Paul Van Himst (1983 – december 1985) – “We hadden niet echt contact, ook al omdat ik heel lang geblesseerd was en hij uiteindelijk spitsen genoeg had: Erwin Vandenbergh, Alex Czerniatynski, Kenneth Brylle… Ik denk niet dat hij op mij zat te wachten. Met zijn opvolgers, Martin Lippens en Jean Dockx, klikte het wel.”

Arie Haan (januari 1986 – 1987) – “Ik herinner mij vooral de eerste meeting. Club Brugge had zes of acht punten voorsprong, maar Haan had op het bord alle nog te spelen wedstrijden genoteerd en duidde aan waar we eventueel wat punten konden inlopen. Ik had last van kleine blessures, Haan zei dat ik zo snel mogelijk speelklaar moest zijn want hij rekende op mij. Rond maart was ik blessurevrij en gebeurde het onwaarschijnlijke: we stonden naast Club Brugge, twee testwedstrijden zouden over de titel beslissen. Na de 1-1 in Anderlecht en bij een 2-0-achterstand in de terugwedstrijd leek het zo goed als over, maar via René Vandereycken en Stéphane Demol werd het uiteindelijk nog 2-2. Champions!”

Georges Leekens (1987 – februari 1988) – “Terrible! Ik kwam net terug uit een blessure toen ik voor de nationale ploeg werd opgeroepen. Maar Leekens wilde dat ik voor de beker op Waregem zou spelen, zodat Michel Verschueren naar de voorzitter van de IJslandse voetbalbond belde. Toen niemand wou inbinden, heb ik bij de voorzitter gesmeekt om in Brussel te mogen blijven. Hij stemde toe. Maar op de dag van de wedstrijd liet Leekens me de hele wedstrijd op de bank zitten. (blaast) Ach, Leekens… Mindere resultaten, de sfeer in de groep was slecht en in zulke gevallen is de trainer altijd de schuldige. (lacht) Dat was 24 jaar geleden ook al zo.”

Raymond Goethals (maart 1988 – 1989) – “Een fantastische man. Met zijn lange regenjas en zijn onafscheidelijk sigaretje deed hij me denken aan inspecteur Columbo. De manier waarop hij sprak en hoe we daarmee konden lachen… Door hem heb ik opnieuw plezier in het voetballen gekregen. Hij noemde mij altijd de witte… Ik herinner mij dat we op zondagvoormiddag moesten trainen, maar ik had me verslapen. Raymond belde, mijn zoon nam de telefoon op. ‘Waar blijft je vader?’ Eidur zei dat ik nog in bed lag, maar dat hij me zou wekken. ‘Neen, laat hem maar sloepen… ‘, zei Goethals.”

Aad de Mos (1989 – 1990) – “De Mos was oké, al hing er altijd iets vreemds rond die man. Als je zijn loopbaan als trainer bekijkt, dan lijkt het wel alsof hij altijd ontslagen wilde worden. Hij straalde veel minder passie uit dan Raymond Goethals, die echt door het spelletje was bezeten. Ik denk dat De Mos meer van zijn carrière hield.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content