Luik en Rotterdam, verbonden door de Maas. Standard en Feyenoord, twee volksclubs die teren op passie. Bericht uit een Nederlandse voetbalstad.

Rotterdam-Zuid, Feyenoordgrond. Zoals café ’t Haantje langs de Bierens de Haanweg, al meer dan vijftig jaar een begrip. Een modaal café met veel te grote ramen, maar vooral de bekendste Feyenoordkroeg van het land. Ernst Happel legde er geregeld een kaartje, clubicoon Willem van Hanegem woonde er om de hoek, Mario Been zette er als trainer van NEC wekelijks een kaarsje bij de foto van Happel. Modern bedevaartsoord, ontmoetingsplaats voor gelijkgestemde zielen, verbonden met de club en de Kuip, die geen drie kilometer verderop in de najaarszon blinkt.

Stadion Feyenoord, Van Zandvlietplein 1, 3077 AA Rotterdam. Een plein als ultiem eerbetoon aan Leendert van Zandvliet, de ex-voorzitter die de club tussen 1925 en 1939 naar drie titels en twee bekers leidde, maar vooral ‘een’ stadion wilde bouwen. Twee verdiepingen, getekend door eenvoud – naar het beeld van de stad – en tegelijk een mastodont waar plaats is voor 65.000 toeschouwers.

In het Maasgebouw vertellen oude zwart-witfoto’s en memorabilia de bewogen geschiedenis van de club, het stadion en zijn vedetten. Van aanvoerder en oer-Rotterdammer Puck van Heel, de geniale middenvelder die de eerste paal van de Kuip in de grond sloeg. Een beeld van de openingswedstrijd van 27 maart 1937, toen Feyenoord voor 37.825 toeschouwers met 5-2 won van… Beerschot.

“Mijn vader, Leen Vente, maakte in die wedstrijd het allereerste doelpunt ooit in de Kuip. En een paar weken erna deed hij in een interland tegen België net hetzelfde”, lacht Rob Vente, gepensioneerd journalist en momenteel schrijver van thrillers die zich in en rond de Kuip of Feyenoord afspelen. Moord op de voetballer van het jaar, Feyemoord, De Kuipkiller, Moord op vak S. “We hadden thuis een asbak in de vorm van de Kuip, maar daar heeft nooit een sigaret in gelegen. ‘In het mooiste stadion van de wereld doof je je sigaret niet uit’, zei vader altijd.” (lacht)

Leen Vente, die met het Nederlandse elftal op de WK’s van 1934 (Italië) en 1938 (Frankrijk) speelde, kreeg in de wijk Terbregge een eigen straat. Geen uitzondering in een stad die voetbal ademt. Naast het stadion, bijvoorbeeld, loopt de Coen Moulijnweg, genoemd naar Mister Feyenoord. “Coentje werd, net als de Kuip, in 1937 geboren. Geweldige linksbuiten, maar ook een aimabel man. Generaties vergelijken is moeilijk, maar voor mij is Coen de attractiefste speler die ooit voor Feyenoord voetbalde, Willem van Hanegem de kleurrijkste en Wim Jansen de meest waardevolle.”

Aan de overkant van de Coen Moulijnweg ligt Varkenoord, het opleidingscentrum, waar honderden kinderen ervan dromen dat hun naam ooit eens in die machtige Kuip wordt gescandeerd. Ook in de wijk naast het stadion herinneren straatnamen aan clubiconen. Ernst Happelstraat, Cor Kieboomstraat, Puck Van Heelstraat, Bas Paauwestraat… “Het zegt wel iets over de verbondenheid van de stad en het voetbal, en met Feyenoord in het bijzonder. Als klein jongetje herinner ik mij het droomvoetbal uit de jaren vijftig, alleen wonnen we niets. Het was zelfs Sparta dat in 1959 de eerste naoorlogse titel naar Rotterdam bracht. Maar erna, toen met Reinier Kreijermaat, Jan Klaassens en Hans Kraay power en kracht aan het elftal werd toegevoegd, werd Sparta volledig door Feyenoord overvleugeld.”

De ’tactiek’ van Happel

Als piepjonge journalist van het Rotterdamsch Nieuwsblad beleefde Rob Vente de Feyenoordsuccessen uit de jaren zestig vanop de eerste rij. Vier titels, twee bekers, legendarische Europese voetbalavonden. Zoals in december 1962, toen Feyenoord en Vasas Boedapest in Antwerpen een derde en beslissende duel moesten spelen. “Met 30.000 Rotterdammers naar de Bosuil. Complete verkeerschaos, mensen sprongen uit de bussen en liepen te voet naar het stadion. En na de wedstrijd, toen Feyenoord na de goal van Rinus Bennaars voor het eerst Europees mocht overwinteren in Europacup I, sprongen mensen willekeurig op de bussen. ‘Naar Rotterdam? Wij gaan mee!’ En de hele weg zingen.”

