Sport/Voetbalmagazine ging op zoek naar de kampioenen van 1999, 1989, 1979, 1969 en 1959. Deze week: Nico Dewalque, libero en kampioen met Standard in 1969.

Afspraak in Le Peket, in de schaduw van het stadhuis. Luik glinstert onder een schitterend zomerzonnetje en dan krijgt de Vurige Stede toch een heel andere aanblik. De vorige keer dat we hier waren, op de Place Saint-Lambert en in de straatjes errond, was het guur herfstweer en miezerde het. Toen haastten de mensen zich door de smalle winkelstraten. Dit keer wordt er geflaneerd en verleid, studenten vieren het einde van de examens en hebben niet langer oog voor tekst maar voor de andere sekse. Het is nog vroeg, maar iedereen is vrolijk.

Vergeten is hij eigenlijk niet, Nico Dewalque (64). Hoe kan het ook? Wie herinnert zich niet het mythische Standard van het einde van de jaren zestig? Piot, Beurlet, Jeck, Dewalque, Thissen, Van Moer, Semmeling, Depireux, Kostedde, Nagy, Galic, … Wie het voetbal een beetje volgt, kan die ploeg haast dromen.

Vergeten is de stad hem evenmin. Dewalque, een Limburger die perfect Frans speekt, komt nog haast dagelijks in de binnenstad. Hij woont aan de rand, is gehuwd met een Russische die als studente naar Luik afzakte. De twee kinderen die hij met haar heeft, zijn nu al drietalig: thuis spreken ze Frans, op school Nederlands en zijn vrouw leert hen Russisch. Zijn leven leest als dat van een typische zestiger, een losse levensgenieter. De legende wil dat hij ooit één nacht getrouwd was. Glimlachend: “Dat klopt, maar gedeeltelijk. Het was een maand.” Acht jaar waren ze samen, zonder ruzie. Tot ze trouwden. Toen eiste zijn nieuwe vrouw plots dat hij elke avond vroeg thuiskwam. Voor wie in zaken zit – hij runde toen een immobiliënkantoor vanuit Luxemburg – een groot probleem. De huwelijksreis op de Malediven werd een nachtmerrie, al na twee dagen faxte hij naar het reisagentschap. Of ze hen wilden boeken op de eerste vlucht terug. Een maand later gaf hij haar de sleutels van een appartement. Waar ze kon nadenken. Ze had het direct begrepen.

Hij houdt van Luik en zijn inwoners. “Luikenaars zijn heel open, je hebt direct sociaal contact. Ze zorgen misschien minder goed voor hun toekomst dan Vlamingen. Een Waal leeft meer van dag tot dag.” Hij komt hier graag, in het huis van Peket, genoemd naar een graanjenever uit het Luikse. De baas is een ex-voetballer en samen met Juri Selak (de manager van François Sterchele) zijn ze bezig met de oprichting van een managementbureau op de eerste verdieping. Een maand of wat geleden beslist. Dewalque: “Zij de spelers, ik de connecties. Ik ga hen af en toe helpen.” De dag van onze afspraak moeten ze nog in Kortrijk zijn, om Leon Benko aan een nieuwe ploeg te helpen. Dewalque: “Ik ken Georges Leekens en de voorzitter, zie je.”

Zijn band met het voetbal van vandaag gaat nog dieper. Een vriend heeft een loge op Sclessin en achter de schermen helpt hij mee met de realisatie van het nieuwe stadion. Dat gaat – naar Brugs model – de club geen cent kosten. Handelszaken moeten de nieuwe tempel financieren. Belangstellenden genoeg, er wordt alleen gezocht naar de ideale locatie, die de club dan 50 of 99 jaar in erfpacht moet zien te krijgen. Is Sclessin dan geen mythe? Dewalque: “Vroeger wel, maar denk je dat het voor de supporters belangrijk is dat het nieuwe stadion op dezelfde plaats blijft?”

Nico Dewalque is niet nostalgisch. Hij is bijzonder goed geplaatst om parallellen te trekken. Tussen vroeger en nu, tussen Brussel en Luik, de grootmachten van toen die nog steeds met mekaar in de clinch gaan.

Dewalque: “Ik heb altijd gezegd dat Anderlecht vijftien jaar voorsprong heeft op Standard. Maar nu, op enkele jaren tijd, heeft Standard de Brusselaars ingehaald. Volgens mij zit Anderlecht in een zware crisis. Om die opnieuw te overbruggen, moeten ze een ploeg opbouwen. Ze zijn te wisselvallig. Standard heeft wél een goeie ploeg, het verlies van één of twee man kunnen ze opvangen. En meer laten ze niet gaan.

