Servais Knaven over een carrière in dienst, Kristallen Fiets Tom Boonen en het evangelie volgens Quick-Step. ‘We gaan voor elkaar door het vuur.’

Servais – officieel Henricus Theodorus Josephus – Knaven groeide op in Lobith, een plaatsje tegen de Duits-Nederlandse grens, maar woont al tien jaar in Meerle, het laatste dorpje boven Hoogstraten voor de Nederlandse grens. Knaven houdt van België. Sterker nog, hij wil er nooit meer weg. Als de verbouwingswerken klaar zijn – “Binnen anderhalf of twee jaar” – verkast hij samen met zijn gezin naar een hoeve even verderop. Het gezin, dat zijn echtgenote Natascha den Ouden, viervoudig Nederlands kampioene veldrijden en nationaal kampioene op verschillende baannummers, en zijn drie dochters : Britt (5), Senne (3) en Mirre (15 maanden). En de hond natuurlijk, de langharige Duitse herder Shaggy.

Servais Knaven begon op zijn zevende te fietsen en verdeelde in de jeugdcatego-rieën, zijn tijd tussen de weg en de baan, waar hij vier nationale titels veroverde en in 1992 Nederland vertegenwoordigde op het WK. Heel af en toe rijdt hij nog een zesdaagse : “Als training op snelheid en interval.” Hoewel hij bij de amateurs een topper was en in zijn tweede profjaar meteen Nederlands kampioen op de weg werd, ontpopte Knaven zich als een trouwe helper. Voor vier generaties Belgische toppers was Knaven de steun en toeverlaat. Eerst reed hij zes jaar aan de zijde van Peter Van Petegem bij TVM en Farm Frites, in 2001 haalde Patrick Lefevere de Nederlander naar Domo-Farm Frites. Knaven streed er aan de zijde van Johan Museeuw en later ook Frank Vandenbroucke. Tegenwoordig is hij de vaste wegkapitein van Quick-Step, de man die de verbindingen legt tussen Tom Boonen, de volgwagen en de rest van de ploeg.

Je zit dertien jaar in het profpeloton. Wat vind je na al die jaren nog het mooie aan koers ?

Servais Knaven : “Eigenlijk alles samen. Met een ploeg op pad zijn, lol maken met elkaar. Het is een individuele sport, je bent heel erg met jezelf bezig, maar toch bereik je iets als ploeg. Dat vind ik mooi. Ik kan net zo blij zijn met een overwinning van Tom als met eentje van mezelf. Toen hij wereldkampioen werd, stond ik hier te springen voor de tv, met tranen in mijn ogen. Als Tom wint, winnen wij allemaal een beetje.”

Vier jaar geleden won je Parijs-Roubaix. Herinner je je dat gevoel nog ?

“Heel speciaal, een soort roes. Vooral omdat ik het nooit verwacht had. Soms denk ik er wel eens aan en dan komt dat gevoel weer even terug. Op twintig kilometer van het einde dacht ik nog : mooi, ik ga in ieder geval al bij de eerste vijf eindigen (lacht). Daar was ik al heel blij mee. Maar op een gegeven moment kom je dan alleen voorop te zitten en rij je tien kilometer alleen. En dan is het stoempen naar de finish. Hard ging het wel, maar het zag er niet echt mooi meer uit (lacht). Het gejuich van het publiek als je de vélodrome opdraait, herinner ik me ook nog goed, maar van die laatste ronde ben ik een heel stuk kwijt. Je zit in je eigen hoofd, je hebt geen notie van wat er buiten je gebeurt.”

Is is er die dag veel veranderd voor jou ?

“Goh. Ja, in die zin dat je voor altijd winnaar van Parijs-Roubaix bent. Er zijn renners zat die 50 koersen winnen, maar nooit zo’n echte klassieker. Ik heb nog niet zo heel veel gewonnen, maar ik ben er wel trots op dat ik Parijs-Roubaix op mijn erelijst heb staan. Dat is een beetje mijn verhaal : ik zet me altijd in voor de ploeg, maar als ik mijn eigen kans mag gaan, kan ik het ook afmaken. Voor mij werkt dat het best zo. Als kopman zou ik veel meer druk hebben en misschien maar net zoveel winnen.”

Heb je dan echt nooit de ambitie gehad om kopman te worden ?

