STIJN VREVEN: ‘De supporters zongen geregeld mijn naam. Het deed me iets, want er stonden toch veel andere, mooiere voetballers in de ploeg: Anders Nielsen, Marc Degryse, Sandy Martens… Ik provoceerde graag en wist hoe het publiek te bespelen. Ik besefte goed genoeg dat ik geen wereldvoetballer was, dus dat ik het dáárvan moest hebben. Soms met belachelijke dingen, een verre inworp bijvoorbeeld. Dat kon soms al genoeg zijn om de vlam in de pan te krijgen. Of twee felle tackles na elkaar, daarmee kon je iets teweegbrengen. Maar bij Gent was ik nog braaf, pas later bij Utrecht gingen alle remmen los. (lacht)

‘Met mijn looks paste ik bij AA Gent. Ik zag laatst nog een afbeelding van het logo en eigenlijk kun je het hoofd van die indiaan perfect vervangen door het mijne. Ik had een bijzondere interesse in de indianencultuur, maar dat was niet meer dan een leuke bijkomstigheid. Destijds bleef dat in België nog onder de radar, maar in de Nederlandse media is dat ineens opgepikt en groeide dat ‘indianenverhaal’ buiten proporties. Bij Gent hebben ze daar eigenlijk nooit iets speciaals mee gedaan.

‘Ik had snel door dat ik goed lag bij de supporters, maar dat ik zo’n indruk zou nalaten had ik nooit gedacht. Toen ik naar Utrecht vertrok, kwamen er twee keer per seizoen Gentsupporters met de bus naar Nederland afgezakt om te supporteren voor mij.

‘Uiteindelijk speelde ik er maar twee seizoenen en dan nog in een periode dat Gent een middenmoter was. Er zijn een heel pak spelers verkocht toen: ik, Pieter Collen, Sandy Martens, Marc Degryse, Thomas Chatelle, Laurent Delorge, Gunther Van Handenhoven. Dankzij die transfers hebben ze de financiële problemen kunnen aanpakken. Eigenlijk is daarmee de basis gelegd voor de heropstanding, zo hebben we toch een klein aandeel in het huidige succes. (lacht)

‘Het was ook de periode dat Ivan De Witte zijn intrede deed als voorzitter, hij verving Jean Van Milders. Michel Louwagie en Patrick Lips waren er toen al – dat er al jarenlang dezelfde mensen aan de top staan, is volgens mij deel van het succes nu. Ik herinner mij de eerste ontmoeting met De Witte: ik dacht eerlijk gezegd dat hij te zacht zou zijn voor de harde voetbalwereld. Achteraf bleek de wisselwerking met Louwagie – met wie ik geregeld aanvaringen had – perfect te werken.

‘Ik was een aankoop van Jan Boskamp, maar die is snel weer vertrokken en in zijn plaats kwam Trond Sollied. Van heel uitbundig naar stil en introvert, yin en yang. Ik hield wel van de Boskampstijl: je kon rechtuit zeggen wat je dacht en hij probeerde me voor elke wedstrijd op te jutten. Sollied ging uit van de professionaliteit van de spelers en gebruikte zo min mogelijk woorden. Bij hem miste ik dat wij-tegen-zij-gevoel, maar ik vond het verrijkend om die twee stijlen te ervaren.

‘Met Sollied klikte het aanvankelijk niet. In mijn eerste match onder hem haalde hij me aan de rust naar de kant, hij vond dat ik te veel liep (lacht). De tweede keer dat ik mocht starten, zette hij me als centrale verdediger, tegen Eendracht Aalst en Gilles De Bilde. De eerste en meteen enige keer in mijn carrière dat ik centraal stond. Hij deed dat om mij te laten inzien hoe je een wedstrijd ook positioneel kon benaderen. Ik liep daar toch licht nerveus van rond. Nadien belandde ik weer op de rechtsback en speelde ik zoals altijd. Misschien zag Sollied in dat ik op mijn manier, met inzet en enthousiasme, ook een meerwaarde voor de ploeg kon betekenen.

‘Bij Gent heb ik ook Herman Vermeulen leren kennen, die was assistent van Boskamp en na diens ontslag ook even hoofdtrainer ad interim. Hij vertelt nu soms nog dat ik stoelen wegsmeet op het trainingsveld, maar ik herinner me daar niets meer van. Nu ja, een stoel wegsmijten gebeurde bij wijze van spreken even vaak als mijn tanden poetsen (lacht). Met Herman klikte het en daarom heb ik hem er nu bij Waasland-Beveren als assistent bijgehaald. We gaan geregeld samen wedstrijden bekijken, zoals Gent-Lyon – de eerste keer dat ik in de Ghelamco kwam. Enorm van genoten: van het sportieve en van de sfeer.

‘Het Ottenstadion had iets nostalgisch. Wij vonden het leuk dat de tegenstander slechts drie vierkante meter ter beschikking had in de bezoekerskleedkamer, dat maakte deel uit van de charme. Maar het stadion was eerlijk gezegd een verschrikking: één hoge tribune, één lage, een onoverdekte spionkop en één kant niets. Je kunt het niet slechter bedenken. Desondanks hing er dikwijls een gezellige sfeer, chapeau voor de supporters. Tijdens de opwarming zat er nooit iemand, dat was altijd even slikken, maar zodra de match begon stroomde het volk binnen.

‘Bij AA Gent ben ik volwassen geworden, het was de eerste keer dat ik verhuisde. Voordien, bij KV Mechelen, pendelde ik nog vanuit Limburg. In mijn Gentperiode woonde ik in Merelbeke, waar ik de rust vond die ik nodig achtte als profvoetballer, maar ik ging met de ploegmaats geregeld iets drinken of eten in het centrum. Ze lachten uiteraard met mijn Limburgs accent, maar ik kon ook genieten van het sappige Gents van bijvoorbeeld Frédéric Dupré. Ik voelde een verbondenheid met de stad. Nog steeds trouwens.’

DOOR MATTHIAS STOCKMANS – FOTO’S BELGAIMAGE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content