In een team vol vermeende fuifnummers leidt Philippe Clement het ascetische bestaan van de modelprof. Ergeren doet hij zich niet, wel integendeel. ‘Een kleedkamer vol Clementjes en Simonsjes, dat zou ook maar niks zijn.’

Wanneer Luc Devroe straks begint aan zijn voorspelde klopjacht op blauw-zwarte feestneuzen, dan zal hij Philippe Clement niet op zijn pad treffen, zoveel mag zeker zijn. Het lovenswaardige arbeidsethos van de Brugse verdediger is al net zo berucht als zijn kopspel. Tien mogelijke valkuilen voor een professionele voetbalcarrière legden we Clement voor. Nauwgezet geeft Fille aan hoe hij ze vakkundig kon omzeilen. Het zou daarom verleidelijk zijn om wat volgt ‘de tien geboden van de modelprof’ te noemen, maar Clement wil liever geen rolmodel zijn. “Ik moet niemand lessen leren, iedereen moet voor zichzelf uitmaken waarbij hij zich het best voelt.”

1. Voeding : pasta voor de wedstrijd, af en toe zondigen

“Voor een wedstrijd eten we op de club altijd pasta met kip. De avond voordien eet ik thuis ook een pastaschotel, maar dan wel eentje die anders is klaargemaakt. Ik heb het grote geluk dat mijn vrouw heel erg achter die dingen staat. Ze kocht onlangs een paar boeken over sportvoeding en probeert graag dingen uit. Ik eet dan weer heel veel dingen graag, dus we vullen elkaar daarin goed aan. (lacht) Op de club krijgen we voedingssupplementen, Jan Van Winckel bepaalt die op basis van onze bloedwaarden. We nemen bijvoorbeeld creatine, niet in zuivere vorm maar in een soort mengeling.

“Pas op, ik let op mijn voeding maar zeker niet maniakaal. Je mag gerust een keer zondigen. Thuis komt er ook wel eens pita met frieten op tafel. Destijds in Engeland was het motto echt ‘hoe vettiger hoe prettiger’. Wat je daar ziet, dat hou je niet voor mogelijk. Spelers die voor de wedstrijd grote stukken rood vlees eten, ongelooflijk. Misschien hebben al die buitenlandse coaches de mentaliteit ondertussen veranderd, maar bij Coventry trok ik toch grote ogen. Zo was er een speler die zich niet opwarmde voor de wedstrijd, maar wel in een warm bad ging liggen en een whisky dronk. Wie het is, zeg ik niet. Eén tip : de bewuste man heeft een mooie carrière uitgebouwd. Daarom kan je ook geen lijst opstellen met tips die algemeen gelden. Je kan niemand kopiëren. Je moet een eigen aanpak zoeken die je op het lijf is geschreven.”

2. Lichaam : minder is meer

“Nu hebben we met Jan Van Winckel iemand op de club die je raad kan geven. De voornaamste conclusie is eigenlijk dat ik vroeger te veel deed, ik miste frisheid. Heel lang dacht ik : hoe harder ik me uitsloof, hoe beter ik zal presteren. Nu weet ik beter, minder is soms meer.

“Krachttraining deed ik vroeger zelf, nu doen we dat op de club. Thuis beperk ik me nu tot wat stretching of stabilisatieoefeningen. Op een vrije dag ga ik altijd lopen. Ook dat is iets persoonlijks. Wanneer ik een dag niks doe, dan voel ik me ’s anderendaags slecht. Ik loop gewoon heel graag. Op mijn twaalfde was het Galgenweel (brakwatermeer van bijna 50 hectare, nvdr) op Linkeroever mijn favoriete parcours. Ik deelde de afstand rond het water dan op in een tiental punten die ik binnen een bepaalde tijd moest afleggen.

“Skiën, dat zou ik nooit doen. Vroeger stond het in de contracten dat het niet mocht, ik weet zelfs niet of dat nu nog zo is. Het komt niet in me op om dat te gaan doen. Ik zou het mezelf niet vergeven, mocht ik zo een blessure oplopen. Ik speel doodgraag tennis, maar tijdens het seizoen doe ik het niet. Om dezelfde reden. Tijdens het tussenseizoen kan het wel. Dan is tennis de ideale voorbereiding op het nieuwe voetbaljaar.

“Ik zou dankbaar moeten zijn voor het lijf dat ik vanuit de moederschoot heb meegekregen, maar soms vervloek ik het toch. Gewoon omdat je altijd meer wil. Ik vind dat heel interessant, die voortdurende zoektocht om het maximum te halen uit het lichaam dat je genetisch hebt meegekregen.