Op de tweede verdieping is een hoekje gewijd aan Ernst Happel, de legendarische Oostenrijker die Feyenoord in zijn eerste seizoen (1969/70) naar de Europacup I leidde. “Ik heb zelfs een beetje meegewerkt aan zijn komst. Hij wilde weg bij ADO Den Haag, maar het bestuur verzette zich. Tot ze een interview met Ernst in onze krant lazen… (lacht) Volledig de vloer met zijn club aangeveegd.”

De twee werden goede vrienden. Ook toen Happel al lang uit Rotterdam was vertrokken en in Brugge, Luik en Hamburg naar nieuwe successen op zoek ging, zagen ze elkaar nog geregeld. “Ik was erbij toen hij met Club Brugge de finale van de UEFA Cup tegen Liverpool speelde (1976). Anderhalf uur voor de wedstrijd zaten we in de bar van de Holiday Inn in Brugge, waar Kevin Keegan een colaatje aan het drinken was. ‘Het stadion ligt hier toch vlakbij, we vertrekken pas om kwart over zeven.’ En toen stapte Ar- lette, de echtgenote van GeorgesLeekens, op hem af: ‘Jij speelt vanavond tegen mijn man.’ Leekens, van wie Happel altijd zei dat hij zo elastisch als een balpen was… (lacht)

“Of die keer in Hamburg, ook een mooie anekdote. Na de wedstrijd zat Happel achter een klein lessenaartje, in het bijna klinische perslokaaltje, toen een Duitse journalist hem vroeg waarom hij Felix Magath niet had gewisseld. Hij wist niet wat hij hoorde en antwoordde heel droog: ‘Ich bin gekke Henkie toch nicht?‘ (lacht) Een unieke man. Een Belgische journalist zei me ooit eens: ‘Hij kwam soms onverwacht bij je thuis, dronk de hele koelkast leeg en achteraf bleef hij nog op de bank slapen ook.'”

Hij vertelt over een bijzondere en emotionele ontmoeting in mei 1992, toen Happel al een tijdje terminaal ziek was en met de Oostenrijkse nationale ploeg in Sittard vriendschappelijk tegen Oranje voetbalde. “Ernst omhelsde me, maar ik voelde bijna geen lichaam. Zó mager… En toen hij naast Van Hanegem aan tafel zat, legde hij zijn hand op Willems been. Liefdevol. De goede vader met het moeilijke kind. Een haat-liefdeverhouding. Willem werd geregeld van de training weggestuurd, waarna Happel aan journalisten zei dat hij geblesseerd was en op zondag niet kon spelen. ‘Ik ben helemaal niet geblesseerd.’ (lacht) Een heel speciale band.”

De ’tactiek’ van Happel

We stoppen aan een gigantische zwart-witfoto uit 1970, op het gras staan Europacup I én de Wereldbeker voor clubelftallen. Vente, trots: “De eerste Nederlandse club die daar ooit in slaagde.” Hij somt de namen van de spelers op. Eddy Pieters Graafland, Piet Romeijn, Theo Laseroms, Eddy Treijtel, kapitein Rinus Israël, Theo van Duivenbode, Franz Hasil, Jansen, Van Hanegem, Henk Wery, Ove Kindvall, Moulijn en Joop van Daele, de pinchhitter die Feye- noord tegen het Argentijnse Estudiantes de la Plata naar de wereldtitel schoot. Goden van de Kuip. “Jongens met kracht en mentaliteit, want Happel minimaliseerde zijn inbreng. ‘Tactiek ist der Rinoes, Wiellem und Coentje.‘ Israël, Van Hanegem en Moulijn… Happel hééft ons de Europacup I gegeven – zonder hem hadden we het niet gered -, maar de invloed van trainers wordt soms overschat. In de jaren zestig en zeventig werd Feyenoord zes keer kampioen, telkens met een andere trainer: George Sobotka, Franz Fuchs, Willy Kment, Ben Peeters, Happel en Wiel Coerver, die Feyenoord in 1974 ook naar winst in de UEFA Cup leidde.”

