Van het voetbal naar het zwemmen en terug. Van jeugdspeler van Cercle Brugge tot algemeen manager van AA Gent en voorzitter van de Koninklijke Belgische Zwembond. In zijn tienerjaren een van de beste Belgische zwemmers. Michel Louwagie over een ‘vergeten’ passage in zijn leven. ‘Ik denk dat ik in mijn jeugdjaren een beetje saai was.’

Wanneer Michel Louwagie van de Buffalo Bistro gehaast naar zijn kantoor stapt, blijft hij onverstoord verder praten. En toch ontsnapt niets aan zijn aandacht. Anderhalf uur ervoor had hij nog opgemerkt dat het licht op de vierde verdieping niet brandde. ‘Tiens.’ Nu doet de verlichting het wel. ‘Dat is een bewijs dat de machine draait.’ Hij bekent: ‘Ik wil dat alles in orde is. Een controlefreak.’

Ook daarom gaat hij weinig met vakantie, had hij tijdens de lichte lunch (carpaccio van zalm met kappertjes) verklapt. ‘Een normaal mens neemt twee weken zomervakantie, van mij is dat al van 1990 geleden.’ 25 jaar… ‘Als mijn medewerkers veertien dagen met vakantie gaan – de limiet op AA Gent – ben ik geambeteerd en kan ik moeilijker functioneren.’ Een opoffering voor het gezin, geeft hij toe. Een verlengd weekend, wanneer de Rode Duivels spelen, kan wel. Met een beetje goede wil zelfs van donderdagavond tot dinsdagmorgen. Vier volle dagen zonder voetbal! Correctie: ‘De smartphone gaat mee.’

Soms gaat hij met zichzelf in discussie. Algemeen manager bij AA Gent, sinds 1998 voorzitter van de Koninklijke Belgische Zwembond en bestuurder van het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité: hoe lang wil hij dit nog doen? ‘Dit is mijn job, de zwembond leiden is ontspanning, maar tegelijk verrijkend. Een totaal andere wereld. Weinig glamour en glitter, back to the roots.’

Mét een impact op zijn agenda. Op vrijdag 31 juli speelt AA Gent in de Ghelamco Arena tegen Racing Genk, de dag erna vertrekt hij naar het WK in Kazan, waar de Belgische estafetteploeg op zondag naar een medaille op zoek gaat. ‘Maar maandag ben ik terug in Gent. Natuurlijk zou ik graag langer blijven. Topsport is onwaarschijnlijk mooi, maar ik kan de club niet loslaten. Nooit opgeven, altijd verder doen. We zijn nu kampioen, wat is de volgende stap?’ Nog een bekentenis: ‘Een strever, hé…’ Getekend en gemarkeerd door zijn zwemverleden.

Overlevingsreflex

Michel Louwagie groeide op in Kristus-Koning, een wijk aan de rand van Brugge. Statige herenhuizen, pleintjes, veel groen, kleinere woningen met voortuintjes, in sommige straten nog kasseien die de strijd tegen de asfaltlobby hebben overleefd. Achter het ouderlijk in de Maria Van Bourgondiëlaan huis staat de neo-Romaanse Christus Koningkerk, waar hij tot zijn twaalfde misdienaar was.

Op de hoek van zijn straat herinneren twee gigantische buffels op de Canadabrug aan de bevrijding in september 1944, toen de Canucks de stad binnentrokken. Het Stübbenkwartier was zijn speeltuin. Altijd buiten. Ravotten, rond het blokje de ritten van de Ronde van Frankrijk opnieuw rijden, voetballen…

Vier jaar bij Cercle Brugge zelfs, tussen zijn negende en dertiende. Een verdienstelijke linksbuiten, in een ploegje met Franky Vanhaecke, die via groen-zwart bij Anderlecht en RWDM belandde, en Bernard Verheecke. ‘Een godenkind.’ Belgisch jeugdkampioen tennis, onder Ernst Happel in het eerste elftal van Club Brugge gespeeld, RWDM, Cercle, Servette Genève en… AA Gent.

De roeping van de kleine Louwagie – een enig kind – lag dichter bij huis, in het Jan Guilinizwembad, genoemd naar de ex-Belgisch zwemkampioen en verzetsstrijder. ‘Een overlevingsreflex van mijn ouders. Recht tegenover ons huis liep de Afleidingsvaart. Uit vrees dat ik ooit in het water zou sukkelen, moest ik leren zwemmen.’

Veel alternatieven waren er in die tijd niet. Tennis was nog een elitesport. ‘Dat was voor de bedrijfsleiders en dokters, niet voor mensen van mijn afkomst. Onbereikbaar.’ In zijn verste herinneringen zit hij tussen ma en pa op de Vespa, begin de jaren zestig in een tweedehandsauto, een paar jaar erna kwam ook het eerste televisietoestel in huis. Moeder verdeelde haar tijd tussen het gezin en een parttimejob, vader was ambtenaar op het ministerie van justitie.

