De grootste prikkel die hem naar succes dreef, zegt Ki-Hyeun Seol, is dat toen zijn vader omkwam in een mijnramp zijn moeder er met vier zonen alleen voor stond. Op bezoek bij de Seolsin Kangnung.

Warempel, een deurmat van Royal Antwerp Footbal Club. Fel rood en vlekkeloos wit, met opvallende 1 – het stamboeknummer. Zo’n dertienduizend kilometer van Deurne zijn we. We bevinden ons in Kangnung, havenstad aan de Oostkust van Zuid-Korea, waar verder niet zo meteen veel te beleven lijkt te vallen. Vanuit de lichtjes chaotische Koreaanse hoofdstad Seoel zijn we met de wagen vier uur langs berg en dal en weelderige plantengroei onderweg geweest. Op zoek naar de roots van Ki-Hyeun Seol.

Nadat we tussen genummerde appartementsblokken de parkeerplaats zijn opgereden, wenkt de speler ons vanop het balkon de verdieping waar we heen moeten. Schoenen horen er voor de voetmat achtergelaten worden. Ki-Hyeun neemt er in een zeer sober interieur plaats in de eenzit, de Belgische gasten in de driezit ernaast. Zijn broers Ki-Hoon en Ki-Man gaan op het parket zitten, Ki-Ho is er niet. Zijn vriendin Yun-Mi is de enige die wat Engels spreekt. Dat valt dan mee, want dik lopen die niet in Korea, zo leerde ons al een telefoontje naar de Koreaanse voetbalfederatie. I speak not English. Koreanen zijn een apart en homogeen volk, met een eigen karakter, taal en cultuur. Lang weerden ze vreemdelingen, zelfgekozen isolement dat hen toen het predikaat land van kluizenaars opleverde.

Als even later de deur opengaat, veert iedereen recht. Moeder Young-Ja Kim komt binnen en wordt gegroet. Ook zij gaat op de vloer zitten. “Ik ben niet in Kangnung geboren,” start Ki-Hyeun Seol zijn verhaal, “maar in het dorpje Jungsun, zo’n anderhalf uur autorijden hier vandaan. Mijn vader was mijnwerker. Toen ik een jaar of zes was, moest het gezin hierheen verhuizen omwille van de grotere werkgelegenheid.”

Het waren de jaren tachtig, toen het vroegere ontwikkelingsland Zuid-Korea na een opmerkelijke economische vooruitgang – vergelijkbaar met deze die Japan naar de wereldtop bracht – een actieve rol in de mondiale economie begon te spelen. De Koreaanse oorlog begin jaren ’50 had eerder het hele land verwoest. Iedereen was er straatarm. Een grootscheeps Amerikaans hulprogramma en keihardwerkende Koreanen brachten daarna de industrialisatie in – en de trek van het platteland naar – de steden op gang.

Vader is er niet. “Hij is overleden,” zegt Ki-Hyeun, “omgekomen toen een steenkoolmijn instortte.” Er valt in de huiskamer een onbehaaglijke stilte. Over privézaken praten, is aan deze kant van de wereld al niet makkelijk, over emoties uitwijden ligt er zeer gevoelig, een beetje wildvreemde Belg over dood in de familie onderhouden is absoluut not done. Young-Sick Seol was 37 toen hij verongelukte. “Moeder,” geeft Ki-Hyeun nog mee, “is toen in een restaurant moeten gaan werken om in het levensonderhoud van haar vier zonen te kunnen voorzien.”

Moeder zet ondertussen groene thee, die wordt opgediend met fruit. Wat voorzichtige vragen over het gezinsleven, over opvoeding, karakterkenmerken en religieuze beleving ontlokken Ki-Hyeun de opmerking dat er wel heel vreemde thema’s worden aangesneden. “Wat is hiervan eigenlijk de bedoeling ?” Het leven van Ki-Hyeun Seol dus, voor hij in België aanbelandde.

“Moeder is boeddhiste, maar het geloof speelde hier niet echt een belangrijke rol”, kan hij wel nog kwijt. “Het belangrijkste in hun opvoeding,” benadrukt de moeder, “was voor mij de familieliefde. De verantwoordelijkheid opnemen om elkaar te respecteren en te steunen, om zich ook tegenover anderen goed te gedragen. Wie zich slecht gedraagt, treft ook de andere gezinsleden. Mij vooral, als alleenstaande moeder. Ik gaf hen altijd vertrouwen, zelfvertrouwen. Het feit dat er geen vader meer was, benadrukte ik telkens weer, hoefde geen handicap voor hen te zijn.”

