Ruim een kwarteeuw leeft Cedomir Janevski intussen al in België. Maar hoe is hij hier ook alweer geraakt? Van Skopje tot Sint-Andries: de Joegoslavische jaren van de coach van Royal Mouscron-Péruwelz. ‘Mijn vader zei: van voetballen, daar gaan je schoenen van kapot.’

CEDOMIR JANEVSKI: ‘Ik ben geboren in een rijhuisje in het centrum van Skopje. Zoals je weet, leefde de zuidelijke Balkan vijfhonderd jaar onder Turks bewind; en toen mijn grootvader van moederszijde jong was, werkte hij voor een achtergebleven rijke sultan. Hij onderhield de paarden en ging voor hem met paard en kar boodschappen doen in het stadscentrum. Met het geld dat hij zo kon sparen, bouwde hij met vrienden enkele huisjes voor zijn kinderen — een living en een slaapkamer, meer was het niet. In een van die huisjes groeide ik op. Mijn eerste buurvriendje was trouwens van Turkse afkomst. Het was een mooie tijd. Er was minder criminaliteit, minder echte armoede en meer solidariteit.

‘Toen ik acht jaar was, werden de huisjes gesloopt, omdat daar volgens het nieuwe stadsplan een grote weg aangelegd moest worden. We verhuisden naar een groter huis op vier kilometer van het centrum. Dat was recht tegenover een school. Als mijn vader niet thuis was, ging ik daar op de koer met vriendjes voetballen. Want van hem mocht ik niet voetballen. Ik moest studeren om later een mooi diploma te kunnen halen en ik moest thuis helpen. Rond ons huis lag nog drie- à vierhonderd vierkante meter grond en die werd het hele jaar door nooit onbewerkt gelaten. We kweekten groenten en fruit, hielden kippen, maakten wijn en jenever, soms ook brood. Elke ochtend ging mijn moeder onze waren aanprijzen op de markt.

‘Mijn vader zei ook: ‘Van voetballen, daar gaan je schoenen van kapot.’ (lacht) We waren niet rijk genoeg om elke maand nieuwe te kopen. Hij was buschauffeur en zodra hij thuis kwam, controleerde hij of mijn schoenen gepoetst waren. Ook voor zichzelf was hij heel streng. Principieel, gedisciplineerd, rechtdoor, maar heel correct ook. De bus waarmee hij voor zijn werk reed, onderhield hij alsof die van hem was. En toen hij zijn eerste eigen wagen kocht, een Fiat 1300, waste hij die telkens als hij ermee weggeweest was. Hij was ook op alles voorzien. Zo kocht hij zelfs vier reservebanden – ik denk dat hij alle onderdelen van zijn auto in voorraad had. (lacht) Mijn vader was niet typisch Balkan. Als hij iemand tegenkwam bijvoorbeeld, dan bleef hij niet lang babbelen. Hij zei een goeiendag, en ging snel weer verder. Het laatste wat hij wou, was te laat komen op zijn werk. Qua mentaliteit leek hij meer een Duitser.

‘Veel hadden we niet, maar ik kwam ook niets te kort. We zijn zelfs twee keer op vakantie geweest. Dat was naar het meer van Ohrid, op de grens met Albanië. Honderdvijftig kilometer ver met de Fiat 1300. We sliepen op matrassen in de openlucht en wasten ons ’s ochtends in het meer. Superfijn.’

BETOVERING

‘Als kind was ik eerder beschaamd wanneer we bij familie op bezoek waren. Maar op straat met andere kinderen was ik een leider en een organisator. Ik wist wanneer mijn vader moest werken. Als hij ’s avonds thuis was, was dat een ramp voor mij, want dan kon ik niet gaan voetballen op het handbalveld van de school. Moest hij wel werken, dan wist ik wanneer hij ongeveer thuis zou komen. Als ik hem in de verte zag afkomen, haastte ik mij over de omheining naar huis en veegde ik daar snel mijn zweet af tegen dat hij binnenkwam. Maar het gebeurde dat hij mij gezien had en dan werd hij boos en zwaaide er wat. Van mijn vader leerde ik twee keer na te denken alvorens iets te doen, om een catastrofe te vermijden. (lacht) Op school was het niet anders.’s Ochtends moesten we onze handen op onze bank leggen en dan kwam de meester met de regel controleren of onze nagels proper waren.

