Twaalf jaar geleden zette Luis Oliveira (40) in

Istanboel de Rode Duivels met een hattrick op weg naar het WK ’98. Nu voert hij in zijn nieuwe thuisland Sardinië zijn laatste voetbalkunstje als speler op.

De Costa Rei, aan de zuidoostkant van Sardinië ligt er eind september verlaten bij hoewel de zon nog aan de hemel brandt, de temperatuur op de middag nog boven de dertig graden klimt en het zeewater warm aanvoelt.

Vanaf Cagliari is het bijna anderhalf uur langs haarspeldbochten door de bergen snorren naar Muravera. Tot eind jaren zeventig was dit een gezapig stadje met een zorgfunctie voor de landbouwers en herders uit de omgeving. Het was een Belg die hier iets meer dan dertig jaar geleden aan de kust goedkoop gronden opkocht van herders en boeren, en er een eerste hotel neerpootte. Tegenwoordig leeft Muravera, een stad van dik 5000 inwoners, met al zijn nieuw aangelegde vakantiedorpen aan de kust, van en voor het toerisme, en dat is – ook in het warme Sardinië – seizoensgebonden.

Om vijf voor vier is het nog steeds dertig graden wanneer de eerste spelers van de plaatselijke voetbalclub de parking opdraaien. Ze komen niet een voor een in hun grote bolides, zoals dat bij topclubs het geval is, maar met twee of drie samen in bescheiden Opel Corsa’s. Of ze worden gebracht door hun vader. Na de training klampen twee jonge spelers Luis Oliveira aan. Of hij hen niet even naar huis kan brengen? Lulu doet het met de glimlach.

Bij Polisportiva Muravera is de Belg van Braziliaanse origine aan zijn laatste voetbalkunstje bezig. Lulu, zoals hij hier door iedereen genoemd wordt, was het zwerversbestaan moe. Vorig jaar was hij nog topschutter bij vierdeklasser Der-thona met zestien goals. Derthona bood hem een nieuw contract aan, maar nog een extra jaar een week lang op hotel zitten in het noordelijke Piemonte, om één keer per week zijn familie op Sardinië te bezoeken, kon Oliveira niet meer opbrengen. Zijn laatste seizoen als speler wilde hij dicht bij huis doorbrengen. Zijn huis, dat is niet langer Brazilië, of Brussel, maar Muravera, de stad waar zijn (tweede) vrouw Anna-Lisa vandaan komt en waar hij sinds 1996 ereburger is.

Daarom draait hij stipt om vier uur de parking van het stadionnetje op. Naast het veld, een synthetische grasmat, hangen de blauw-gele truitjes van de afgelopen wedstrijd te drogen. Muravera is net gepromoveerd naar de Eccellenza, omgerekend zesde klasse, de hoogste reeks waarin het ooit uitkwam. Het klopte twee dagen tevoren voor 450 toeschouwers de buren van Villasimius. Andere cijfers dan de 35.000 kijkers die Oliveira bij thuiswedstrijden van Fiorentina zag opdagen. De laatste tegenstanders uit zijn spelersloopbaan heten niet langer Milan, Inter en Juventus, maar Porto Torres, Tortoli en Valledoria. Met Muravera is hij net als eerder bij Catania en Derthona kapitein. “We hebben”, zegt hij later op het terras van Hotel Corallo, “een ploeg die mee kan bij de eerste vijf.”

De enige bijna-leeftijdsgenoot van Oliveira is trainer Marco Piras (43), een ex-speler van de club maar net als al zijn spelers nieuw bij de club, al voetbalde hij vroeger voor Muravera. Nooit trainde of voetbalde hij op een hoger niveau dan dit jaar. “Te mogen werken met Oliveira”, zegt hij met trillende stem, “is voor mij een hele eer. Omdat hij altijd positief ingesteld is, altijd het maximum geeft en een voorbeeld is, voor trainer en ploegmaats. Dit is een ploeg die kan spelen om een plaats in de play-off, hij is de kers op de taart. Hij blijft een goeie, want gevaarlijke aanvaller, zijn fysieke tests tonen aan dat hij nog altijd bij de besten is. Het nadeel is dat alle tegenstanders tegen ons de match van hun leven spelen, omdat Lulu bij ons is.”

Ook op dit niveau wordt doorgetraind. Na de tactische bespreking van de voorgaande match gaan de spelers van halfvijf tot halfzeven stevig door, en dat vier keer per week!