“Ki-Hyeun was een goeie jongen”, aldus Ki-Hoon, de oudste broer. “Problemen zijn er nooit geweest. Al heb ik niet zo vaak met hem samengeleefd, want ik diende vijf jaar in het leger.” Dat beaamt Ki-Ho, de jongste Seol. “Hij leefde op internaat, alleen in het weekend zag ik hem, maar ook dan restte er ons niet zoveel tijd samen.”

Een voetbaltraditie was er in de familie niet. Het begon zo. “Een coach zag mij met een vriend in de straat spelen en zei dat ik voetballer moest worden”, vertelt Ki-Hyeun. “Hij vond dat ik er de gestalte en de atletische kwaliteiten voor had. Mijn jongste broer werd later ook gevraagd om te voetballen, maar moeder liet het niet toe.”

Voor voetballer leren, is in Zuid-Korea dan ook een groot risico. Het is een beetje gokken, omdat op school al vanaf jonge leeftijd bijna uitsluitend op voetbal gefocust wordt. Praktijksessies zijn er ’s ochtends, ’s middags en ’s avonds. Altijd maar trainen. De binnenkant van een klaslokaal zien die jongens amper. Wie faalt, kan moeilijk nog aan een gerespecteerde job geraken, wegens intellectueel onvoldoende gevormd, heet het.

“Op de basisschool sta je daar zelf niet bij stil”, aldus Ki-Hyeun. “Pas in het middelbaar onderwijs realiseerde ik mij maar de grote druk die mijn keuze met zich meebracht. Toen zag ik : het is studeren òf voetballer worden, een combinatie is niet mogelijk, een terugweg naar een andere optie evenmin. Ik was er mij wel zeer goed van bewust wat ik aan het doen was, absoluut zeker toen ik met 17 jaar naar een universiteit in Seoel trok. Dan is het : ik wil de beste voetballer worden. Achteraf bekeken, moet ik toegeven dat het systeem onvoldoende realistisch is. Sporters hebben meer studie nodig, zeker van talen. In Antwerpen leer ik nu Engels van een Koreaanse die in Brussel studeert.”

Veel plezier beleefde hij niet. Sportinternaten zijn als militaire kampen. Geen Koreaan die tijdens zijn opleiding niet geslagen wordt. “Als ik het daarover moet hebben,” repliceert Ki-Hyeun, “dan moet ik het imago van het hele Koreaanse voetbal besmeuren – en daar pas ik voor.” Neen, lijfstraffen, wordt er dan maar met de glimlach beweerd, dat krijg je alleen in het communistische Noord-Korea. Een paar anekdotes kunnen er na lichte aandrang wel nog vanaf. “Ach”, zucht Ki-Hyeun. “Weet je, de spelers leefden en trainden er allemaal samen. ’s Nachts werd er in de slaapzaal gepatrouilleerd. Sliep er eentje niet, dan werden we allemààl het veld opgejaagd om te trainen. Lopen, ja, fysiek werk. Hoelang ? Tot de coach tevreden was, tot we zo doodmoe waren dat we meteen in slaap vielen. Lief toch van die man, dat hij ons zo in slaap… euh… wiegde, niet ( lacht) ? Hield er zich één niet aan de regels, dan moest iedereen boeten. Zo was het altijd. Tijdens conditietrainingen moesten we zoals Amerikaanse atleten wel eens bergen oplopen. Telde de coach vanop de top er ééntje te weinig, omdat een of andere creatieve speler bijvoorbeeld de bossen verkoos, dan kon de hele groep herbeginnen.”

Koreanen zijn een taai volk, leerden de geschiedenislessen ons. “Je kunt dan wel zeggen dat die aanpak ons mentaal sterkt, velen gingen er tijdens zo’n opleiding ook onderdoor”, weet Ki-Hyeun. “Mijn motivatie om door te bijten, was juist dat ik veel oudere vrienden kende die gefaald hadden. Maar de allergrootste reden waarom ik het haalde, was mijn familiale achtergrond. Dat mijn vader was omgekomen en mijn moeder er met vier zonen alleen voor stond, was de belangrijkste prikkel die mij heeft gedreven.”

