Voor velen is hij de man van Studio Brussel en andere radiozenders. Voor de voetbalabonnees van Proximus TV is hij de stem en het gezicht van de tweede klasse. Dave Peters over zijn grote liefde, één dag voor Tottenham-Anderlecht: ‘Falcao, WK 1982: toen is het begonnen.’

Hij houdt van Sonic Youth én van André Hazes. Van experimentele noise en van de volkszanger. Wit of zwart? Doe hem maar grijs. Politiek incorrect? So be it. Dave Peters houdt niet van kampen. Kijkt op niemand neer, doet nergens neerbuigend over. ‘Anti- establishment’ noemt hij zich, bewust van de weerstand die hij oproept. Want de muziekman die ook voetbal doet: hoe ernstig is dat? Stem van de Proximus League is hij. Elk weekend ergens in de Belgische tweede klasse terug te vinden als commentator. Ondertussen ook al zijn derde voetbalboek signerend op de Boekenbeurs: ‘Buitenspel. Alles wat je nog niet wist over onze profvoetballers’ (L&M Books). Zijn eerste twee worpen dateren van 2012 en 2013: ‘In de ban van de bal. De strafste kleedkamerverhalen uit het Belgisch voetbal’, deel 1 (Standaard Uitgeverij) en deel 2 (Manteau).

Liever gebruikt hij het woord ‘interview’ niet voor de – euh – interviews in zijn boeken. ‘Gesprekken tussen twee passionés die met elkaar van gedachten wisselen’ vindt hij een betere omschrijving. Een gepassioneerd voetballiefhebber is hij, met een nostalgische toets. Bij elk van zijn boeken zit een stapeltje Paninistickers. Dave Peters is een romantische voetbalziel. ‘Ik heb vrede met wat mensen van me denken. Ik ben extravert en loop daardoor het risico dat serieuzere mensen mij een pipo vinden. Geen nood: ik heb het met liefde omarmd. Het doet geen pijn meer. Mensen mogen dat denken. Het zal me er zelfs niet van weerhouden om wat zij doen wél goed te vinden.’

Zijn boeken zijn gewild op de Boekenbeurs. ‘Er komen heel veel voetbalboeken uit’, zegt hij. ‘De tien beste voetballers hier, de tien leukste stadions daar. Eigenlijk zijn het opgeleukte Wikipediapagina’s over dingen die ik al weet. Ik heb respect voor literaire epistels en columns over voetbal, maar ze bereiken de voetbalfans niet. Wel belezen mensen met af en toe een kleine passie voor het voetbal, die genieten van een mooi adjectief. De supporter op de bus of in de tribune leest dat nooit. Soms ontdek ik wel een parel, die ik dan in no time verslind, zoals ‘Mirakels in de provincie’ van Geert De Vriese. Alles wat niet is voorgekauwd en mij meeneemt op een originele trip down memory lane, pruim ik. Van mensen die mijn boek kopen, krijg ik voortdurend te horen dat ze voor het eerst in hun leven een boek gaan lezen.’

Er was een tijd dat hij zelf ook doorwrochte stukken pende voor cultuurmagazines. ‘Ik was de man van de moeilijke muziek – Sonic Youth was al te bekend. Ik heb zinnen geschreven van twintig lijnen met succulente kwantumfysica in. Deze boeken zijn totaal iets anders. Ze zijn geschreven in een gewone taal waarvan de man met de hamburger ook kan genieten. Het zijn verhalen die ook aan de toog verteld kunnen worden en die stilaan uitsterven als ze niet te boek worden gesteld. Veel journalisten schrijven boeken voor zichzelf. Om te laten zien: kijk eens wat ik in huis heb! Of hoe literair ik over voetbal kan schrijven. Ik wil iets anders: ik wil mensen bereiken.’

SNOR EN LANG HAAR

Zes was hij toen het voetbal zich aan hem openbaarde. ‘Dat was toen Falcao juichend wegliep nadat hij voor Brazilië had gescoord tegen Italië op het WK 82 in Spanje. Meteen daarna ben ik beginnen voetballen. Mijn oudste live herinnering speelt zich af in het Mijnstadion van Beringen. Een wedstrijd tegen Tongeren. Ik loop door de catacomben, stap door een poortje en plots sta ik op de gradins tussen allemaal roepende mensen met sjaals. Zó indrukwekkend. Van de wedstrijd herinner ik mij een penalty. De bal gaat tegen de lat en schiet omhoog. Tien meter, honderd meter, een kilometer. Daar stopt mijn herinnering. Ik zie die bal soms nog in mijn dromen: hij is nog altijd niet gevallen.’

