In amper twee jaar van meeloper bij de beloften tot sprintrevelatie bij de elite: het verhaal van Jens Keukeleire (21) lijkt een sprookje. Door een polsblessure na een valpartij midden mei was hij even uit roulatie, maar vanaf zaterdag begint hij aan zijn voorbereiding voor het BK. Monoloog van Belgiës jongste profcoureur.

De dagen voor Parijs-Roubaix worstelde ik met veel vragen: Met welke bandendruk moet ik rijden? Zal ik meekunnen in mijn eerste ProTourwedstrijd? Hoe moet ik die koers het best aanpakken? Tegen een journalist liet ik onbewust vallen dat ik daarover graag eens met Johan Museeuw had gepraat, waarop die me het gsm-nummer van Johan gaf. Ik twijfelde. Zou ik bellen naar mijn idool? ’s Avonds tikte ik dan toch zijn nummer in. Hartslag 150! ‘Hallo, met Johan Museeuw …’ ‘Euh, dag Johan, ’t Is met Jens Keukeleire.’ Even bleef het stil, en dan plots: ‘Jens? Oewist?’ In mooi Nederlands vroeg ik of ik een paar vragen over Parijs-Roubaix mocht stellen. ‘ Ge meugt West-Vloams klappen ze’, zei hij. Ik was al meteen meer op mijn gemak. (lacht) We hebben dan zeker een kwartier gebabbeld. Johan gaf me advies over bandendruk en stelde me gerust: ‘Je bent pas 21. Er moet niets. Probeer zo veel mogelijk te leren en panikeer vooral nooit. Je ziet wel waar je uitkomt.’ Toen ik ophing, was ik echt blij dat ik gebeld had. Voor herhaling vatbaar. Ik heb nu toch zijn nummer. (lacht)

“Het mooiste moest dan nog komen! Zo’n tien kilometer na de start in Compiègne passeerde opeens Tom Boonen links van mij. Hij begon meteen een praatje te slaan. ‘Hei Jens, ik heb je nog niet gezien. Proficiat met je overwinningen, hé.’ Ik wist efkes niet wat gezegd. ‘Euh, ziejet zitten vandaag?’, vroeg ik dan maar. ‘Jaja, gene stress. De tegenwind is wel in mijn nadeel, want dan blijft het langer samen’ , antwoordde hij. Ik zei dat ik daar wél content mee was. (lacht) En dan schoof hij op … Ik was onder de indruk hoor. Twee jaar geleden was ik maar een simpele belofte bij Soenens-Yawadoo-Germond, en nu had ik in enkele dagen met de twee beste Belgische renners van de laatste twintig jaar gesproken! Een gelukzalig gevoel.

“In de winter was me dat ook al overvallen. Iedere keer als ik een petje of een shirtje van Cofidis zag liggen, betrapte ik me erop dat ik ernaar bleef staren. ‘Goh, binnen een paar maanden rijd ik bij de profs!’ Dat is nu wel wat minder geworden. Ik weet al wat het is, hé. Alleen op training denk ik soms: ‘Jens, zie je hier nu rijden. Betaald worden om met de vélo te rijden ‘ Dan besef ik dat ik een gelukzak ben, ja.”

Kick

“De grootste kick van de voorbije maanden kreeg ik echter óp de fiets, in de massasprint van de eerste rit van de 3-daagse van West-Vlaanderen. Nooit was ik zo sterk: ik nam meteen een paar lengtes, zette me even neer, schakelde nog twee tanden groter en reed nóg verder weg. Op honderd meter van de finish wist ik al dat ik gewonnen had. Ik kon zelfs nog eens omkijken. Alléén aankomen in een massasprint … Een machtig gevoel. ‘Wie gaat me de komende dagen nog tegenhouden’, dacht ik.

“Net dat vind ik zo raar aan sprinten: ik zie er eigenlijk niet echt af. In de Ronde van Vlaanderen twintig kilometer alleen rijden zoals Stijn Devolder in 2008, dát is pijn hebben. Maar in een sprint duw je zo hard mogelijk op je pedalen en als je lichaam niet meer meewil, zet je je recht. Eigenlijk is het simpel: ofwel heb je genoeg macht of niet. Van een complete verzuring is er geen sprake, bij mij toch niet. (lacht) Misschien is net dat mijn grootste kwaliteit.