Acht uur per dag trainen, zowat het weekgemiddelde van Belgische jeugd : waarom staat het Zuid-Koreaanse voetbal niet verder ? “Een kwestie van systeem”, meent Ki-Hyeun. “Als je vanaf zo’n jonge leeftijd onder grote druk compleet op voetbal gefocust bent, komt dat de concentratie niet ten goede. Toen ik bij Antwerp terechtkwam, bleek de training al ten einde toen ik dacht dat alleen nog maar de opwarming erop zat. Ik stelde er vast dat kortere oefensessies intensiever zijn en kwalitatief hoogstaander. En : dat wedstrijdgericht trainen het allerbelangrijkste is.”

Ki-Hyeun Seol recht zich. “Gaan we dan nu eten ?” vraagt hij. “Is hondenvlees voor iedereen oké ?” Hondenvlees ?! Hij zegt het wel met een glimlach, maar een grap lijkt het ons toch niet helemaal. ” I hate it, maar hij eet het regelmatig”, bevestigt Yun-Mi ons vermoeden. “Evenveel houdt hij van honden als ik, maar voor een voetballer is er nu eenmaal niets beters dan dogmeat – of slangenvlees. Het is goed voor de kracht en het uithoudingsvermogen, zo wordt het althans tijdens de opleiding geleerd. Universiteitsstudenten eten het vaak, hoor.”

Mi, alstublieft ! Hondenvlees, kom nou ! En van welk ras dan ? Van poedels ? Of van dalmatiërs, of pekinezen, of teckels, of Yorkshire terriërs ? Van dobbermannen waarschijnlijk, of van pitbulls ? “Van zwerfhonden,” dixit Yun-Mi, “van honden die langs de straat lopen.”

Een historische verklaring voor dit merkwaardig culinair gebruik, moet gezocht worden in tijden dat de Koreaan zich geen ander vlees kon permitteren, leert navraag ons ’s anderendaags in Seoel. Ondertussen zijn er al boerderijen waar honden voor het vlees gefokt worden. Reclame wordt er niet rond gevoerd. Restaurants serveren hondenbiefstuk heel diskreet, want Amerikanen die in Zuid-Korea werken, mogen er dan dol op zijn, dierenrechtenorganisaties allesbehalve.

We begeven ons naar het restaurant aan de overkant van de straat. Er zal weer met stokjes moeten gegeten worden, niet evident voor wie het nooit eerder deed. De avond voordien in een traditioneel Koreaans eethuisje brak onze fotograaf er zelfs eentje – waarna hij onopvallend in het bezit van een metalen stel werd gesteld.

Op de grond wordt er in boeddhahouding aangezeten aan lage tafels, waarop het dungesneden vlees wordt bereid. Schijfjes rundsvlees en ribstukken worden er door de gastvrouw op houtskool geroosterd, en moeten daarna in een saus van onder andere soja, rijstazijn, gember, zeewier en sesamzaadjes gedipt worden. Kleine gerechten met Chinese kool- en muntbladeren, chilipepers, bonen, tenen knoflook et cetera, al dan niet heet ingelegd, worden ons opgediend. En misosoep, en een pot aardappelnoedels, met eieren en een nogal zure dressing, alsook rijst, uiteraard. Een iets te stevige maaltijd, maar, wordt er opgemerkt, je hoeft niet alles wat je wordt voorgezet op te eten.

Een hele geruststelling, want er was een tijd dat het zeer onbeleefd was je kom rijst niet helemaal leeg te maken. Uit respect voor de noeste arbeid van rijstboeren in een bergachtig land waar rijstkorrels wel eens het enige waren wat het volk er te eten had. Wie werkelijk kromgewerkte oude mannetjes over straat ziet schuifelen, kan er wel inkomen. Maar de rijstkom hoeft dus niet meer per se leeg. Wie voldaan is, kan stoppen. Niet dat de antieke waarden en normen er geen belangrijke rol meer spelen, maar genoeg is genoeg, aldus de nieuwe, door Westerse leefpatronen geïnspireerde generatie.

De restauranthouder wil een handtekening van Ki-Hyeun Seol, en met zijn hele gezin samen met hem op de foto. “Ik ben zeer vereerd”, zegt hij over het bezoek van zijn buurman. “Tijdens The Confederations Cup zag ik hem op televisie en nu zit hij opeens hier bij mij. Fantastisch.”