‘Ik weet nog altijd wanneer ik voor het eerst betoverd werd door de magie van het voetbal. Het was op een zondagnamiddag. Mijn vader moest werken en mijn moeder ging met mij en mijn zus naar de kermis. Die was in een park naast het oude stadion van Vardar Skopje, de enige Macedonische eersteklasser in de Joegoslavische competitie. Van bij ons thuis was het twintig minuten wandelen. Terwijl we in het park waren, hoorden we plots lawaai dat vanuit het stadion kwam en toen zijn we daarbinnen eens gaan kijken. De nationale ploeg was er aan het spelen en ik raakte enorm onder de indruk van de sfeer. Misschien ben ik toen al beginnen te dromen om daar zelf ooit te spelen, hoe klein ik op dat moment ook nog was.

‘In de zomer organiseerde Vardar altijd toernooitjes om talent op te sporen. Toen ik een jaar of acht was, ben ik daar met enkele vriendjes naartoe gegaan. Ik haalde de eindselectie en zo ben ik daar twee keer per week beginnen te trainen. Zonder dat mijn vader het wist. Maar na enkele maanden ben ik gestopt. Ik moest altijd liegen, dat ik na school bij een vriend was gebleven en zo, en het risico werd te groot. Maar ik bleef wel voetballen bij de schoolploeg, daar kon mijn vader niks van zeggen; en zo kon het gebeuren dat ik vier jaar later op een eindtoernooi in Slovenië door iemand werd gevraagd of ik mij wou aansluiten bij de derdeklasser FC Skopje. Ik zei meteen: ik doe het! Zonder dat mijn vader het wist. Maar ik was net ingeschreven in een hogere school, een gymnasium, en door de overlapping van de uren kon ik niet altijd trainen. Dus ik dacht al snel: voor volgend seizoen moet ik iets vinden. Met een buis voor wiskunde zei ik dat die school te moeilijk voor mij was en veranderde ik naar een school waar een trainer van FC Skopje lesgaf. Toen mijn vader dat te weten kwam, kreeg ik een rammeling; en dan wist hij nog niet eens dat het was om te kunnen voetballen.’

DOORBRAAK

‘Pas toen ik zestien en een half was en debuteerde in het eerste elftal hoorde mijn vader van andere buschauffeurs dat ik voetbalde. In mijn derde jaar bood Vardar mij een contract aan en liet mij daar nog een seizoen spelen. Een stipendi noemen wij dat, een soort studentencontract. Ik kreeg 150 dinar per maand. Met mijn eerste loon kocht ik twee jeansbroeken. (lacht) Toen ik in 1981 na twee maanden trainen debuteerde in het eerste van Vardar begonnen collega’s van mijn vader hem te vragen of ze via hem aan tickets konden geraken. Hij zei mij toen toch één keer kort ‘proficiat’. Misschien was het voor hem moeilijk om toe te geven dat het toch mogelijk was om in Macedonië profvoetballer te worden, zelfs al was er maar één profclub. Uiteindelijk had ik alles zelf gedaan, tegen zijn zin in en zonder zijn medeweten. De eerste jaren kwam hij ook bij Vardar niet kijken. Maar toen ik opgeroepen werd voor de nationale ploeg en we met Vardar Europees speelden en in 1987 zelfs kampioen van Joegoslavië werden, veranderde dat. Na de wedstrijd wachtte hij op mij en keerde hij met mij terug naar huis. Hij zei niets, maar je zag dat hij blij en trots was. Toen is hij wel wat soepeler geworden. Op een dag vroeg hij mij thuis een sigaret. Ik schrok, want tot dan rookte ik zonder dat hij het wist. Dus ik zei: ‘Ik heb geen sigaretten.’ Toen zei hij: ‘Toch wel, daar in dat kastje, in de tweede lade.’ Hij wist waar ik ze verstopte. (lacht)

