Charleroi en Pepinster zijn ook nu weer favoriet om de landstitel te veroveren. In grote mate te danken aan de grote mannen onder de ring, Andre Riddick en Darius Hall. Want groot zijn is een gave.

Het interview vindt plaats voor de zaak-Pepinster op zondagavond losbarst. Resultaat van dit zeer merkwaardige verhaal (zie Inside Basket) is dat Oostende zelf slachtoffer werd van zijn klacht en Bergen de play-offplaats van de kustploeg innam. De beslissing zorgde voor de nodige wrevel bij de overige clubs, die de magere sanctie voor het gesjoemel van Pepinster laken. Daarop stelde de Liga aan Pepinster voor zich vrijwillig terug te trekken uit de play-offs in ruil voor het laten vallen ven de fraudeklacht. Pepinster weigerde, waarop Bergen zich collegiaal toonde en zijn plaats afstond aan Oostende. Veel extrasportieve zorgen dus voor Pepinster, maar over wat op het terrein gebeurt, moeten ze zich alvast geen zorgen maken : sterkhouder Darius Hall is er klaar voor. Hall wordt algemeen beschouwd als de enige center in België die Andre Riddick, het monster onder de ring bij Charleroi, kan afstoppen. Sport/Voetbal Magazine bracht de beste twee centers uit de Belgische competitie bij elkaar en ontdekte dat ze naast hun leeftijd en lengte nog meer gemeen hebben.

Jullie reizen beiden nu al negen jaar door Europa, herinneren jullie je nog je eerste kennismaking met het Oude Continent ?

Andre Riddick : “Dat was in 1995, toen ik ging testen bij een Portugese ploeg. (Droog.) Maar ik werd niet aangenomen, dus erg positief was die ervaring niet.”

Darius Hall : “Ik tekende bij Granada, in Spanje. Toen ik er aankwam, stapte ik van het vliegveld meteen het veld op voor een partij tegen Real Madrid. Niemand sprak Engels. Na de match heb ik gehuild : we hadden verloren met 35 punten en ik dacht dat ik niets waard was. De Amerikanen van Real Madrid kwamen me opzoeken in de kleedkamer en zegden : “Je hoeft je niet slecht te voelen, wij zijn regerend Europees kampioen, we’re supposed to do this to you.” Toen leerde ik iets over de hiërarchie in het Europese basketbal. Uiteindelijk kwam het met Granada nog goed want we wonnen de titel in tweede klasse.”

Aan welke plek bewaren jullie de beste herinneringen ?

Riddick : “Voor mij was dat Parijs.”

Hall : “Volledig mee akkoord ! Andre tekende een jaar nadat ik daar weg was. In Parijs voelde ik mij een grote spons die alles absorbeerde. Het mooiste moment was toen ik mijn moeder meenam naar de top van de Eiffeltoren, die paar minuten voelde ik me zielsgelukkig dat ik in Europa speelde. Mijn vrienden van vroeger raken niet verder dan Atlanta, terwijl ik Amsterdam, Londen, Parijs, Barcelona en Madrid gezien heb. Dat is voor mij het echte leven. Ik kom uit een omgeving waar veel armoede heerste, dit is voor mij de hemel.”

Jullie speelden beiden college-basketbal in Kentucky, zij het niet op hetzelfde college. Wat voor periode was dat ?

Riddick : “Ik zat voortdurend in de study hall. Ik wou absoluut blijven basketballen en daarvoor moet je een bepaald cijfer halen op je examens. Als ik terugblik op mijn collegeperiode, heb ik eigenlijk spijt van één zaak : dat ik geen andere universiteit heb gekozen. Dan had ik nu in de NBA gezeten.”

Hall (knikt instemmend) : “Dat gevoel heb ik ook.”

Hoezo ?

Riddick : “Mijn universiteitsteam richtte zich op kleine spelers. Georgetown is bijvoorbeeld een big-man-team : Patrick Ewing, Dikembe Mutombo, Alonzo Mourning, allemaal zijn ze daar gevormd. Je hebt in de States een duidelijk onderscheid tussen ploegen voor kleine en grote spelers.”

