Oostende gaat voor drie titels op een rij, elke ploeg moet minimaal zes Belgen tellen, de competitie werd uitgebreid tot tien clubs en er is geen degradatie mogelijk. Het moet voortaan ‘anders’: welkom in de Ethias League, versie 2.0.

De teneur binnen onze basketbalcompetitie was de voorbije jaren negatief. Te weinig Belgische spelers, te veel buitenlanders zonder meerwaarde, dalend aantal toeschouwers, dalende budgetten, matige resultaten in Europa… Maar als het water aan de lippen staat, worden overlevingsstrategieën gezocht. Dat gebeurde afgelopen zomer in onze Ethias League. De opmerkelijkste veranderingen op een rijtje.

Toen waren ze weer met tien

Toen Patrick Wijns drie jaar geleden zijn sjerp als voorzitter van basketbalclub Leuven inruilde voor die van ligavoorzitter was dat met één vurig verlangen: onze eerste klasse weer uitbreiden tot minimaal tien ploegen. “Onze competitie met acht begon iets te veel op inteelt te lijken”, aldus Wijns. “De neutrale toeschouwer haakte daarop af en ook de ‘grote clubs’ in eerste klasse zagen de noodzaak in van een uitbreiding.”

Met een kunstingreep slaagde de ligavoorzitter in zijn opzet. De voorbije jaren bleken de licentievoorwaarden telkens te hoog gegrepen voor potentiële stijgers uit tweede klasse, door het creëren van een C-licentie (een minimum van 400.000 euro werkingsbudget in plaats van 750.000 euro) werden Kangoeroes Willebroek en Excelsior Brussels bereid gevonden de stap naar de elite te wagen. Daarbovenop kregen ze de garantie dat er het eerste seizoen geen degradatie mogelijk zou zijn, zodat de clubs twee jaar krijgen om zich het niveau van eerste klasse – infrastructureel, financieel en sportief – eigen te maken. “En binnen de twee jaar wil ik tot twaalf clubs komen”, is de preses hoopvol. “In Limburg, maar ook in de steden Kortrijk, Ieper en Gent liggen mogelijkheden.”

Dat louter de kwantiteit opvoeren niet zaligmakend is, beseft Wijns. Het dreigt immers op korte termijn een competitie met twee snelheden te veroorzaken. Iets waar ook Tomas Van Den Spiegel, die afgelopen lente met een titel bij Oostende afscheid nam van het profbasketbal, voor waarschuwt: “Het wordt een competitie in twee pelotons, met vooraan Aalstar, Oostende, Charleroi, Bergen en Antwerp, en achteraan Pepinster, Willebroek, Brussels, Leuven en Luik. Of dat een veel betere zaak is dan met acht clubs spelen, valt te betwijfelen. Een topclub heeft er weinig aan als ze tegen een ‘mindere’ ploeg vier keer met een afstraffing uitpakt. Dan speel je beter met acht competitieve teams. In die zin vind ik het een beetje jammer dat er geen grensoverschrijdende oplossingen overwogen werden: een Benelux-concept of andere… Maar oké, het is makkelijk om langs de zijlijn te staan roepen. Misschien moeten we dit gewoon enkele jaren een kans geven en dan pas conclusies trekken.”

Oostende gaat voor drie

Na de vier titels op een rij van Spirou Charleroi tussen 2008 en 2011 is het nu de beurt aan Oostende om de Belgische competitie te domineren. Deels door de verlegde interesse van Charleroibaas Eric Somme naar het Franse Antibes (en het daaraan gekoppelde inkrimpen van het budget bij Charleroi), deels door de komst van de jonge succescoach Dario Gjergja bij de kustploeg.

Oostende gaat dit seizoen op zoek naar de derde titel op een rij, de zogeheten three-peat. Dat zal dan wel zonder Matt Lojeski moeten, de MVP van vorig seizoen verkaste naar Olympiacos. Daardoor ligt de competitie weer open, oordeelt ook Van Den Spiegel: “Had Oostende Lojeski kunnen behouden, zette ik mijn geld zonder aarzelen op hen, maar nu twijfel ik. Volgens mij zal Charleroi sterk voor de dag komen: ze hebben heel wat ervaring in huis gehaald – met Demond Mallet als exponent – terwijl Oostende toch een erg jonge kern samenstelde. Al schat ik Gjergja zo hoog in dat hij de ploeg toch weer verrassend uit de hoek kan laten komen.”