Het gaat de laatste tijd dan ook hard voor Seol. Vorig jaar verliet hij voortijdig de universiteit in Seoel. The Korean Football Association had met het oog op The Word Cup 2002 in Zuid-Korea en Japan een lijst opgemaakt van jonge spelers die ze naar Europese competities wilden sturen om er internationale ervaring op te doen. Via een Londens managementsbureau kon Seol uiteindelijk in België terecht. Hij wou wel, hoewel het hem door niet weinigen werd afgeraden. “Niemand kende de Belgische liga”, vertelt hij. “Ik had bovendien een veel beter aanbod in de Japanse J-League. De beslissing was niet makkelijk, want ik kreeg langs alle kanten te horen dat de J-Leauge beter voor mij was. Maar het was ikzelf die de keuze moest maken, en ik was zeer overtuigd van België. Niet voor het geld of de eer, wat gezien mijn leeftijd niet hoefde, maar om te leren. Uiteindelijk : faalde ik, dan waren er andere opties.”

Hij faalde niet. Seol was slim, wordt nu alom gezegd. Hij is een voorbeeld voor jonge Koreaanse voetballers die per se naar grote Europese voetballanden als Spanje en Italië wilden, er werden afgetest en ontgoocheld terugkeerden. Iedereen viel het tijdens de Confederatiebeker op dat hij zich in België als geen ander had ontwikkeld. Hij stond aan de aftrap van alle wedstrijden, in het team dat Guus Hiddink voor het WK aan het bouwen is. Het respect voor hem is groot nu. Uiteindelijk was hij voorheen niet zo bekend. Weliswaar nam hij deel aan de Olympische Spelen in Sydney, maar nooit speelde hij in de Koreaanse competitie.

Een atleet is Seol altijd geweest, maar nu wordt vooral zijn grote maturiteit geprezen. Op jonge leeftijd weet hij zijn leven al zeer goed te controleren, wordt gezegd, als jongere aan de vele verlokkingen te weerstaan. Hij drinkt geen alcohol en rookt niet, wat in Zuid-Korea niet voor de hand liggend is. Een Koreaan mag dan hard en lang werken, zijn vrije tijd beleeft hij met des te meer passie. Ene meneer Kim waarmee we de avond voordien in de hoofdstad waren gaan tafelen, kapte in niet eens twee uur twee flessen saké van 24° naar binnen, onderwijl een pakje sigaretten verstokend. Zo zijn Koreanen allemaal wel een beetje, wordt gezegd, maar dus blijkbaar niet Ki-Hyeun Seol. “Behalve één keer per jaar op een of andere speciale gelegenheid, drinkt hij alleen sinaasappelsap”, weet Yun-Mi. “Ki-Hyeun werkt hard om zijn spel te verbeteren, is zeer zelfverzekerd en goed van inborst. Hij helpt ook anderen.”

De tijd dringt. Ki-Hyeun en Yun-Mi hebben nog een afspraak. Snel worden er van het koppel nog beelden geschoten aan het strand. Een strand waar een bord met Koreaanse tekens voor gevaar blijkt te waarschuwen, waar wat rollen prikkeldraad liggen, waar met autobanden een schutting is opgetrokken. Koreanen zet je niet zomaar opzij, weet ook Georges Leekens sedert het laatste WK. Tenslotte zijn zij het die in de wereldgeschiedenis het eerste gepantserde oorlogsschip bouwden. Is dit hier misschien een militaire zone ? Of overblijfselen uit het Koreaanse oorlogsverleden ? Neen, wordt er geknikt.

Een visser staat ondertussen met een haast ontroerende bereidwilligheid zijn lijn af. Terwijl de foto’s worden genomen, is er even beet, maar de man reageert niet. Wel springt hij bij als de golven stilaan te ver dreigen te reiken. Dan schuift hij zijn stoeltje onder het fotomateriaal. Tevergeefs, want even later spoelt een hevige golfslag de receiver onder. Vanuit een winkeltje aan de overkant van de dijk wordt er mineraalwater aangedragen om de dure apparatuur van het bijtende zeewater te reinigen. Koreanen mogen dan een hard volk zijn, het is blijkbaar ook een zeer gastvrij volk.

door Christian Vandenabeele

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content