Hall : “Veel hangt af van de coach. Ik zat ook in een team voor guards, als center werd je er aanvallend niet in het spel betrokken. Was ik in Detroit bij Michigan gebleven, dan maakte ik een veel grotere kans om de NBA te halen.”

Als je dat weet, waarom kies je dan voor Kentucky ?

Hall : “Omdat ik in Michigan in een ploeg met Chris Webber, Jalen Rose en Juwan Howard zou zitten. Allemaal latere NBA-spelers. Ik zou er heel weinig speeltijd gekregen hebben.”

Riddick : “Je hebt bovendien niet altijd de keuze. Stel dat er driehonderd interessante universiteiten en colleges zijn, dan moet je bedenken dat elk jaar tienduizenden jonge basketballers hun kandidatuur daarheen sturen.”

Hall : “Ik ben niet rancuneus tegenover de anderen die de NBA wel gehaald hebben. Dat zij miljoenen verdienen, vind ik prima. Ik ben al lang blij dat ik een carrière in Europa uitbouwde en dat ik doe wat ik graag doe. De gedachte dat ik destijds met die NBA-spelers meekon, is voldoende.”

Jullie zijn de dertig gepasseerd, de NBA-droom wordt almaar vager. George Evans, jullie landgenoot bij Bergen, is er 33 en leeft nog altijd voor die droom. Is dat gezond, denk je ?

( Hall en Riddick proesten het uit.) Riddick : “Ik denk dat je mag stellen dat wij toch een beetje te oud zijn nu.”

Hall ( richt zich tot de bandrecorder) :Let it go, George ! Just let it go !

Riddick : “Het is tegenwoordig veel moeilijker om als geëmigreerde Amerikaan de NBA te halen. Het Amerikaanse basketbal richt zich steeds meer op Europese talenten.”

Hall : “En dan zijn er nog de vele jongeren die rechtstreeks van de high school hun kans wagen in de NBA.”

Komt er dan een moment in je leven waarop je bewust die knop omschakelt en de NBA-droom voorgoed opbergt ?

Riddick : “Vorig seizoen dacht ik op mijn dertigste nog eens deel te nemen aan een zomerkamp van de NBA, maar door knieperikelen ging dat niet door. Dat was mijn laatste kans, maar eigenlijk heb ik de knop vijf jaar geleden al omgedraaid.”

Hall : “Naarmate je ouder wordt, slaat de realiteit toe. Je moet een gezin onderhouden, je moet rekeningen betalen. Vijf jaar geleden maakte ik voor mezelf uit dat ik in Europa carrière wou maken. Je kunt niet eeuwig in het teken van de NBA blijven leven.”

Jullie zijn beiden stevige centers, nooit liever een guard willen zijn ?

Hall : “Zo is het altijd, guards willen groot zijn en grote mannen willen guards zijn. Om center te zijn moet je een bepaald karakter hebben. Niet iedereen kan die positie aan.”

Riddick : “Het is een heel fysieke job. Je moet hard zijn en je mag nooit breken. Sommige grote jongens zijn soft, maar dan haal je het niet in de basketbalwereld. Duwen, trekken, ellebogen, daar moet je allemaal tegen kunnen.”

Vind je het een bevredigende taak om aldoor te moeten vechten onder de ring ?

Hall : “Zeker. Ik denk dat het publiek dat ook graag ziet. Als toeschouwer kijk je niet naar de guard die de bal opbrengt, maar naar de centers onder de borden, because that’s where the action is. Het voelt bovendien bijzonder goed aan om iemand het scoren te beletten. Je probeert het spelletje leep te spelen. Als ik tegen Andre speel, probeer ik hem weg te duwen, te beletten dat hij de bal krijgt. Ik doe graag kleine dingetjes die de tegenstander irriteren.”