“Trainen met pijn, dat kan wel, vind ik. We zijn topsporters, niemand speelt helemaal pijnvrij. Je moet voor jezelf uitmaken of het kan of niet, in samenspraak met de medische staf natuurlijk. Het hangt af van de aard van de pijn. Is die het resultaat van een contact, dan kan je wel verder doen zonder bijkomende problemen. Bij een kramp is dat anders. Vroeger durfde ik ook daar al eens mee doorgaan, maar dan merk je vrij snel dat ook dat niet de aangewezen methode is. Ik deed dat niet omdat ik vond dat het mijn morele plicht was ten overstaan van de rest van de groep, wel omdat ik vaak denk : niet trunten, Philippe.”

3. Kritiek : zelfkritisch, maar niet té

“Belangrijk is om in te schatten wie de bron van de kritiek is. Kritiek van buitenaf kan ik makkelijk relativeren. Commentaar van binnen de club of van de trainer, dat komt veel harder aan. Je moet ook jezelf in vraag stellen, maar als je te zelfkritisch bent, ga je eraan ten onder. In het begin van mijn carrière heb ik die fout gemaakt en ik heb ook anderen eraan kapot zien gaan. Je gaat dan geremd spelen. De regel is dat je in een mindere periode zo eenvoudig mogelijk moet spelen en dat klopt absoluut. Wanneer drie, vier dingen lukken, dan kan je een stapje omhoog zetten. In een slechte periode val je in geen tijd van een trap naar beneden, dan moet je trede per trede weer omhoog.”

4. Succes : uit de spotlights

“Ik kan me best voorstellen dat het voor jongens die uit een topsportschool komen, niet zo makkelijk is om het aanzien van een voetballer te relativeren. Die hebben nooit een ander milieu gekend dan de kleine voetbalwereld. Zelf ben ik laat in de eerste klasse gekomen en dat zie ik als een voordeel. Ik weet dat er een andere wereld is. Ik weet hoe hard mensen moeten werken om hun brood te verdienen. Dat alleen al motiveert je om je job als voetballer zo lang mogelijk vol te houden en er bepaalde opofferingen voor te maken.

“Uiterlijk vertoon in de kleedkamer stoort me absoluut niet, sommige jongens zien er net heel goed uit met die oorbelletjes. Nee, ik vind dat wel plezant. Stel je voor, een kleedkamer vol Clementjes of Simonsjes, dat zou ik ook maar niks vinden. Het ligt gewoon in mijn aard om uit de spotlights te blijven. Komt er te veel individuele lof, dan begin ik over de ploeg. Dat is een natuurlijke reactie. Dat is mijn persoonlijkheid, maar meer ook niet. Het is geen bewuste strategie en zeker geen aanbeveling voor mijn collega’s.”

5. Supporters : groeten, te allen tijde

“Ik maak er een punt van om na elke wedstrijd de supporters te groeten. Vroeger twijfelde ik na een verlieswedstrijd wel eens, je kunt verkeerdelijk de indruk wekken dat je denkt goed te hebben gespeeld. Maar op een supportersavond sprak iemand me daarover aan : ‘Waarom ben je ons na de wedstrijd niet komen groeten ?’ Sindsdien doe ik het altijd, ongeacht het resultaat. Er zullen dan wel mensen zijn die dat verkeerd opvatten, maar ik doe het voor die paar supporters die er wel een boodschap aan hebben.

“Na een wedstrijd gaan twee spelers steeds naar Extra-time, het supporterslokaal. We werken daarin met een beurtrol. Is er op een vrije maandag een supportersavond, dan woont minstens één speler die bij. Ik doe dat behoorlijk vaak en steeds met plezier. Zelfs na zo’n slecht seizoen zijn de mensen tamelijk positief. Ze waarderen dat je tijd voor hen maakt. De relatie met supporters is in Engeland helemaal anders. Daar is de adoratie enorm. Supporters durven je nauwelijks aan te spreken. Helemaal niet mijn stijl.”

6. Uitgaan : energie in gezin

“Ik begrijp dat het voor jonge spelers niet evident is om de stap naar professioneel voetbal te zetten. Ik ben daarin ook niet altijd geweest wie ik nu ben. Toen ik studeerde in Antwerpen en voetbalde bij Beerschot, ging ik ook vaak op stap. Alleen heb ik snel ingezien dat ik zo niet het maximum uit mijn loopbaan zou halen. Je voelt dat je minder snel recupereert. Ik heb mijn vrienden toen gevraagd om me niet langer uit te nodigen voor feestjes. In het begin hadden ze daar minder begrip voor, maar echte vrienden steunen je wel. Later kwam de transfer naar Genk en zorgde de grote afstand sowieso voor minder feestgedruis. Nu heb ik mijn gezin om mijn energie in te stoppen. Ik zou niet meer zonder kunnen, maar van een jonge speler die geen vaste relatie heeft, kun je niet verwachten dat hij elke avond thuisblijft. Alleen moet hij weten wanneer het kan.