Andere titeluitdager wordt andermaal Okapi Aalstar, ook al verloor het zijn topschutter Ryan Thompson aan Oostende. Bergen en Antwerp Giants, de andere twee vaste klanten in de play-offs, zijn een vraagteken. Beide clubs hielden grote schoonmaak in hun kern, het is afwachten of de nieuwkomers meteen het niveau oppikken.

Geen dalers

Ook de voorbije vijf seizoenen waren er geen ‘sportieve’ dalers in de Belgische hoogste afdeling. Sommige clubs gingen failliet (Bree) andere beslisten zelf een stap terug te zetten (Optima Gent). “Statutair is bepaald dat acht het minimumaantal clubs is voor onze profcompetitie”, aldus Wijns. “Van degradatie kon dus geen sprake zijn zolang we met acht waren.”

Het voordeel van deze gesloten competitie is dat de druk minder groot wordt om financiële risico’s te nemen. Zo stelt ook een tevreden Patrick Wijns vast: “Door de economische crisis werd het moeilijker om sponsors te vinden in het basketbal en werden budgetten teruggeschroefd. Vroeger was het simpel: kwam je in financiële nood, dan liet je je failliet verklaren en begon je het jaar nadien opnieuw. Doordat bestuurders of clubvoorzitters nu persoonlijk aansprakelijk gesteld worden voor het failliet van een vzw is dat veranderd. Er wordt voorzichtiger bestuurd, wat absoluut een goede zaak is.”

Dat de kans daardoor kleiner wordt dat we een buitenlandse topper op onze basketbalvelden kunnen aanschouwen, is de keerzijde van de medaille. Net als het spelniveau dat op die manier mogelijk weer een stapje achteruit zet. “Dat wil ik nog zien”, nuanceert Wijns. “Ploegen als Pepinster of Brussels zijn echt niet zo slecht. Daar zitten jongens tussen die al een tijd meedraaien op het hoogste niveau.”

Het is een moeilijke discussie, erkent Van Den Spiegel. “Europees tellen onze clubs steeds minder mee, dus in die zin is dat minder goed nieuws. Anderzijds kan dit op langere termijn een goede zaak blijken: de Belgische toptalenten zullen vaker hun minuten krijgen, ook Europees. Bovendien zie je dat een club als Oostende nu voluit de kaart trekt van jong en Belgisch – met naast Quentin Serron nu ook Niels Marnegrave en Pierre-Antoine Gillet – dat was vroeger minder vanzelfsprekend.”

Meer Belgen

Vanaf deze campagne zijn de eersteklassers verplicht om minstens zes homegrown spelers op het wedstrijdblad te schrijven. Dan gaat het over jongens die tussen hun 12 en 21 jaar gedurende minstens vier jaar opgeleid zijn bij een Belgische club. Het resultaat zien we meteen bij het overlopen van de spelerskernen: nooit eerder vielen zo veel Belgische namen te bespeuren. Bij Luik, Leuven, Brussels en Willebroek bestaat zowat drie vierde van de kern uit Belgen. Ongezien. Wijns: “Dat de Belgian Lions op de voorbije EK’s aanwezig waren, is volgens mij al een eerste signaal dat het met onze jeugd weer stilaan bergop gaat. Deels uit financiële noodzaak – daar ben ik niet naïef in – maar ik merk dat sommige clubs ook weer investeren in opleiding.”

Toch nog een bedenking. Verplichten met (Belgische) jeugd te werken is één zaak, ervoor zorgen dat die jeugd op een degelijke manier opgeleid wordt, is een andere. Dan komen we uit bij de clubstructuren en de bondsstructuren. De kwaliteit van onze jeugdtrainers en opleiders moet absoluut omhoog willen we op termijn de vruchten plukken van deze homegrown-maatregelen. ?

DOOR MATTHIAS STOCKMANS – BEELDEN: IMAGEGLOBE

“Binnen de twee jaar wil ik tot twaalf clubs komen.” Patrick Wijns

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content