Twee Oliveira Juniors

Nadat hij een paar jonge spelers huiswaarts voerde, heeft Oliveira tijd. Eerst wil hij het gesprek in het Italiaans voeren, maar uiteindelijk schakelt hij bij elk antwoord zelf om naar het Frans. Hoe het Emile Mpenza vergaat, wil hij vooraf weten. De opmerking dat Emile hem mist in de spits bij de Rode Duivels, en dat Dick Advocaat misschien maar eens naar Muravera moet komen kijken, brengt hem aan het lachen. “Mijn tijd is voorbij. Het gaat nog wel, waarschijnlijk zou ik als scorende spits nog iets kunnen doen in vierde klasse, maar het is genoeg geweest.” Misschien moet Advocaat of een van zijn opvolgers wel naar een andere Oliveira gaan kijken. Luis’ oudste zoon uit zijn Belgische huwelijk testte afgelopen zomer bij de beloften van Cagliari en voetbalt nu bij tweedeklasser Bergen. De jongste van zijn vijf kinderen, de negenjarige Ayrton, wordt bij Cagliari een grote toekomst voorspeld.

Als keeper?

Luis Oliveira: ( lacht) “Nee, hoor. Als spits natuurlijk. Hij scoort makkelijk.”

Afgelopen zomer speelde je met Muravera een vriendschappelijke wedstrijd tegen je oudste zoon, Mickael (17), die met de beloften van Cagliari testte.

“Dat was een heel emotioneel moment voor mij. Het was de eerste en waarschijnlijk de laatste keer dat we samen op een voetbalveld stonden. Mickaels test was goed, ik hoop dat ze hem volgend jaar een contract geven. Ik heb lang gedacht dat het best was hem bij Anderlecht te laten, maar dat ging moeizaam. Bij Bergen doet hij het uitstekend. Ik heb hem zelf nog niet bezig gezien, hij brengt foto’s mee naar hier. Vorig jaar zat hij al een paar keer op de bank bij het eerste elftal.”

Misschien speel je nog wel eens tegen hem. Want niemand gelooft dat je na dit seizoen echt stopt.

( heel beslist) “Toch wel. Volgend jaar ga ik in Coverciano de trainerscursus volgen. Het is genoeg geweest, 24 jaar topvoetbal. Soms voel ik me moe, vooral na een match en op dit soort terreinen. Synthetische velden zijn geen zegen voor iemand van mijn leeftijd. Er zijn er vijf of zes in onze reeks.”

Dat komt ervan als je nog per se in de spits wil spelen, in plaats van lekker terug te zakken.

“De spits is mijn ding. Ik loop nog makkelijk, en veel en graag. Alleen als je die sprints niet kunt opbrengen, moet je terugzakken. Maar het wordt zwaar.”

Je scoort zelfs niet meer: één goal in vijf wedstrijden, een penalty dan nog. Weinig voor iemand die ooit zei dat goals voor hem vitaminen zijn.

“Dat zijn ze ook! Een aanvaller doet het voor de goals. Waar kijken de mensen ’s maandags in de krant naar? Wie heeft er gescoord? Nu heb ik die doelpunten niet meer nodig. Mijn statistieken spreken voor zich. Vorig jaar was ik nog topschutter. Ook nu krijg ik nog veel kansen, maar het zat al eens tegen. Dat geeft niet. Als ik niet scoor, probeer ik een tegenstander vrij te spelen. In principe neem ik de strafschoppen, maar van de drie die we al kregen, liet ik er twee door een ploegmaat nemen.”

Je gaat door ook al valt het je zwaar. Wat bevalt je nog?

“Het spelen zelf, het omgaan met de bal. Heel mijn leven heb ik gevoetbald, heeft iedereen in mijn omgeving gevoetbald. De bal is niet zomaar een vriend, hij was altijd een fantastische vriend. Ik zal hem missen. Het is even wennen om voor weinig volk te spelen na al die jaren voor volle stadions. Voor het geld doe ik het ook niet, ook al heb ik op dit moment geen andere job of bron van inkomsten. Maar we hebben een goeie ploeg. De andere spelers trekken zich ook aan mij op. Ik amuseer me hier.”

Je bent al aan je trainerscursus begonnen?

“Ik heb nu het diploma voor derde categorie. Dat betekent dat ik een vierdeklasser mag trainen. Volgend jaar wil ik het diploma halen van tweede categorie, en daarna dat van eerste. Daarvoor moet ik een paar maanden naar Coverciano ( het trainingscentrum van de Italiaanse voetbalbond nabij Firenze, nvdr).”

Waarom wil je zo graag trainer worden?

“Omdat ik daar veel zin in heb. Ik heb zo veel ideeën meegekregen in al die jaren dat ik daar iets mee wil doen.”

Wat voor een trainer zie je jezelf worden?

“Eén die laat voetballen, die staat voor mooi voetbal. 4-4-2 is mijn systeem. Een strenge trainer zou ik niet zijn.”