“Ik denk niet dat het vooral voetballers zijn die problemen hebben om het uitgaansleven achter zich te laten. De sport is zodanig gemediatiseerd dat er veel meer aandacht voor is.”

7. De trainer : de baas

“Het zal wel het resultaat zijn van mijn opvoeding, maar ik redeneer altijd : ‘De trainer is de baas.’ Zegt de trainer : ‘We trainen drie keer’, wel, dan trainen we drie keer. Zelfs al voel je aan de groep dat het niet helemaal goed zit. Het is nog nooit gebeurd dat ik een probleem had met de trainingsinhoud en de rest van de groep niet, het omgekeerde viel wel al voor. Dan moet je de afweging maken of de ploeg er baat bij heeft om de trainer daarover aan te spreken.

“Wanneer er een nieuwe trainer komt, hou ik me eerder afzijdig. Na een tijdje merk je hoe dicht een trainer bij de groep wil staan. Een trainer die heel ver van de groep staat, daar heb ik het moeilijk mee, maar ik heb zeker niet elke dag een babbeltje of een schouderklopje nodig. Trond Sollied lag me inderdaad minder goed, waarschijnlijk omdat onze levensstijl nogal verschillend is. Ook zijn manier van werken toont aan dat er geen zaligmakende methode is. Onder Trond trainden we relatief weinig, maar waren de resultaten uitstekend.”

8. De dag voor de wedstrijd : microslaapje

“Spelen we op zondag, dan trainen we ’s zaterdags in de voormiddag. Om 13 uur kom ik dan thuis en dan doen we iets met het gezin. Rustig aan natuurlijk, we gaan wandelen of zo. Ik kruip natuurlijk op tijd in mijn bed, maar slaap nooit lang uit. Tegen acht uur, halfnegen zal mijn biologische klok me wekken. Spelen we een avondwedstrijd, dan zal ik tussen de middag altijd een paar uurtjes proberen te slapen. Ik heb daar nooit problemen mee. Als ik wil, leg ik me daar in die zetel (wijst een oncomfortabel exemplaar aan, nvdr) en binnen het kwartier ben ik weg. Meditatie is een te sterk woord, maar het is wel een kwestie van concentratie. De kinderen zijn op de hoogte van mijn microslaapje en gaan dan wat buiten spelen. Daarmee heb ik het soms moeilijk, met die opofferingen die mijn gezin voor mij moet maken. Als ik op zaterdagavond een wedstrijd speel, dan ga ik ’s middags nooit naar mijn zoontje kijken. Gewoon omdat ik mijn rust wil. Zij hebben daar begrip voor, zijn het zo gewoon, maar als papa voel ik me daar wel schuldig over.”

9. Media : club vertegenwoordigen

“Als speler heb je de taak om je club zo goed mogelijk te vertegenwoordigen. Daarom moet je interviews geven. Al merk je wel dat het steeds moeilijker wordt om op een vertrouwelijke manier om te gaan met mensen. Eén keer in mijn carrière heb ik een uitschuiver gemaakt. Ik uitte mijn ongenoegen over Sollied en daarvoor ben ik gestraft. Punt. Mocht je dat bewuste artikel herlezen, dan zou je denken : is het dat nu ? Het stuk maakte zoveel ophef, precies omdat het van een brave jongen als ik kwam.

“Ik vind wel dat je het kan maken om commentaar te weigeren na een wedstrijd, zeker als je voelt dat je door de adrenaline stommiteiten zou kunnen zeggen. Wat niet kan, is dat je in elke mindere periode systematisch weigert om met de pers te praten.”

10. Egoïsme : een groepsbeest

“Ik ben een groepsbeest, zorgen dat een team met zoveel verschillende persoonlijkheden toch tot prestaties kan komen, dat is voor mij één van de plezantste facetten van het voetbal. Lukt dat, dan kan ik daar enorm van genieten. Van individueel presteren geniet ik veel minder, echt waar. Heb je die mentaliteit niet, dan kan je beter gaan tennissen. Maar toegegeven, niet iedere speler denkt daar zo over. Toch probeer je iedereen in die collectieve gedachte te stimuleren. Dat kan door veel te praten bijvoorbeeld. Maar goed, het is gebleken dat ook dat niet altijd helpt (lacht).” S

door jan-pieter de vlieger

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content