Hij groeide op als enig kind. In Lommel, bij zijn moeder. Zijn Nederlandse vader bleef na een echtscheiding grotendeels afwezig. Daar in het hoge Limburg ontstond zijn liefde voor de tweede klasse. In 1987, toen Lommel United promoveerde uit derde. ‘Ik was miniem. We speelden op het B-veld en hoorden gejuich. Ik zag iemand met lang haar en een snor weglopen. Een hardrocker, die ik al eens op de training had gezien, die naar AC/DC luisterde en altijd met gierende banden wegreed. Dat was Patje BoemBoem. Op de vraag van de meester wat ik later wilde worden, heb ik ooit geantwoord: Patje BoemBoem. Enzo Scifo was mijn stilistenheld, maar in mijn eigen kleine microkosmos was Patrick Goots mijn held.’

Ook zijn passie voor het Engelse voetbal dateert van zijn Lommelse jaren. ‘Bij de miniemen trainde er een jongetje in een shirt van Holsten. Dat shirt, waarin Tottenham in 1984 de UEFA Cup won, is voor mij het meest iconische shirt ever. Thuis heb ik er een replica van liggen. Die kleuren, het logo, Glenn Hoddle, het Shakespeareverhaal erachter ook – Harry Hotspur is een personage uit een stuk van Shakespeare. Dat is wat mij zo fascineert aan Tottenham. De reis ernaartoe met vrienden is het halve genot. Minstens zo belangrijk als de wedstrijd. Patrick Janssens is ook een fan, hij heeft er in de buurt gestudeerd. We hebben samen al eens een boom opgezet over onze favoriete Engelse club.’

De vraag voor welke Belgische club zijn hart klopt, laat hij onbeantwoord. ‘Veel van mijn vrienden zijn diehard Antwerp of diehard Beerschot. Dan zeg ik: ik zal wel voor den Baarchem zijn. Onder meer wegens mijn grote sympathie voor het fenomeen Ludo Coeck. Kijk, het kan niet anders of iemand die voetbalcommentaar levert, is fan van een ploeg. Anders heb je de passie of de kennis niet om dit vak uit te oefenen en met de juiste gelaagdheid over voetbal te schrijven of te praten.’

VELODROOM VAN ROCOURT

Zijn jeugd was niet makkelijk. ‘Ik ben van de meest volkse komaf die je je kan voorstellen. Nooit gereisd, al heel jong beginnen bijklussen om voetbalschoenen te kunnen kopen, hard mijn best gedaan om niet te erg uit de toon te vallen. Ik ben door de woestijn getrokken tijdens mijn middelbareschooltijd. Op mijn achttiende wenkte de lopende band. Ik had geen enkele link met cultuur. Ik ging op stap met oudere gasten die het goed met mij voorhadden en die mij meenamen naar Antwerpen. Studiebeurs aangevraagd, op kot gegaan en communicatiebeheer pers en voorlichting gestudeerd. Ik heb geen drie lessen gemist.’

Die grote plichtsbewustheid, zegt hij, heeft met zijn hoogsensitiviteit te maken. ‘Ik weet inmiddels hoe ik het een plek moet geven, maar ik ken de angst. Daarom ook is alles wat ik schrijf letter voor letter nagelezen. Ik wil geen mensen kwetsen. Mijn geweten speelt snel op. Ik zou er niet mee kunnen leven dat ik door een zin te zeggen iemand schade zou berokkenen.’

Zijn Paninialbum was zijn grootste vriend. ‘De avonden en nachten dat ik daarin heb zitten kijken, zijn niet te tellen. Miljóénen uren moeten het zijn geweest. Van het geld dat ik spaarde, kocht ik ofwel Paninistickers of ik betaalde iemand naftgeld om mee te mogen naar een wedstrijd. Vaak waren het vrienden van mijn moeder die mij meenamen. Ik heb heel vaak op de velodroom van Rocourt gezeten. In de tijd van Luc Ernes en AJJA op de truitjes.’