Zwemmen dus. Uren op de trappen van het zwembad gestaan, wachten tot er een plaatsje vrijkwam. ‘Vrij zwemmen was in die tijd per uur. Van twee tot drie, van drie tot vier. Dat kun je je nu niet meer inbeelden. De mensen kwamen van alle kanten, want er was in die tijd maar één zwembad.’ Hij kreeg zijn eerste zwemlessen, ergens rond 1965, van Gilbert De Smit, die aan de Olympische Spelen van Melbourne en Rome had deelgenomen. Een strenge leermeester, die hem met een touw naar de rand van het zwembad trok. Open en toe, open en toe.

Succesbeleving

Bij de Brugse Zwemkring, de BaZoKo’s, waren ze onder de indruk. De eerste wedstrijdjes, een provinciale jeugdtitel, een clubrecord, aflossingsgoud op de Belgische kampioenschappen, record van de beide Vlaanders. Zware trainingen in het bad, op donkere en koude winteravonden twee keer per week langs de Brugse Vesten lopen. ‘Vanaf mijn dertiende kon ik de twee niet meer combineren. Krampen… Van het zwemmen krijg je lange spiervezels, voetballers hebben korte en volumineuze spieren, waardoor je kantelt, meer frontale weerstand en minder vlotvermogen hebt.’

Kiezen voor een ‘saaie en eenzame sport’, veel minder vrijblijvend dan de voetbaltrainingen op Cercle. Waarom? ‘Succesbeleving! Op een bepaald moment wil je de beste zijn.’ En succes moet niet gedeeld worden. ‘Tenzij in de aflossing, waar ik altijd wat beter was dan in een individueel nummer. Minder stress, wéten dat je er niet alleen voor staat. Dat zie je bij Pieter Timmers ook. Die zwemt fantastische tijden in de aflossing.’

Alles moest wijken. Veertien, vijftien uur trainen, in combinatie met de middelbare school. ‘Dat is het grote verschil met het voetbal. Op techniek alleen word je in het zwemmen geen Belgisch jeugdkampioen. Mentaliteit, doorzettingsvermogen, leven voor de sport.’ Want de chrono is onverbiddelijk. ‘Een slecht getrainde zwemmer kan niet presteren, terwijl een minder getrainde voetballer in het weekend nog altijd een match kan beslissen.’

Spartaans leven, ook als puber, met een drill sergeant aan de rand van het bad. Verstoppen is onmogelijk. Ellendig zware chronotrainingen: 10 x 200, 6 x 400 meter. Op tijd binnen zijn. ‘Er waren ook dagen dat ik geen zin had, maar uit schuldgevoel werkte ik de trainingen toch af.’

Op zijn dertiende ging Louwagie voor het eerst op stage naar het buitenland. Uitzonderlijk in die tijd. Ontbijten,’s morgens twee uur trainen, eten, verplichte siësta,’s avonds nog eens twee uur in het bad, slapen bij een Duits gastgezin. Drie weken aan een stuk dezelfde routine. ‘We waren steendood, maar zulke ervaringen ontwikkelen je persoonlijkheid.’

Via het zwemmen ging er een andere, veel grotere wereld open. De Ardennen kende hij al, later trok het gezin naar Luxemburg, een klassieker in die tijd. Op zijn twaalfde mocht hij met het ziekenfonds naar Sankt Moritz. ‘In de zomer, want skiën was te duur’, lacht hij. Met de nationale zwemploeg ging het richting Engeland, Nederland, Duitsland. ‘En gratis! De kinderhand was snel gevuld.’

De ouders keken toe. ‘Vooral ma was een hevige supporter, die ook buiten Brugge naar mijn wedstrijden kwam kijken. Vader relativeerde: het was maar zwemmen. Moeder was vuriger.”s Morgens, voor de eerste training, lagen de boterhammetjes op tafel. ‘Als ik ziek was, dan deed ze er alles aan om me zo snel mogelijk weer gezond te krijgen. Dagelijks polivitaminen, dat ook. Van sportvoeding was nog geen sprake, maar er kwamen zelden frieten op tafel. Eerder een duifje of een zeetongske…’

Strandredder

Het leven van de puber die een zwemcarrière ambieert, gevat in drie woorden: trainen, slapen, studeren. Eerst drie jaar Latijn-wiskunde, de laatste drie jaar Wetenschappelijke A, een richting met negen uur wiskunde. ‘Tijdens de proclamatie zei de directeur dat ik door de humaniora gezwommen was’, lacht hij.

Hij was toen al Belgisch kampioen op de 100 en 200 meter rugslag en had in het Duitse Siegen het Belgisch record op de 200 meter rug scherper gesteld. ‘2.17.31, ik durf mijn tijd bijna niet meer uit te spreken.’ Want de Duitse wereldrecordhouder en viervoudig olympisch kampioen Roland Matthes zwom toen al 2.01.87, Aaron Peirsol parkeerde de besttijd in 2009 op 1.51.92. ‘Er wordt anders gerekruteerd. Ik ben 1m81, nu zijn ze allemaal minstens 1m90, enorme spanwijdte, grote voeten… En ze trainen nóg meer. Vier, vijf of zes uur per dag. Niet meer te vergelijken.’