“Het is geen toeval dat ik drie keer gewonnen heb in een sprint bergop. De snelheid tussen de eerste en de rest ligt er veel hoger dan op een vlakke aankomst. Daar is het moeilijker om het verschil te maken omdat iedereen 53×11, de grootste versnelling, duwt. Maar bergop kun je als je twee tanden groter trapt dan je concurrenten zeker vijf kilometer per uur vlugger rijden. Net daarom ligt me dat zo goed. Ik sprint niet zoals Mark Cavendish op pure beensnelheid, maar op de macht. Bizar, want op training en tijdens de koers rij ik meestal vrij klein. In een sprint moet ik echter voortdurend kracht kunnen steken. Ik mag niet het gevoel hebben dat ik te klein trap, want dan denk ik dat ik zal stilvallen. Mijn trainer heeft me al aangemaand om met een hogere frequentie te sprinten, omdat ik dan meer vermogen zou kunnen ontwikkelen. Maar het scheelt bijna niets, dus waarom veranderen? Ik las al dat ik vrij mager ben voor een machtssprinter, maar dan hebben die mensen mij nog niet in mijnen bloten gezien. Oké, ik ben geen blok beton zoals André Greipel, en heb nog niet de dijen van Tom Boonen, maar mijn benen zijn toch al vrij gespierd. Anders zou ik die grote versnelling toch niet rond krijgen, hé? (lacht)

“Bergop is positie kiezen ook niet zo belangrijk. In de GP Samyn begon ik zelfs pas in vijftiende positie, terwijl je op een vlakke aankomst zeker in de eerste vijf moet zitten om te kunnen winnen. Ik ben een sprinter die ruimte nodig heeft. Zal niet als een duveltje uit een doosje tevoorschijn komen, maar zélf vanop 300 meter de sprint aanzetten. Ook omdat ik geen waaghals ben. Ik probeer altijd de controle te behouden en neem zelden onnodige risico’s.”

Zwaarste versnelling

“Velen zijn verrast door mijn overwinningen omdat ik als belofte niet bekendstond als een rappe man, maar daar ben ik gewoon niet veel hellende aankomsten tegengekomen. Bij de beloften is het ook totaal anders sprinten. Veel chaotischer. De helft van het peloton doet mee en dan moet je soms veel geluk hebben. Met superbenen kan je evengoed pas als achttiende finishen, terwijl bij de profs de kans dan veel groter is dat je wint. Er zit meer structuur in. Elke ploeg zet zijn treintje op, zodat er eigenlijk maar een man of zeven, acht écht voor de zege strijden.

“Ook de snelheid ligt merkelijk hoger. In de Challenge Mallorca, mijn eerste profronde, reed het peloton in een criterium telkens met zestig kilometer per uur over de finishlijn! ‘Wat zal dat geven in de eindsprint?’, vreesde ik. Maar daar haalde ik zéventig per uur! En ik eindigde niet eens in de top vijf … Ik wilde zelfs twee keer een tandje groter schakelen, maar zat al op mijn zwaarste verzet. Dat heb ik bij de beloften nooit gehad.

“Het lastigste aan een sprint vind ik de druk om het te moeten afmaken als de ploeg de hele rit voor mij op kop gereden heeft, zoals in de tweede en derde rit van de 3-daagse van West-Vlaanderen. Het probleem is dat ik me daardoor gemakkelijker laat wegdrummen en, vooral, dat het mijn benen afsnijdt. In de aanloop naar een sprint denk ik ook vaak: was ik maar een helper … Dan kan je niet veel fout doen, hé. Je gaat naar de kop, je geeft alles tot je niet meer kan en je zet je opzij. Veel stress komt daar niet bij kijken, terwijl de kleinste fout van een sprinter afgestraft wordt. Niet gemakkelijk om daarmee om te gaan, al verdwijnt die nervositeit bij mij wel wanneer de sprint begint. Dan neemt de drang om te winnen de bovenhand. De beloning is ook veel groter, hé. Een helper zal nooit die kick krijgen om als eerste over de finish te rijden. De euforie overtreft ruimschoots de stress. Hoe dan ook: als ik ooit een échte kopman wil zijn, zal ik moeten leren die zenuwachtigheid om te zetten in zelfvertrouwen.”

Schrik van Pozzato

“Ik heb nu vier zeges behaald, maar besef heel goed dat dat maar Belgisch niveau is. In internationale wedstrijden zoals de E3 Prijs schiet ik nog tekort. Het gaat er, al van in het begin, nóg een paar kilometer per uur sneller. Daardoor is het nerveuzer koersen en dus veel moeilijker om vooraan te raken. Iemand die nooit gekoerst heeft, kan zich dat gewriemel nauwelijks voorstellen. Hard tegen hard, continu vloeken en tieren. De oudere renners proberen de jonge snotters zoals ik te imponeren. ‘ Wa doe gij ier? Zet je vanachteren!’ En ze geven je nog een kwak … Ik blijf dan gewoon zitten. Terugduwen doe ik niet. Nóg niet. (lacht) Als toppers als Tom Boonen, Fabian Cancellara of Filippo Pozzato willen passeren, maak ik natuurlijk wel plaats. Van Pozzato ben ik zelfs een beetje bang. Die killersblik! Heel gefocust, doodserieus. Ik denk niet dat je die een duw moet geven. Een keer blazen en je vliegt weg. (lacht)

“Ik heb in de grote koersen wel mijn deel van de pech gehad. De week voor de Omloop Het Nieuwsblad kreeg ik buikgriep – een cadeautje van mijn vaste kamergenoot Romain Zingle – en in Dwars door Vlaanderen stond ik twee keer plat. Uit die slechte ervaringen steek je wel veel op. Ik zal niet meer naast een zieke ploeggenoot slapen en als ik een lekke band heb, zal ik nu wel blijven doorrijden tot de volgwagen er is. Details misschien, maar net die maken het verschil.”