PRESKOP EN MOSTERD

Voor de covers van zijn eerste twee boeken liet hij zich door Koen Bauters, huisfotograaf van Sport/Voetbalmagazine, in een rist iconische shirts uit de Belgische voetbalgeschiedenis fotograferen. Zoon Eppo is acht en troeft hem nu al af. Zitten ze samen op de bus of in een wachtzaal, doden ze de tijd met een voetbalkwis op de iPad: logo’s en shirts herkennen. ‘Hij weet méér dan ik. Onwaarschijnlijk.’ De voetbalgekte gaat ver ten huize Peters. ‘Wij kijken tijdens het eten soms naar Lorient-Montpellier.’

Details zijn belangrijk. Toch weer die hoogsensitiviteit. Zeg nooit wit tegen het lily white van Tottenham. Aston Villa? Claret and blue. Tubeke is niet rood en geel, maar sang et or. Club Luik: sang et marine. ‘Ik ga zó op in details. Ik wil weten wat er tussen de boterham van Eddy Voordeckers lag voor hij PSG ging bekampen en in Waterschei in de file tussen de fans terechtkwam en uit het zilverpapier naast hem nog rap een boterham at. Was het preskop? En zat er mosterd op of niet? Dát wil ik weten.’

Het heeft iets zintuiglijks ook voor hem, dat voetbal. ‘Ik schreef ooit een in memoriam voor Geert Hoebrechts. Ik zag hem eens met 5-1 winnen met Sint-Truiden. Hij scoorde twee keer en was de held van de dag. Bij het verlaten van het stadion hoorde ik Als een leeuw in een kooi van Willy Sommers. Telkens als ik dat nummer hoor, denk ik aan Geert Hoebrechts en zie ik hem weer scoren. In de winkelhaak van het doel aan de kantinekant. Ik denk nooit rationeel over voetbal, maar in geuren, kleuren en gevoelens.’

SUPER SUNDAY

Zijn carrière als tv-voetbalverslaggever begon bij Belgacom TV in 2005. Voor hij er erg in had bolde hij met Gunther Schepens of Franky Van der Elst naar pakweg Sclessin. Nooit voor de echte krakers, maar toch. Een jongensdroom werd waar. Toen Exqi het tweedeklassevoetbal ging uitzenden, aarzelde hij niet en sprong op die kar. ‘Tweede klasse heeft me nooit losgelaten. Jeroen Roppe heeft dat ook. Wij kunnen urenlang praten op café over de Italian branche van Union Saint-Gilloise.’

Een anekdote: ‘Ik kreeg ooit van mijn baas de keus tussen een Super Sunday met drie Europese topduels, waaronder de classico, of Antwerp-STVV. Stuur mij maar naar Antwerp, zei ik. Dat typeert mij. Als ik iets mag blijven doen zonder dat erover gesproken wordt, vind ik dat het grootste compliment. Ik raak alleen maar aan in het leven wat ik denk goed te zullen kunnen. Als ik iets niet kan, al zou het mij roem, prestige en veel geld opleveren, zal ik het niet doen. Ik kan er niet mee leven dat ik iets maar half goed zou doen.’

In de tweede klasse komt hij dichter dan waar ook bij wat hij noemt het kleedkamergevoel. ‘Voor elke wedstrijd moet ik de opstellingen ronselen. Zo raak je met iedereen aan de praat. Het is onwaarschijnlijk hoeveel voorzitters en trainers mij iets toevertrouwen. Over de interne keuken, over transfers, makelaars en allerhande constructies. Ik ken alle geheimen van tweede klasse. Maar nooit geef ik iets prijs. Duizend procent discretie. Het is zoals met dat nalezen: ik kan er niet mee leven dat ik iemand kwets.’

Hij is tevreden met wat hij doet. ‘Ik heb de kans gehad om met al mijn helden bij een natje en een droogje te babbelen over voetbal. Niet over tactiek, dat laat ik aan de kenners. Maar over verhalen en emoties. Voor mij is dat het hoogste goed. Vergelijkbaar met voetballen op het pleintje als je acht bent. Je staat voor met 9-0 en laat de tegenstander tot 9-9 terugkomen om vervolgens met 10-9 te winnen omdat je dan een halfuur langer hebt kunnen voetballen. Want dat is het ook: ik voel altijd de pijn van het einde.’

DOOR JAN HAUSPIE – FOTO’S KOEN BAUTERS

‘Het shirt waarin Tottenham in 1984 de UEFA Cup won, is voor mij het meest iconische shirt ooit.’ – DAVE PETERS

‘Mijn zoontje van acht en ik kijken tijdens het eten soms naar Lorient-Montpellier.’ – DAVE PETERS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content