Zijn jullie altijd zulke grote jongens geweest ?

Riddick : “Ja. Ik was 1,82 m op mijn twaalfde en 1,95 m op mijn achttiende.”

Hall : “Ik niet, maar ik was als jonge gast bijzonder stevig en ik sprong hoog, dus werd ik toch altijd als center gebruikt.”

Vond je het lastig om groter te zijn dan je leeftijdsgenoten ?

Riddick : “Ja, iedereen staarde je aan en je stond altijd achteraan in de rij.”

Hall : “Ik kwam uit een arm gezin, we hadden geen geld om aangepaste broeken of sweaters te kopen, ik liep rond in veel te kleine kleren. En zoals iedereen weet, kunnen kinderen bijzonder wreed zijn… Ik heb daar toch van afgezien.Ik vind het wel leuk om zo groot te zijn, want je steekt er letterlijk en figuurlijk boven uit, aan de andere kant denkt iedereen dat je gek bent ( bulderlach).”

Riddick : “Dat is nu nog steeds zo. Je wordt aangezien als een freak.”

Hall : “Ja, maar dan heb ik iets van : oké, lach maar, ik ben wél een professionele topsporter.”

Het lijkt alsof je er een trauma aan hebt overgehouden ?

Hall : “Dat is ook zo. Ik was veertien toen ik met mijn oudere broer en zijn studiegenoten een partijtje basketbal ging spelen. Zijn vrienden waren allemaal twintigjarige american-football-spelers, maar ik was wel een pak groter dan zij. Telkens ik aan de bal kwam, duwden ze mij omver, tot ik begon te wenen. Mijn broer nam mij apart en foeterde dat ik niet zo een huilebalk mocht zijn. We herbegonnen ons spelletje en bij mijn eerste balcontact dunkte ik over mijn tegenstander. Dat was een sleutelmoment in mijn leven, daar begon mijn transformatie. ( Trots.) Vervolgens ging ik naar een basketbalkamp waar driehonderd kinderen aan deelnamen en eindigde ik als tweede.”

Vormt jullie lengte een handicap in het dagelijkse leven ?

Hall : “Ik weet niet hoe het voor Andre is, maar soms voel ik me een circusattractie. ( Riddick knikt.) Als je op straat loopt, wijst iedereen je na. Ik vraag me af waarom de mensen dat niet doen met dwergen ? Op een of andere manier denken ze dat grote jongens beter tegen kritiek kunnen.”

Riddick : “Toen ik in Japan speelde, kwamen de mensen zelfs door het venster van mijn woning kijken om mij te zien. Ik was groot en zwart, dat fascineerde hen. In de metro namen ze soms foto’s van mij. Het grappige is dat de mensen je aanwijzen of over je praten en dat ze denken dat je hen niet kan zien, terwijl ik perfect in het oog heb wat ze doen.”

Hall : “Dat moet je van je af kunnen zetten.”

Wat doet al die aandacht met je zelfvertrouwen ?

Hall : “Mijn zelfvertrouwen groeide door al die aandacht. Groot zijn is een gave. Het kan een last of een bijkomende troef zijn, afhankelijk van hoe je ermee omgaat. Groot zijn schept heel wat mogelijkheden.”

Als je kon kiezen, zou je dan liever een normale lengte willen hebben ?

Hall : “O neen, ik zou zelfs nog groter willen zijn. 2,20 m of zo.”

Riddick : “Ik had er dolgraag een paar centimeters bij, dan zat ik nu in de NBA.”

Hall : “Precies : we zouden miljoenen verdienen !”

En los van het basketbal…

Riddick : “Het is natuurlijk niet altijd leuk. Geschikte kleding vinden is bijvoorbeeld een hele opdracht.”