In welk voetbal van welke Italiaanse trainers van nu zou je je nog herkennen?

“Dat wat Genoa brengt onder Gasperini, omdat ze goed de flanken benutten. Zo creëer je extra ruimte. Sampdoria voetbalt ook goed. Udinese ook.”

Cagliari’s trainer, Massimo Allegri, was nog je ploegmaat bij Cagliari.

“Hij is een vriend. Nooit gedacht dat hij ooit trainer zou worden. Ook zij spelen goed voetbal. Ik heb nog een paar ex-ploegmaats die al trainer zijn, in tweede klasse dan: bij Frosinose en Cesena. De laatste jaren geven Italiaanse clubs kansen aan jonge trainers.”

Een huis in Como

Je hebt een indrukwekkende lijst van clubs achter je naam staan. Kun je je vinden in dat parcours, of zitten er keuzes bij die je beter niet had gemaakt?

“Nee, ik ben heel tevreden met wat ik heb meegemaakt. Ik heb overal het beste van mezelf gegeven en denk dat ze overal tevreden mogen zijn over wat ik bracht.”

Nochtans: bij tweedeklasser Como word je topschutter, de ploeg promoveert, maar jij mag niet blijven.

“Ik had er nochtans op gerekend. Ik had in Como al een huis gekocht, maar ze verkochten me aan Catania. Bitter ben ik daar niet om. In twee jaar Catania scoorde ik 28 goals. Ook toen zat het stadion er al vol, het ging er altijd warm aan toe. Als het goed was, was je hun held; als je verloor, waren ze er erg kwaad. Maar op mij waren ze niet kwaad, nergens.”

Hoe verklaar je dat?

“Omdat ik altijd het beste van mezelf gaf, en omdat ik makkelijk scoorde. Een aanvaller die scoort, is altijd een goeie aanvaller. Daarom wil ik nu in schoonheid eindigen. Van elke speler herinnert men zich, naast een paar hoogtepunten, vooral de manier waarop hij stopte.”

Je blijft na je carrière op Sardinië wonen. Waarom?

“Omdat ik me hier thuis voel. Alles bevalt me. Sardinië is mijn kleine Brazilië: er is zon, je hebt de zee, ik heb hier veel vrienden. Ik heb nu al jaren geen last meer van de saudade, de nostalgie die Brazilianen hebben naar hun land. Het is veertien jaar geleden dat ik nog in Brazilië was, in België was ik niet meer sinds het WK ’98.”

Nochtans keek je aanvankelijk niet uit naar de Italiaanse competitie, maar naar de Spaanse.

“Ik heb geleerd dat het in het voetbal soms raar gaat, maar uiteindelijk is het voor mij allemaal goed gegaan. Ik ben tevreden dat ik in Italië terechtgekomen ben, net zoals ik Anderlecht en België dankbaar zal blijven om de kansen die ik er kreeg.”

Ook al ging je de eerste jaren in de winter bijna kapot van de kou.

“Het was zwaar, maar ik bleef maar aan één ding denken: mijn familie in Brazilië helpen.”

Je hielp er nog het stadion poetsen.

“Ik zou alles gedaan hebben om het te maken. Ik heb de ballen nog opgepompt en in het netje meegedragen naar de training, ik vond dat normaal.”

Heb je nooit gedacht: ik maak het niet, ik keer terug naar Brazilië?

“Nooit! Ik wist wat me dreef: mijn familie helpen, koste wat het kost. Dat is het mooiste cadeau dat het voetbal me gegeven heeft: het liet me toe mijn familie te helpen. Bij ons thuis woonden we met vijftien onder één dak, en alleen mijn vader werkte. Weet u wat dat betekent? Wij aten één keer per dag! Elke dag! Ik was vel over been toen ik in België aankwam. Ik wist niet wat ik zag, toen men hier drie keer per dag at. Ik ben geslaagd, door de kracht die ik van thuis meekreeg, en de kracht die ik van boven kreeg.”

Ben je gelovig?

“Bien sûr! Ik ga bijna wekelijks naar de kerk. Dan open ik mijn hart voor God en hoor ik Hem. Ik put veel kracht uit mijn geloof, maar dat is iets persoonlijks.”

Je hebt je familie uiteindelijk kunnen helpen?

“Bij Anderlecht kon ik al wat geld doorsturen, maar pas in Italië ben ik echt goed gaan verdienen. Toen ik hoorde wat ik bij Cagliari kon verdienen, kon ik dat eerst niet geloven. Ik zie die bestuurders van Cagliari nog in Brussel aankomen, met mij en mijn manager aan tafel zitten en me een salaris voorstellen: ik viel bijna achterover.”