“Neen, eigenlijk niet. Je hebt zoiets ook niet voor het zeggen, hé. Ik had natuurlijk een andere ploeg kunnen zoeken, maar ik had het heel erg naar mijn zin bij Patrick Lefevere. Het was een fijne groep om mee te werken. Ik heb altijd een beetje opgekeken naar die oude Mapeiploeg van Lefevere en ik was eigenlijk al vereerd dat ze mij in de ploeg wilden. Toen ik ook nog eens de kans kreeg om een grote klassieker te winnen, was het helemaal perfect.”

Een Nederlandse commentator schreef ooit : ‘Servais Knaven is niet hard en egoïstisch genoeg om kopman te zijn.’

“Misschien ben ik te sociaal wat dat betreft. Maar ik weet ook niet of je egoïstisch moet zijn, want Tom is dat bijvoorbeeld helemaal niet. Ik heb nooit een reden gezien om het kopmanschap op te eisen. Ik voelde me daar niet de persoon voor. Er zaten altijd renners in de ploeg die een trap hoger stonden dan ik. Dan eis je ook geen beschermde rol op. Ik merk wel dat het soms een beetje tegen me werkt, dat ik beter eens wat vaker met de vuist op tafel sla. Het gebeurt wel eens dat ik te vroeg op kop ga rijden, terwijl ik me beter nog een beetje rustig houd.”

Je zelfvertrouwen is je grootste tegenstander, zeg je zelf.

“Ik heb altijd heel veel zelfvertrouwen vóór de wedstrijd, maar als ik er dan één keer in zit, zoek ik als het ware de zekerste weg. Zo van : ik zal maar op kop rijden, want daarvan weet ik zeker dat ik het kan, en dat ik iets nuttigs doe. Ik heb ook altijd een beter gevoel als ik van honderd tot tien kilometer voor het eind op kop rij dan wanneer ik van tien tot vijf kilometer werk. Terwijl het net zo belangrijk is. Maar hoe langer ik op kop rij, hoe meer ik voor mijn gevoel heb kunnen doen. Als ik maar van kilometer vijf tot vier op kop rij, wat ook heel belangrijk is, dan ga ik me al excuseren.”

Je bent sinds een tijdje de vaste wegkapitein van de ploeg. Hoe voelt dat ?

“Daar was ik in het begin best wel nerveus voor (lacht). Dat zegt ook iets over mijn karakter. Altijd weer die twijfels : kan ik dat wel ? Nu voel ik me heel goed in die rol. In de koers heb ik contact met Tom en met de ploegleiding en communiceer ik de orders naar de rest van de ploeg. Als Tom dat zou moeten doen, zou hem dat veel te veel energie kosten. Het is niet zo dat ik de tactiek bepaal, ik coördineer de boel alleen een beetje. Met Tom is het ook prettig werken natuurlijk : hij is tactisch sterk en hij koerst de hele dag vooraan. Mijn voordeel is dat ik zelf heel lang kan meegaan in de koers, zo kan je lang iedereen bijstaan.”

Alleen zijn er weinig renners die dat kunnen en die zich honderd procent inzetten voor de kopman.

“Veel jongens van mijn kaliber hebben zelf nog de ambitie om koersen te winnen, dat klopt.”

Terwijl een goede helper zelfs niet de minste ambitie mag koesteren om top 20 te rijden, zegt Lefevere.

“Daar heeft hij gelijk in. Soms kan je dat zelfs merken aan de uitslag. In een massasprint bijvoorbeeld : een bepaalde ploeg heeft gereden voor de sprinter, maar je ziet dan van dezelfde ploeg iemand 8ste worden en iemand 15de en iemand 32ste. Dat kan er bij mij niet in. Als je je honderd procent voor je sprinter inzet, dan rij je op kop tot anderhalve kilometer van het einde en word je vervolgens op een minuut gereden. Bij ons in de ploeg is dat de mentaliteit. We rijden tot we niet meer kunnen en dan maakt het niet uit of je 60ste en 140ste bent.”

Maakt het voor jou wat uit voor wie je moet rijden ?