Het wordt hem even te veel. Herinneringen. Emoties. “Ik vergeet misschien elk jaar mijn trouwdag, maar al die mooie momenten haal ik moeiteloos voor de geest. De uren die ik met Ernst onderweg was om tegenstanders te scouten. Naar Vorwärts Berlin, naar Glasgow… En dan die tweede ronde tegen AC Milan… Wij, een clubje uit de provincie, die de regerende Europees kampioen uitschakelden: 2-0. Telkens als ik in de Kuip kom, dan moet ik aan die prachtige avonden terugdenken en geraak ik ontroerd.”

6 mei 1970, finale Europacup I in San Siro, Feyenoord-Celtic. Het Rotterdamsch Nieuwsblad zet de grote middelen in en maakt een krant op locatie. “We waren met dertig man ter plaatse – journalisten, letterzetters… – en zouden een halfuur na de wedstrijd een krantje aan het stadion uitdelen, maar toen bleek dat het in Italië verboden was om kranten in een andere taal te drukken. Gelukkig konden we dat met een pak lire oplossen…”

Feyenoord wint met 2-1 na verlengingen – goals van Israël en Kindvall -, na de match zegt Celtictrainer Jock Stein: “Celtic heeft niet van Feyenoord verloren, ik heb van Happel verloren.” Vente: “Een mooi staaltje amateurpsychologie van Happel, want een uur voor de wedstrijd zag hij een paar Schotten in de gang staan, waarna hij in de kleedkamer tegen zijn spelers zei: ‘Ze nemen ons niet ernstig, ze vinden ons maar een kloteclubje.'” (lacht)

De ontvangst in Rotterdam staat nog op het netvlies gebrand. “We werden aan de achterkant van het stadhuis naar binnen geloodst en toen we op het bordes stonden, zag ik die massa op de Coolsingel. 200.000 mensen! Twee dagen na de finale heb ik in bioscoop Colosseum de finale teruggezien. De tranen rolden over mijn wangen… Maar dat gebeurt wel meer als ik intense vreugde rondom me zie. Oma’s die huilen van geluk, ex-minister Bram Peper die na een doelpunt staat te springen, de uitgelaten massa. De aanhang van Feyenoord is legendarisch.”

Een vreemd publiek

Het Legioen. Rauwe en authentieke koppen, grote kerels, kleine hartjes. Maar ook aanraakbare en doodgewone mannen, vrouwen, kinderen en kleinkinderen. Échte mensen, zoals de hoofdrolspelers in The other side of the heart is white, de documentaire uit 2014 van ex-hooligan Leonardo Pansier, met indringende portretten van ‘gewone’ supporters. Gerard, Robert en Hélène, die haar zoontje Sem een week na de bevalling naar de Kuip meenam en sindsdien geen enkele wedstrijd meer miste. Een peuter van twee jaar, nog altijd in de luiers, die moeiteloos de namen van zijn favoriete spelers opdreunt…

Supportersschap als nieuwe religie. Of, zoals Pansier het bij de voorstelling zelf verwoordde: “Soms, als de zon aan de hemel staat en ik voor de ingang van de Kuip sta, heb ik het gevoel dat ik voor de poort van de hemel sta. In de Kuip staat iedereen achter de club: oud, jong, blank en zwart.”

De Kuip als tweede thuis. “Een geweldig publiek, dat Feyenoordpubliek. Het geeft ook niet zo veel om voetbal, het gaat daar puur en alleen naartoe voor Feyenoord”, vertelde ex-voetballer René van der Gijp ooit in het programma Voetbal International. “Op het toernooi van Feyenoord zag ik Dimitar Berbatov van Tottenham Hotspur dingen doen, waarvan ik dacht: dit zie je de eerstvolgende tien jaar in dit stadion niet meer. Een bal uit de lucht nemen, zó mooi. Maar het interesseerde hen geen kloten, ze zaten gewoon met elkaar te praten. Er kon zelfs geen applausje van af. Maar dan gaat de tunnel open en stapt de reservekeeper, Sherif Ekramy, het veld op en breken ze met 53.000 mensen het stadion af. Die mensen kwamen alleen voor Feyenoord.”

“Onvoorwaardelijke trouw”, zegt ook Vente. Trots, humor en zelfspot, zeker wanneer weer eens een kwibus werd getransfereerd, óók een handelsmerk van de club. “Op een dag dachten we dat ze George Best gekocht hadden, maar het bleek om Clyde Best te gaan. Een bebaarde, zwarte kolos uit de Bermuda’s, die zo’n 120 kilogram woog toen hij in 1977 in de Kuip arriveerde”, getuigt een supporter in het Jubileumboek. “De liefde voor Feyenoord heeft niets met succes te maken. Feyenoord is net als Pasen. Je weet dat de kruisiging onbarmhartig en onafwendbaar is, maar ook dat je een wederopstanding nooit helemaal moet uitsluiten.”