“Als ik de top van Standard – D’OnofrioFrançois – vergelijk met de top van Anderlecht – Vanden StockVan Holsbeeck – dan is er voor mij een groot verschil. In de top van Anderlecht zit niemand die wat van voetbal kent. Hier heb je een D’Onofrio die iedereen kent, in heel Europa. Dat voel je aan de transfers. Het grote voordeel van Standard is ook nog eens de infrastructuur.”

Petit-D’Onofrio

Luciano D’Onofrio is de architect van het huidige Standard. Roger Petit was de man achter het Standard van veertig jaar geleden. Zijn er raakvlakken?

Dewalque: “Roger Petit was iemand die alles alleen wilde doen. Dat is niet het geval met Luciano. Die beslist, maar na advies van heel veel anderen. Hij is ook veel soberder dan Petit. Luciano hoor of zie je niet. Als wij nu de stad in wandelen en we komen hem tegen, zou je hem niet herkennen. Pet op het hoofd, hij schuwt de publiciteit. Maar hij houdt wel van zijn ploeg. Zijn levensdoel is het nieuwe stadion. Een goeie ploeg, een nieuw stadion, pas dan zal hij gaan, over een jaar of vijf. Vandaag al kan hij Standard verkopen aan Amerikanen, maar hij wil de club eerst op het hoogste punt zetten. Petit had ook voetbalverstand, maar veel minder connecties. Vooral in Luik en Limburg was hij heel goed georganiseerd. Hij kon niemand naast zich verdragen, was keihard tegenover zijn spelers, maar had één voordeel: je kon niet weg.”

Het klinkt nu onwaarschijnlijk, maar in die tijd waren de grenzen nog potdicht. België liet slechts drie buitenlanders per wedstrijd toe. Voor een overtreding van die regel verloor Standard in het kampioensjaar zelfs een wedstrijd op Beerschot. Italië was helemaal gesloten, net als Spanje. Wat spelers overigens niet belette om met buitenlandse clubs te onderhandelen en zelfs contracten te tekenen, voor het geval er een doorbraak kwam.

Dewalque: “In 1967 al tekende ik voor Milan. Dat contract betekende dat ik in die twee jaar nergens naartoe mocht zonder langs hen te passeren. In 1969 tekende ik eenzelfde contract met Palma de Mallorca, in de verwachting dat na het WK in 1970 de grenzen zouden opengaan. Daarna kwam Barcelona en een jaar later Real. Een ploeg die Roger Petit niet eens wilde ontvangen. Onvoorstelbaar.”

De bedragen? Dewalque: “Van Milan kreeg ik 500.000 frank (12.500 euro) per jaar. Maar het mooiste contract was bij Palma. Hun voorstel was: 15 miljoen frank (375.000 euro) per jaar, voor mij, plus een villa aan zee, met zwembad, met wagen. Die bleef van mij, voor altijd. Plus alles betaald. Als ik een krant ging halen of uit eten ging, werd dat betaald. Helaas gingen de grenzen niet open. Petit betaalde lang niet zoveel, meer dan 1 miljoen of 1,1 miljoen frank (ongeveer 25.000 euro) per jaar verdienden we toen niet. Dat was nog altijd goed geld, maar veel sparen kon je niet. In Anderlecht verdienden ze in die tijd toch al iets meer dan het dubbele.”

Een vrouwtje wegbrengen

Het verhaal van de kampioensploeg begint eigenlijk het seizoen voordien. Michel Pavic stond toen nog aan het roer van Standard, dat pas na een testwedstrijd door Milan werd uitgeschakeld in de kwartfinales van Europacup 2. Le scandale de Milan titelden de kranten toen. Zowel heen als terug werd het 1-1 en normaal moest dan een testwedstrijd op neutraal terrein, in het Zwitserse Bern, de beslissing brengen. Maar bij een lottrekking zonder pottenkijkers kwam plots San Siro uit de bus. Roger Petit had het neutraal voordeel verkocht voor 5 miljoen frank (1,25 miljoen euro). Dewalque: “Ik was woedend. We speelden twee geweldige wedstrijden, en als ze dan zeggen dat het verkocht is en dat we weer daar gaan spelen, in San Siro, weet je dat het over is.”

Het geld stelde Standard wel in staat de ploeg wat uit te bouwen. Pavic had Christian Piot in de coulissen klaargestoomd om de plaats van Jean Nicolay in te nemen, lanceerde Jeck en Thissen, en Petit kocht met het geld van Milaan Wilfried Van Moer weg bij Antwerp. Roger Claessen werd in de spits vervangen door Erwin Kostedde. En ook Milan Galic kwam, een wereldtopper.