“Of iemand voor hem op kop wil rijden, dat bepaalt de kopman voor een groot deel zelf. Bij ons in de ploeg werkt iedereen voor Tom en dat is zijn verdienste. Hij ligt heel goed in de groep, hij waardeert heel erg wat we allemaal voor hem doen. Bij ons is er een echte vriendengroep, we gaan voor elkaar door het vuur. Daar zie ik wel een beetje het TVM-blok van weleer in. Dit jaar begon het al in Qatar : waaiertje maken, meteen zeven, acht man mee. Dan heb je supermoral, dat kan ik je verzekeren. Als je ook nog wint, is het helemaal perfect. Dat is iets heel anders dan wanneer je iedere dag in de tweede of derde waaier zit. Daarom is het ook zo fijn rijden met Tom : hij is altijd gemotiveerd om te winnen, maar hij wil ook werken voor een ander. In de Ronde van Zwitserland heeft hij eens een hele dag op kop gereden voor Michael Rogers, terwijl hij die dag zelf had kunnen winnen. En dan reed hij nog hard ook (lacht). Liet hij ons nog een beetje afzien. Achteraf zei hij : ‘Ik heb respect voor jullie. Je merkt aan niks dat Tom pas 25 is, hij is stappen vooruit op zijn leeftijd.”

Jij hebt met verschillende Belgische kopmannen gereden. Kan je hem met iemand vergelijken ?

“Van Petegem is ook een echte ploegmens, die maakte een vriendenploeg rond zich bij TVM. Wij gingen voor hem door het vuur en wij waren ook aan het huilen toen hij de Ronde van Vlaanderen won in 1999. Met Museeuw heeft Tom gemeen dat hij heel goed naar bepaalde wedstrijden kan toewerken. Met Vandenbroucke is de vergelijking moeilijk : dat was echt een heel egoïstische persoon. Alles moest altijd maar voor hem gedaan worden en dat heeft Tom absoluut niet. Tom werkt ook voor een ander, die is blij als een kind als Nick Nuyens de Omloop Het Volk wint.

“Van Petegem en Museeuw zijn naar buiten toe wel tamelijk gesloten en dat heeft Tom helemaal niet. Die flapt er maar wat uit (lacht). Ik moest een keer met hem naar de Nederlandse tv en dan spreekt hij zijn dialect alsof hij gewoon thuis zit. Dat interesseert hem allemaal niks, hij praat gewoon door. Schitterend toch ? Hij is écht een man van het volk. Dat vind ik het mooie aan hem : dat hij gewoon is. Hij wil in het openbaar kunnen lopen en zijn normale leven leiden. Dat siert hem.”

Hoe ervaren jullie zijn succes als ploeg ?

“In de Vlaamse koersen is het natuurlijk een gekkenhuis. Je moet gewoon zorgen dat je voor hem de bus uit bent, want anders raak je niet eens meer aan de start. Tom gaat tegenwoordig pas een kwartier voor de start de lijst tekenen, daar heeft hij ook al in bijgeleerd (lacht). Toen Tom in 2004 zijn eerste Tour reed, lag ik bij hem op de kamer en maakte ik hem een beetje wegwijs. In de proloog in Luik had Tom de jongerentrui gepakt. Een halfuur voor de start van de tweede rit zei ik tegen Tom : ‘Kom, we gaan vast tekenen.’ Ja, voor míj was dat nooit een probleem geweest. ‘Goed, ga ik mee’, zegt hij. Wij naar buiten en het was meteen een gekkenhuis. Terug naar de bus gaan was onmogelijk, dus heeft hij een halfuur handtekeningen staan uitdelen.”

Je hebt hem in diezelfde Tour in de rit naar Plateau de Beille, toen hij zwaar gevallen was, zowat de berg opgehesen.

“Daar heb ik zelf ook weer wat geleerd. Tom breekt zijn stuurpen, ik zie het gebeuren en denk : shit, wat moet ik nou doen ? Ik besluit te wachten aan de voet van de berg. Even later komt Tom voorbij, maar omdat hij verzorging nodig had, mocht hij aan de wagen van de Tourdokter gaan hangen. Hij zat dus al lang en breed weer in het peloton en ik heb me zes kilometer uit de naad moeten rijden om terug te komen (lacht). Ach, op die moeilijke momenten help je elkaar erdoorheen. Onbewust. Ik heb hem in die Tour trouwens ook in het kleine bed gelegd.”

Het kleine bed ?