Hall : “Ook reizen is moeilijk. De wagens zijn vaak te klein, je kunt niet comfortabel zitten. In het vliegtuig moet je ofwel je benen languit in de doorgang leggen ofwel een plaats aan de exit row boeken. Tijdens mijn studies moest ik eens een sokkenkast achter mijn bed schuiven om toch een beetje plat te kunnen liggen ( lachje). Gelukkig verdien je gaandeweg genoeg geld om een kingsize bed te kopen.”

Naast het terrein zijn jullie rustige jongens, maar eens op het parket zien we twee agressieve reuzen. Peppen jullie jezelf op voor een wedstrijd ?

Riddick : “Ik heb geen vast ritueel, maar meestal zet ik lekker agressieve muziek op als ik naar de zaal rijd.”

Hall : “Vlak voor een wedstrijd vertoef ik in een soort black-outzone. Ik kijk dwars door de mensen heen en zie niks meer, behalve de tegenstander. Dan overloop ik in gedachten alle mogelijke scenario’s en concentreer ik me op alle informatie die ik kreeg over mijn tegenstander. Als ik tegen Andre speel, weet ik op voorhand dat ik drie blockshots tegen zal krijgen ( grijnst), maar als ik kan voorkomen dat hij de bal binnen zijn ploeg houdt, kan dat weinig kwaad.”

Riddick : “Ik deed dat vroeger ook, maar als je op twee seizoenen zo vaak tegen dezelfde ploegen speelt, weet je ondertussen wel hoe de tegenstander beweegt.”

En wat doe je als je tegenover een bevriende opponent staat ?

Hall : “We zeggen goeiedag bij de opsprong en vanaf dan bestaan vriendschapsbanden niet langer. Je denkt alleen aan winnen. Als er in de wedstrijd een opstootje plaatsvindt met Andre, weten we van elkaar dat het niet persoonlijk bedoeld is, we hebben allebei competitief bloed. Al geef ik toe dat het niet altijd makkelijk is om de grens te trekken : ik ben een agressieve speler, iemand die het fysieke spel niet schuwt, maar aan de andere kant wil ik Andre geen pijn doen. In mijn hoofd speelt zich op die momenten een soort Jekyll en Hyde af.”

Jullie staan beiden vooral bekend om jullie verdedigende kwaliteiten. Tot welke soort behoren jullie : intimideren door ‘cool’ te zijn of vriendjes worden om de tegenstander in slaap te wiegen ?

Riddick : “Ik ben geen grote prater tijdens een wedstrijd. Soms zeg ik eens iets, maar meestal zonder veel bijbedoelingen. Laatst nog vroeg ik tijdens de wedstrijd aan Bruno Sundov ( nieuwkomer bij Pepinster, nvdr) hoe lang hij al in België was, gewoon om even te informeren.”

Hall :Pieter Loridon is daar een kei in. Hij probeert vaak contact met je te zoeken om je in de val te lokken. Hij vraagt je : “Hey, hoe gaat het ?”, en nog voor de zin af is, schiet hij ineens weg ( lacht). Zelf gebruik ik ook wel eens provocatieve taal, ik ben een eikel op het veld. Sommige mensen reageren op zulke provocaties en verliezen hun zelfbeheersing. Daardoor help ik mijn team, want de tegenstander concentreert zich niet meer op het spel. Het hangt van de wedstrijd af. Je weet bij welke speler je iets kunt teweegbrengen en bij wie niet.”

Zijn er opponenten die je persoonlijk extra motiveren ?

Riddick : “Niet echt, het zijn eerder bepaalde ploegen die mij extra prikkelen. Zoals Oostende of Pepinster.”

Hall : “Voor mij zijn dat Charleroi en Bergen, omdat er binnen ons groepje – Riddick, Evans en ikzelf – een rivaliteit heerst over wie de beste center is. Voorlopig houden we het hierop : Andre is de beste verdedigende center, ik de meest veelzijdige en George de snelste.”

door Matthias Stockmans

‘Soms voel ik me een circusattractie’ (Darius Hall)’Ik had er dolgraag nog een paar centimeters bij, dan zat ik nu in de NBA’ (Andre Riddick)

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content