Dewalque: “Het enige wat Pavic miste, was enthousiasme. Hij was een Slaaf, wat negatief ingesteld. Toen hij stopte, kwam met René Hauss een Fransman. Hauss bracht een andere aanpak. De beste trainer is een mengeling van Hauss en Pavic. Pavic, professor, alles tiptop, en Hauss een Fransman, die zei: ‘ Allez, les gars, we zijn de besten, we zijn de sterksten.’ Zijn theorie over voetbal was heel oppervlakkig, maar nationaal was dat niet erg. Als jij toen trainer van Standard was geweest, waren we ook kampioen geworden.

“Piot kwam in de goal en paste zich direct aan. De beste doelman ooit op Standard, vind ik. Achterin waren we nagenoeg allemaal goeie voetballers. Alleen Jeck bleef technisch wat achter, maar langs de flanken werd er heel aanvallend gespeeld. Beurlet, ik, Thissen, we waren allemaal offensief gevormd. Ik debuteerde op Standard ooit in de spits als vervanger van Roger Claessen en scoorde direct twee keer. De nieuwe Claessen, doopten ze me.”

De Belgische Beckenbauer

Dat hij achterin terechtkwam, heeft hij te danken aan Constant Vanden Stock, in een vorig leven nog keuzeheer van de nationale ploeg. Die haalde Dewalque ooit halverwege een interland tegen Duitsland naar de verdediging, omdat het daar niet lekker liep. Hij had het nooit gedaan, maar speelde als in een zetel. René Hauss zag het en toen Standard even later achterin ook begon te lekken, deed hij hetzelfde. Dewalque: “Constant Vanden Stock was iemand die heel kort bij de spelers stond. Die kon voor de wedstrijd zeggen: ‘Jongens, als we winnen vandaag, krijg je uit mijn zak ieder nog 500 (12,5 euro) of 1000 frank (25 euro) extra.’ Ik heb heel veel respect voor Constant. De grootste stommiteit uit mijn leven was Standard verlaten voor Club Luik in plaats van Anderlecht. Dat was de fout van mijn vader zaliger: we hadden in Luik zaken en het was beter dat ik in de stad bleef, vond hij. Ik was pas 29, ik had in Brussel nog lang kunnen meedraaien.”

De ‘ Beckenbauer van België’ noemden ze hem. “Ik had dezelfde stijl en elegantie. Ook de kalmte. Een uur voor een wedstrijd kon ik op de massagetafel nog slapen en als ik het veld opstapte, moest ik aan de anderen vragen wie Rivera of Amancio waren. Ik was nooit zenuwachtig, zelfs al stond Cruijff voor me. Ik voelde dat het wel zou lukken.” Thissen, veel nerveuzer, ergerde zich daar soms aan. Hij noemde zijn ploegmaat nonchalant. Dewalque bestrijdt dat: “Ik was niet nonchalant, integendeel. Gewoon rustig.”

De verdediging stond er, ook dankzij een sterk middenveld, geeft hij toe. Dewalque: ” Louis Pilot was net als Jeck geen groot voetballer, maar een rots. Een speler ook waar iedereen schrik van had. En Van Moer schuwde het werk niet, die was overal. Zoals Defour nu, maar nog iets sneller in de omschakeling. Voor mij is Wilfried de grootste voetballer van België. Ik schat hem hoger in dan Van Himst. Van Himst had het geluk dat Anderlecht heel veel kampioen werd.”

Semmeling was een echte buitenspeler. Dewalque: “Geen speler die veel terugkwam in de verdediging, maar zeer snel. Intelligent ook. Hij forceerde ieder jaar tussen de vijf à tien strafschoppen. Een echte clubspeler, de kapitein van de ploeg.”

Ze zien mekaar nog geregeld, al hebben ze in het verleden vaak gebotst. Semmeling was de serieuze, Van Moer en hij … de zestigers, de bon vivants. Dewalque: “Je zou Léon nooit zien waar de meisjes waren, die hield zich daar allemaal niet mee bezig.”

Er valt over die tijd heel wat te vertellen. Hij doet het verhaal van een afzondering in Chaudfontaine, de dag voor een belangrijke match. Verzamelen om zes, zeven uur, zo precies weet hij het niet meer. Wel dat Van Moer een halfuur voor die afspraak een meisje naar huis moest brengen en aan zijn kompaan vroeg of ze nog wat gingen drinken. Dewalque: “Rond tienen zijn we in het hotel aanbeland. Rechtstreeks naar de kamer. Hauss had al de hele avond lopen vloeken: ‘Er zal wat zwaaien als die twee terugkomen.’ Maar toen hij ons op de kamer kwam opzoeken, vroeg hij alleen: ‘Jongens, geen honger?'”