Eindelijk rust

“Het belangrijkste wat ik geleerd heb is dat winnen heel leuk is, maar dat alle aandacht en drukte die ermee gepaard gaat veel energie kost. Meer dan ik ingeschat had. Daardoor liepen mijn batterijen vlugger leeg dan gepland. Ik merkte het voor het eerst in de Driedaagse De Panne-Koksijde. In de eerste etappe zat ik er op tien kilometer van de finish plots volledig door. ‘Een slecht moment zeker?’ , dacht ik. Maar in de volgende rit blokkeerden mijn benen na een uur of twee wéér volledig. Geen last van de koude, gewoon leeg. Ik zat nochtans in een vroege ontsnapping … Na een paar dagen rust kon ik me mentaal nog opladen voor Parijs-Roubaix, maar ook daar voelde ik dat de frisheid verdwenen was. Ik ben er wel trots op dat ik, ondanks twee valpartijen, toch op de piste geraakt ben, weliswaar buiten tijd.

“De donderdag erna stond de GP Denain nog op het programma. Ik moest me er naartoe slépen. Totáál geen goesting. Door het mooie weer viel het uiteindelijk nog mee, maar ik was toch blij dat het donderdagavond was. Eindelijk rust! Ik heb de koers dan vijf dagen uit mijn hoofd gezet. Niet getraind, niet op mijn voeding gelet. Uitblazen. Zoals een gewone werkmens op vakantie. Pas toen besefte ik dat ik de weken ervoor me te veel beziggehouden had met allerhande nevenactiviteiten. De Laatste Show, interview voor de lokale radio, een praatavond over het wielrennen, de prijsuitreiking van Brugs Sportman van het Jaar … Allemaal leuk om te doen, maar daardoor zat ik wel vaak te laat in bed. Ik zei ook altijd direct toe, waardoor ik op bepaalde avonden zelfs twéé afspraken had. Dan moest ik terugbellen om er een uit te stellen … Het is goed dat ik tegen die muur geknald ben. Ik durf zelfs al uitnodigingen te weigeren. Rust is voor een coureur even belangrijk als training, weet ik nu.”

Knipselmap

“Ik kan me nu inbeelden hoe moeilijk het is om Tom Boonen te zijn, al heeft die wel een voordeel: op een persconferentie moet hij maar een keer zijn verhaal vertellen, terwijl ik aan alle kranten tien keer hetzelfde moet zeggen. Op den duur begint dat ook te vervelen hoor. Ik heb zelfs niet eens alles gelezen. De voorbije jaren bewaarde ik nog alle artikels in een knipselmap, maar daar ben ik mee gestopt. Veel te veel! Alleen de grotere interviews hou ik bij. Van sommige heb ik zelfs drie, vier exemplaren. Mijn vader is elektricien en krijgt die van zijn klanten. Netjes uitgescheurd. Zot, hé … (lacht)

“Verbazingwekkend hoe je in enkele weken een bekend figuur kunt worden. Voor het seizoen had ik op Facebook iets van 200 vrienden, nu al meer dan 1400! Velen van hen sturen ook een berichtje om me te feliciteren en aan te moedigen, maar op alles antwoorden is onmogelijk. Ik zou iedere dag een uur kwijt zijn. Af en toe springen er ook supporters binnen in de elektrozaak van mijn vader op zoek naar een gesigneerde foto. En tijdens mijn trainingen word ik ook vaak toegeroepen. ‘Hei Keukeleirke!’ Zo’n rode Cofidistrui valt op, hé.

“Wat me het meest verraste, is dat ik zelfs in Turnhout bekend ben. Ik was er enkele weken geleden op familiebezoek en liep er met mijn neven in het centrum, zonder koerskledij. Plots stapte er uit een groep jonge twintigers een meisje op me af. ‘Ben jij Jens Keukeleire, de coureur? Mogen we met je op de foto?’ Ik was toch een beetje van mijn melk. Dat ze mij in Brugge kennen, ja, maar in Túrnhout?”

door jonas creteur – beelden: barbieux (reporters)

Die killersblik van Pozzato! Daar ben ik bang van.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content