“Tom is iets langer dan ik en in veel hotels heb je op één kamer een tweepersoons- en een eenpersoonsbed. De hele Tour lang had ik hem in het tweepersoonsbed gelegd, maar in het laatste hotel bleven we twee nachten. Dus vond ik het aan mij om in het grote bed te slapen. Hij was het er niet helemaal mee eens, maar ik dacht : voet bij stuk houden, Servais. Hij heeft nog wat tegengestribbeld, maar ’s anderendaags won hij wel op de Champs-Elysées.”

Hoe is het om een Tour af te werken in een sprintersploeg ? Ploegleiders doen steeds meer hun beklag over het gebrek aan solidariteit.

“We hebben dit jaar veel steun gehad van Davitamon-Lotto, maar er waren inderdaad heel wat ploegen die niet op kop wilden rijden, zoals die van Cooke en O’Grady. Wij sturen nooit iemand mee in een kopgroep in de eerste week, want wij zetten alles op Tom. Zij proberen altijd om iemand voorop te hebben, zodat ze niet hoeven mee te werken. Ik heb daar nooit van gehouden. In de Tour van 1997 reden we vanuit het vertrek weg met een groep van dertien man, waaronder twee Telekommers. Omdat Ullrich de gele trui had, weigerden die twee de hele dag lang, 220 kilometer aan een stuk, om ook maar één meter kop te doen. Maar toen de finale begon, gingen ze wel meerijden voor de overwinning. Dat vind ik zó’n waardeloze tactiek. Je zag het Discovery Channel dit jaar ook doen : Armstrong had de trui, Hincapie ging mee. In het peloton reed Discovery niet en vooraan reed Hincapie niet, maar hij won wél. Afgelopen jaar kwam ik in de Enecotour toevallig in de kopgroep terecht, maar ik kon absoluut niet meerijden, want dan speelde Rik Verbrugghe zijn gele trui kwijt. Ik heb me toen de hele dag ongemakkelijk gevoeld. Ik was blij dat ik in de finale weer op kop kon rijden.”

Welk soort tactiek vind je wel leuk om toe te passen ?

“Waaiers ! En dan doen alsof je gewoon een gat dicht wil rijden en vervolgens de boel volle bak op de kant zetten en met vijftien, twintig man overblijven (grijnst). In Qatar hebben we dat gedaan. Tom had de eerste rit gewonnen, de dag nadien was er een groepje weg en niemand wou meehelpen. Dan kan je die dertien minuten dichtrijden – wat voor ons geen probleem was – of je kan voluit een waaier trekken en die dertien minuten binnen de dertig kilometer dichtrijden. De rest gaat dan vanzelf meerijden, want iedereen wil in die waaier blijven zitten. De groep achter ons moet ook rijden om niet te veel achterstand op te lopen. Iedereen wordt dus moe en dat is een betere situatie dan dat wij alleen op kop rijden en de rest fluitend in het wiel zit.”

En daar hebben jullie dan sardonisch plezier in ?

“(Met fonkelende ogen.) Ik vind dat mooi. Ik ben opgegroeid met dat waaierrijden. Het is leuk om een ploeg daarin te sturen, aan te geven hoe ze moeten rijden. Iedereen zit voluit te rijden en iedereen wil zo snel mogelijk weer in die waaier. Wie als eerste van voren naar achteren komt, zet zich als eerste weer in die waaier en die moet dan één voor één al zijn ploegmaats ertussen laten. Zo zit het mooi in elkaar. Waaierrijden is heel erg technisch. Als je het op een goede manier doet, kost het helemaal niet zo veel energie, dan gaat het als het ware vanzelf. Je rijdt iedere keer maar heel effe op kop. Ik vind het een ondergewaardeerde discipline. Natuurlijk komt er altijd veel stress bij kijken. Niet iedereen blijft even hard nadenken als hij à bloc zit, en dat levert altijd een hoop geroep en getier op. Dan durf ik me ook best wel kwaad maken, ja. Ach, die emotie hoort er gewoon bij. Ik kan dat niet onderdrukken. Na de koers is het weer vergeten.” l

LOES GEUENS

‘HET IS NIET ZO DAT IK DE TACTIEK BEPAAL. IK COöRDINEER ALLEEN DE BOEL EEN BEETJE.’

‘WAT IK HET LEUKSTE VIND ? WAAIERS !’

‘TOM, DIE FLAPT ER MAAR WAT UIT. SCHITTEREND TOCH ?’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content