Semmeling eiste evenwel een boete. De twee moesten op het appel komen bij Petit, die verveeld zat met de affaire. Uiteindelijk kwam hij tot dit salomonsoordeel: ze moesten de anderen vertellen dat ze een boete kregen en dan zou hij het zo laten. Dewalque: “In de match waren we de besten, snap je. Ze konden ons niks maken. Dat kon toen allemaal. Vandaag niet. Alhoewel … Ik zou vandaag evenmin zwijgen. Ik vind dat de spelers te bang zijn. Wilfried zou het ook niet accepteren, je kent hem, een speciale.”

Gepalaver

Iemand uit die periode beweerde: met Raymond Goethals hadden we Europees wat kunnen bereiken. Dewalque: “Hauss ging uit van eigen kwaliteiten, maar tactisch stond hij nergens. Ik heb Goethals tien jaar bij de nationale ploeg gehad, tactisch was hij de sterkste. Alleen tactisch, want laat ons daar eerlijk in zijn: op het veld was hij niks waard. Training geven kon hij niet, daar liep hij erbij voor spek en bonen.

“Nog een van die anekdotes: Hauss praatte voor iedere training minimaal een uur. Als je om drie uur begon, stond je pas een uur later op het veld. Op een zeker moment zei ik: dit kan niet meer, ik kom niet langer naar je babbel. Ik kwam dan een halfuur te laat, waarna hij tegenover de kleedkamer zei dat er wat zou zwaaien. Maar als ik dan binnenkwam, zei hij: ‘Kleed je snel aan.’ Daarna ben ik naar hem toegegaan en heb ik hem gezegd: ‘Stop met dat gepalaver, iedereen is dat kotsbeu.’ Hij gaf toe en ’s anderendaags hield hij het bij tien minuten. De dag erna weer, maar na drie dagen zat hij weer aan zijn uur. Goethals was het tegenovergestelde. Die kon in één minuut zeggen: die speler tegenover u loopt zo, draait zo, gaat dat doen en jij moet zo en zo spelen om hem op te vangen.”

Is het toeval dat de ploeg kampioen werd op het moment dat Roger Claessen naar Alemannia Aachen verhuisde? Dewalque: “Ik denk het wel. De ploeg van Roger was niet af om kampioen te zijn. Ik had gerust gewild dat hij in die ploeg bleef, dan waren we nóg verder gekomen. Kostedde was regelmatiger en technisch een beetje sterker. Maar mocht Claessen vandaag nog meedraaien …, die zou Europese top zijn, dat zweer ik je. Een van de intelligentste mensen die ik in het voetbal ben tegengekomen. Las altijd heel moeilijke boeken. Maar geen karakter buiten het veld. En ze hebben hem laten doen, wat nu niet meer zou gebeuren. Kostedde profiteerde ook van het leven, maar was toch gedisciplineerder.”

Herinnert hij zich de titelviering nog?

Dewalque: “Die was niet zoals de recente. Ons veld werd bestormd, er werd wat gevierd en ’s avonds gingen we op stap, maar er was geen ontvangst op het stadhuis of feest hier op het plein. Onze tweede titel vonden ze al normaal en de derde ook.”

Zuinig met centen

Haast iedere maand gaat hij nu eten met Laszlo Bölöni, samen met Semmeling en Van Moer. Dewalque: “De laatste keer had hij een mooi cadeautje mee, foto’s van ons drieën die hij liet inbinden. Laszlo is een heel fijne, gevoelige mens. Ik vergelijk hem een beetje met Pavic, een Oost-Europaan, dat Slavische karakter, je weet niet echt wat hij denkt. Hij kijkt fel vooruit, is met alles bezig en is een zeer goeie trainer. Hij zal zich ook niet laten doen, niet doen wat D’Onofrio hem opdraagt. Dat zal hij nooit accepteren.

“Ik wist dat hij zou blijven. Het ging gewoon over geld. Het principe van Standard is al die jaren hetzelfde: een kleine kern en zo weinig mogelijk betalen. Dat was al onder Petit zo en dat is nog steeds het geval. Zij gaan ervan uit dat je blij mag zijn dat je voor Standard mag trainen en spelen. Dat zorgt er uiteindelijk voor dat je meer geld waard bent. Daar is Standard altijd van uitgegaan.”

door peter t’kint

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content