‘Ik was viceaanvoerder van de olympische ploeg en we kwalificeerden ons in een groep met België voor de Olympische Spelen van 1988, maar ik miste het eindtoernooi in Seoel omdat mijn legerdienst niet langer uitgesteld kon worden. Voor je 28e moest je naar het leger zijn geweest. Het jaar erna was het tijd voor een buitenlands avontuur. Vardar kwam naar mij met een interessant voorstel van Celta de Vigo en ik zou de week erop op donderdag naar Spanje reizen om daar fysieke tests af te leggen en alles af te ronden. Maar de ochtend na de laatste wedstrijd kreeg ik telefoon van iemand die vertelde dat er mij een delegatie van een grotere buitenlandse club was komen bekijken, dat die trainer heel gecharmeerd van mij was en dat ik aan dezelfde voorwaarden naar ginder kon. Hij noemde de naam niet, maar zei dat er vliegtickets voor mij gereserveerd waren om dinsdag naar Rotterdam te vliegen en woensdag terug te keren. Hij zei: ‘Ik ben groot, ik draag een bril en ik zal je daar in de luchthaven opwachten met een bordje met ‘Janevski’ op.’ Achteraf hoorde ik dat hij een journalist van Joegoslavische afkomst was die al jaren in Nederland woonde en werkte. Hij nam mij mee in zijn Mercedes, maar zei nog altijd niet waar we naartoe gingen. Tot mijn verbazing passeerden we een bord ‘Welkom in België’ en stopten we ten slotte in Brugge. Club Brugge kende ik, omdat het in 1987 in de UEFA Cup Rode Ster Belgrado had uitgeschakeld. ’s Anderendaags ontmoette ik Michel Van Maele, Antoine Vanhove, Jacques De Nolf en Georges Leekens.’s Namiddags deed ik fysieke tests, en uiteindelijk koos ik voor Club en niet voor Celta.’

AFSCHEID

‘Ik was pas een maand in Brugge toen ik bericht kreeg dat mijn vader overleden was. In maart was bij hem botkanker vastgesteld en toen ik hem in mei vertelde dat ik de kans kreeg om in het buitenland te gaan voetballen, zei hij meteen: ‘Dat moet je doen!’ Hij vroeg mij ook om indien nodig de familie financieel te helpen. Ik zei dat hij zich daarover zeker geen zorgen moest maken. Het eerste wat ik deed, was het bankkrediet voor het huis voor tien jaar ver betalen. De week na zijn dood werd ik in de Brugse Metten uitgeroepen tot beste speler van het toernooi.

‘Mijn moeder woont intussen nog altijd in hetzelfde huis. Volgend jaar wordt ze tachtig en nog elke ochtend gaat ze met haar karretje naar de markt, al is het soms maar met bloemen of een fles wijn. Dat is haar kleine business, en ze is zeker nog niet van plan om ermee te stoppen. ‘Daar kan ik mijn elektriciteitsrekening mee betalen,’ zegt ze, ‘en zo kan ik mijn pensioentje sparen.’ (lacht) Mijn zus, die in Skopje met haar man een restaurantje uitbaat, poetst en kookt voor haar en als er iets versleten raakt, vervangen we het. Maar ze wil absoluut niet dat er iets weggegooid wordt. In de garage staan onder meer een oude wasmachine, een oude televisie en een oude koelkast. Als ik haar vraag waarom ze dat niet allemaal wegdoet, zegt ze: ‘Misschien kan ik er nog iemand een plezier mee doen.'(lacht) Zo is mijn moeder. Spaarzaam en behulpzaam – en altijd welgezind. Ik denk dat ik van beiden iets heb.’

DOOR CHRISTIAN VANDENABEELE – FOTO’S KOEN BAUTERS

‘Ik kon naar Celta, maar er bleek een grotere buitenlandse ploeg in mij geïnteresseerd: Club Brugge.’ CEDOMIR JANEVSKI

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content