten, zelfs nog in die bewuste zomer van 2000. Dat hij dan uiteindelijk toch koos voor de met geld belegde tortillas waarmee de net verkozen Realvoorzitter Florentino Pérez hem naar Madrid lokte, schoot bij veel Catalanen in het verkeerde keelgat.

Ook de Bulgaar Hristo Stoitsjkov, heden ten dage een trotse inwoner van Barcelona, liet zich onlangs nog negatief uit over zijn ex-teamgenoot bij de blaugranas: “Alles hangt af van je gedrag. Laudrup is altijd nederig en discreet gebleven. In interviews legde hij uit dat de omstandigheden van het leven hem naar een verblijf in Madrid gedreven hadden. Figo had nog maar net zijn handtekening onder het contract gezet of hij verklaarde: ‘Voilà, ik heb getekend bij de beste club ter wereld.’ Dan vraag je natuurlijk om problemen in Catalonië.”

Als het over het oppoken van de vijandigheden tussen de twee topclubs gaat, speelt de Spaanse pers overigens vaak een ergerlijke rol. Het sportblad Marca, dat absoluut geen moeite doet om zijn sympathie voor Real Madrid te verbergen, spant vaak de kroon. Ook bij de transfer van Figo liet het zich niet onbetuigd. Voor de eerste clásico van de Portugees als Realspeler in Camp Nou pakte het op de cover uit met het oor van Figo en de boodschap: Figo, te van a calentar la oreja – Figo, ze gaan je oor verbranden. Alsof ze de Barçafans op ideeën wilden brengen …

Ook toen Luis Enrique in de zomer van 1996 Madrid voor Barcelona geruild had, herinnerde het sportblad zijn lezers er bij het eerste onderlinge treffen fijntjes aan dat Enrique un traidor, een verrader, was. Anders dan Figo was de middenvelder echter een koele kikker en liet hij zich zelden uit zijn lood slaan. Integendeel, hij deed er graag nog een schepje bovenop door na een doelpunt ostentatief de Catalaanse vlag op zijn Barçashirt te kussen. Als niet-Catalaan nota bene.

Tegenpolen

El clásico is ook een botsing van karakters, dat van de Madrileen en dat van de Catalaan. Die laatste is een trotse mens, die zijn regio in het hart draagt en dat ook uitstraalt. Hij heeft geen Louis van Gaal nodig om zijn zelfvertrouwen op te krikken. Voor de meeste Catalanen is het een vanzelfsprekendheid dat, behalve de supporters van Real Madrid en van Espanyol Barcelona, de rest van de wereld fan is van FC Barcelona. Dat zelfbewustzijn heeft ook grotendeels te maken met de sfeer die de stad Barcelona uitademt. Je wordt er getroffen door een authenticiteit en een vibe die je nergens anders aantreft. De Catalaanse hoofdstad heeft een pak troeven: de nabijheid van zee en bergen, een rijke en kunstzinnige geschiedenis, een bruisend nachtleven en een fantastische voetbalclub. Die laatste twee heeft Madrid ook, maar de stad ligt weggedoken in het dorre, onherbergzame binnenland, waar het woord kariger en de glimlach strakker is. Ondanks de aanwezigheid van het Prado, tal van paleizen en een indrukwekkend arsenaal aan oogverblindende shops, hangt er een eerder gekunstelde sfeer, die daarom niet minder interessant is. Maar je hoeft niet veel verbeeldingskracht te hebben om te beseffen dat de steden elkaars tegenpool zijn. Met elk zijn voor- en tegenstanders. Net als beide voetbalploegen. Je bent of pro-Barça of pro-Real. Een tussenweg bestaat niet. Of zoals de zelfverklaarde Barcelonees Hristo Stoitsjkov het op zijn manier verwoordt: “Zwijg me van Real Madrid. Ik walg van die club.” Real Madrid – Barcelona: méér dan een clásico.

DOOR STEVE VAN HERPE

De 11-1-overwinning van 1943 staat bij Real nog steeds geboekstaafd als ‘de grap van de eeuw’.

Muntstukken, gsm’s, halve bakstenen, een fietsketting, een jonge haan en … een varkenskop.

“Catalonië is prachtig, alleen jammer dat de Catalanen er wonen.” oud-Realvoorzitter Santiago Bernabéu

Een Catalaan heeft geen Louis van Gaal nodig om zijn zelfvertrouwen op te krikken.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content