En toch: de voldoening was groot, de inspanningen en opofferingen meer dan de moeite waard. ‘Ik denk dat ik een beetje saai was.’ Niet uitgaan, vroeg in bed, roken was taboe, geen alcohol. ‘Ik heb mijn eerste pintje aan de universiteit gedronken.’ En de meisjes? ‘Te weinig. Daarvoor moest je tijd vrijmaken, maar dan kon ik niet trainen. Ik zeg dikwijls: ‘Ik had er vroeger aan moeten beginnen.’ Gelukkig heb ik er geen complex aan overgehouden. Ik had een fantastische jeugd. Kampioen worden en met de nationale ploeg naar het buitenland mogen gaan, dat was mijn bekroning.’

Bekertjes en medailles werden gekoesterd, meer viel er niet te rapen. ‘Integendeel, het kostte mijn ouders geld.’ Of toch: tijdens de zomermaanden was hij redder in Wenduine. Twee maanden na elkaar, zeven dagen op zeven. Hard werken, maar voor een vakantiejob riant betaald: 1000 euro per maand. ‘Ik kocht er mijn eerste autootje mee.’

Het plan was uitgeschreven. Tijdens zijn opleiding tot licentiaat lichamelijke opvoeding (‘een droom’) zou hij een nog betere zwemmer worden. Een tegenvaller. Aan de zijde van Deley, Godecharle en Desmet verbeterde hij in 1975 nog het Belgisch record op de 4 x 100 wisselslag (‘als crawlzwemmer’), maar het einde was in zicht. ‘Er was in Gent geen enkele goede zwemclub, maar tegelijk was de combinatie met mijn studie te zwaar. Voetballen, basketballen, turnen en dan ook nog eens zwemmen? Onhaalbaar.’

Eindelijk meer vrije tijd. Genieten van het studentenleven, in voetbalstadions genieten van de Europese successen van Ernst Happel en… Club Brugge, dat hij in 1977 met een vriend zelfs tot in het Rheinstadion van Düsseldorf volgde. Na de wedstrijd meteen terug naar het studentenkot rijden, want de dag erna stond een Coopertest op het programma. IJzeren gestel…

Badmuts

De carpaccio heeft gesmaakt, binnen twintig minuten wacht een afspraak met zijn voorzitter, Ivan De Witte, met wie hij een onwaarschijnlijk parcours achter de rug heeft. ‘AA Gent, een wondermooie kampioen’, stond er op 27 mei 2015 op de cover van dit blad. Eindelijk. 25 jaar ervoor, in februari 1990, had hij zijn eerste contract bij de Gantoise getekend. Vader verklaarde hem nochtans voor gek dat hij zijn job als docent zwemmen aan het Hoger Instituut voor Lichamelijke Opvoeding in Gent liet vallen.

Maar: mentaal al afscheid van zijn sport genomen. Docent zwemmen aan de universiteit, zwemtrainer, pr-man voor Speedo. Overkill. Tijd voor iets anders. Een nieuwe uitdaging, ook al verdiende hij bij AA Gent aanvankelijk iets minder, maar vooral schrikken. ‘Ik kwam uit een sport waar vier uur per dag werd getraind, voetballers in die tijd hoop en al tien uur per week. ‘Is het maar dat?’ Een dagje recup na de match, op woensdag vrij…’

En als ex-zwemmer was zijn geloofwaardigheid ver te zoeken. Johan Boskamp noemde hem kort na zijn aanstelling als voorzitter van de Koninklijke Belgische Zwembond afwisselend badmeester en badmuts. ‘Vernederend.’ Maar topsport heeft hem gehard. ‘Incasseren en terugslaan.’ Dat moest ook. ‘Moeilijke tijden beleefd, zeker begin de jaren negentig.’ Een bouwvallig Ottenstadion dat diepe gaten in de clubkas sloeg, over-investeren, 23 miljoen euro schulden, steeds weer de beste spelers moeten verkopen.

Op sommige momenten sloeg de twijfel toe. Wil ik dit wel blijven doen? Wordt het niet eens tijd voor iets anders? ‘Elk jaar vierde, vijfde of zesde worden…’, zucht hij. ‘In 2008, met de komst van Michel Preud’homme, heb ik een nieuwe drive gekregen. En toen waren we al heel dicht bij een nieuwe stadion. Ik heb altijd gezegd: ‘Wacht tot we met gelijke middelen kunnen strijden.’ En kijk, na amper twee jaar in de Ghelamco Arena landskampioen.’

De ex-topsporter komt weer naar boven. Een vechter. Nooit opgeven, altijd opnieuw rechtstaan. ‘Die veerkracht zal in de genen zitten, denk ik, maar door het zwemmen werd ze nog meer gestimuleerd.’ Reconversie van einzelgänger tot teamspeler. Louwagie moet een laatste keer lachen. ‘Het voetbal heeft me gecorrigeerd.’

DOOR CHRIS TETAERT – FOTO’S KOEN BAUTERS

“Ik kwam uit een sport waar vier uur per dag werd getraind, voetballers in die tijd hoop en al tien uur per week.”

“Veerkracht zal in de genen zitten, denk ik, maar door het zwemmen werd het nog meer gestimuleerd.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content