Istanboel

Via Anderlecht belandde je ook bij de Rode Duivels.

“Op een dag belde de Braziliaanse bondscoach van toen, Roberto Falcão, me thuis op. Hij zou me voor de volgende interland selecteren. Ik zei dat dat niet kon, dat ik net alle documenten had ingediend om Belg te worden. Drie dagen later blokletterden de Braziliaanse kranten: ‘Een Braziliaan weigert de Braziliaanse kleuren te dragen.’ Ra-zend was mijn vader toen hij dat las. Oeioeioei. Ooit, had hij me voor mijn vertrek gezegd, wilde hij me in de trui van de Seleção zien. Dat was zijn droom voor mij. En ik had dat geweigerd, en voor België gekozen!”

Heb je daar ooit spijt van gehad?

“Ik heb nooit van iets spijt. Als ik een knoop doorhak, sta ik achter die beslissing. Zodra ik voor België koos, koos ik helemaal voor België.”

Welk moment met de Rode Duivels blijft je het meest bij?

“Die drie goals in Istanboel, natuurlijk. Een onvergetelijke prestatie, met een fantastische trainer, Georges Leekens. Die praatte de hele tijd met me, hielp me altijd. We trainden hard, maar we lachten de hele tijd. Aan hem houd ik veel goeie herinneringen over. Maar we hadden in Istanbul ook een goeie ploeg, die er echt voor ging.”

Nochtans ging het op het WK in Frankrijk mis.

“Voor het WK scoorden we vlot, het probleem was dat we in Frankrijk niet meer scoorden, behalve die twee goals van Wilmots tegen Mexico. Nilis was niet in vorm, ik ook niet. Maar toch was ik aangeslagen toen na het toernooi alles op mijn kop terechtkwam. Dat snapte ik niet. Voor het WK was ik een fenomeen, daarna plots de grote schuldige. Dat vond ik niet rechtvaardig, dat heeft me diep gekwetst. Nog eens leerde ik dat je in het voetbal snel van honderd procent naar nul zakt. Als je dan geen mentale veerkracht hebt, raak je nooit meer overeind. Later heb ik nog wel eens aan de nationale ploeg gedacht, maar ik ben nooit meer opgeroepen, ook al bleef ik aan de lopende band scoren. Nu is het te laat. Ik zou het geen 45 minuten meer volhouden. Maar in vierde of vijfde klasse zou ik nog mee kunnen, hoor.”

Nog een paar vragen over herinneringen die bepaalde namen bij je oproepen: Batistuta, bijvoorbeeld.

“De beste speler waar ik ooit samen mee voetbalde. Il Re Leone, de Leeuwenkoning. Toen we bij Fiorentina aankwamen op training, was hij al aan het trainen, om zijn spieren te ontwikkelen. Toen wij ophielden, bleef hij nog natrainen op afwerken. Maar degene met wie het op het veld het best klikte, was Dely Valdes in mijn beginjaren bij Cagliari. Ze noemden ons ‘de tweeling’.”

Paul Van Himst?

“Met hem had ik een conflict voor het WK ’94. Ik zat toen niet goed in mijn vel en ik heb iets gevraagd wat een speler nooit aan een trainer mag vragen: een basisplaats. Later ben ik naar zijn bureau bij Brésor Café gegaan, om uit te leggen dat ik fout was geweest.”

Michel Verschueren?

“Was voor mij als een vader! Hij heeft veel voor me gedaan.”

Aad de Mos?

“De eerste trainer die luisterde naar Jean Dockx. Toen De Mos kwam, wilde Anderlecht me uitlenen aan Waregem. Dockx zei tegen De Mos: niet doen! De Mos heeft geluisterd.”

Carlo Mazzone?

“Mijn eerste trainer bij Cagliari! Mazzone mocht kiezen tussen twee spitsen: Oliveira of George Weah. Hij koos mij.”

Wie was de beste clubtrainer waar je ooit mee werkte?

Oscar Tabárez bij Cagliari. De enige trainer die ons altijd wist te verrassen op training. Elke keer als ik naar training vertrok, wist ik met hem: vandaag gaan we dingen doen die we nooit voorheen gedaan hebben. Dat prikkelt voetballers, dat is gewoon leuk.”

Wat had je gedaan als je geen voetballer was geworden?

“Dan was ik zanger geworden, of artiest. Dat had me wel iets gezegd, iets anders doen voor publiek.”

door geert foutré – beelden: danny gys

Aan Van Himst vroeg ik iets wat een speler nooit aan een trainer mag vragen: een basisplaats.

Toen ik hoorde wat ik bij Cagliari kon verdienen, kon ik dat eerst niet geloven.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content