Broederschap, hartstocht en lijden. Vente: “Gerard Cox, de cabaretier, omschreef het treffend: ‘Feyenoordsupporter ben je niet voor de lol…’ En zeker niet na die 10-0 op het veld van PSV, in de herfst van 2010 onder Mario Been. Grappen natuurlijk. Het kerngetal van Rotterdam was niet meer 010, maar 10-0. En toch, de woensdag erop zaten er tegen VVV-Venlo meer dan 40.000 toeschouwers in de Kuip. Een heel bijzondere avond. Maar de feiten blijven wat ze zijn. Sinds de laatste titel in 1999, onder Leo Beenhakker, amper twee prijzen: met Bert van Marwijk de UEFA Cup in 2002 en de KNVB Beker in 2008. Het publiek ís kritisch en scheldt soms op de ploeg, maar van een buitenstaander pikken ze dat níét.”

‘Second city syndrome’

De Rotterdamse voetbaltrots, in het derde millennium ondergesneeuwd door de successen van PSV en Ajax, lijdt aan het second city syndrome. Vente: “Geen enkele Rotterdammer zal het woord ‘calimerogevoel’ in de mond nemen, maar het is wel een beetje zo. Afgunst, zeker ten opzichte van Ajax. Altijd al gehad hoor… De transfer van Johan Cruijff, in 1983, is daar het beste voorbeeld van. Hij liet andere jongens veel beter voetballen en hielp de club aan titel én beker, maar uitgerekend dat ene seizoen zakte het gemiddelde aantal toeschouwers spectaculair: 22.000, terwijl Cruijff vanaf 23.000 toeschouwers een deel van de recette zou krijgen. Hier lusten ze geen Ajacieden. Dit seizoen plukten ze Kenneth Vermeer weg in Amsterdam, ik hoop dat die jongen het goed doet.”

Feyenoord, de club van werkers. “Hier zeggen ze: ‘Het geld dat in Rotterdam wordt verdiend, geven ze in Amsterdam uit.’ In Rotterdam kan je in de winkels overhemden met opgestroopte mouwen kopen. (lacht) Bikkelaars en jongens die pezen zijn hier altijd enorm populair geweest.”

Aan de muur hangt de slogan der slogans – ‘Niets is sterker dan dat ene woord’ -, buiten slenteren tientallen ouders en grootouders met kinderen en kleinkinderen naar een van de twee fanshops. Feyenoordfamilies. “Je kunt in een echte Feyenoordkist begraven worden. Op de Zuiderbegraafplaats is zelfs een speciaal vak voor supporters geopend, mét gras dat deze zomer uit de Kuip werd overgebracht.” Een Feyenoordbegrafenis… De rouwstoet die met de rood-wit-zwarte kist een laatste rondje in de Kuip maakt, een rouwkamer aangekleed in de clubkleuren, de spelersbus als volgauto voor de nabestaanden…

Zuiderbegraafplaats, onze laatste halte. Begin de jaren zeventig werd hier een speciaal gedeelte voor moslims ingericht, die met het hoofd in de richting van Mekka worden begraven. Speciale secties voor soennieten, Chinezen, Pakistaanse hindoes en… Feye-noordsupporters. Een gewijde stilte. Drie monumenten. Een piepklein beeldje van een volwassen man die met zijn zoontje naar het voetbal gaat. Een plaat met het opschrift: Feyenoord, ‘You’ll never walk alone’. Club van mijn dromen. En centraal een grote zwarte steen, met het logo en de tekst van het clublied.

Ga je mee naar ’t stadion

naar de ploeg van rood en wit

Je zoekt een plaatsje in de zon

Waar je zo gezellig zit

Kijk, ze komen op het veld

een gejuich uit duizend kelen

Want je staat ervan versteld

Als de sterrenploeg gaat spelen

Dan is altijd wat je hoort

Het lied van Feyenoord

Hand in hand kameraden

Hand in hand voor Feyenoord 1

Geen woorden, maar daden

Leve Feyenoord 1

Hand in hand kameraden

Hand in hand voor Feyenoord 1

Geen woorden, maar daden

Leve Feyenoord 1

DOOR CHRIS TETAERT IN ROTTERDAM – BEELDEN: BELGAIMAGE

“Oma’s die huilen van geluk, ex-minister Bram Peper die na een doelpunt staat te springen, de uitgelaten massa. De aanhang van Feyenoord is legendarisch.” Rob Vente

“Feyenoord is net als Pasen. Je weet dat de kruisiging onbarmhartig en onafwendbaar is, maar ook dat je een wederopstanding nooit helemaal moet uitsluiten.” een supporter

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content