‘Ofwel mag je me, ofwel vind je me een klootzak’

© Belgaimage - Christophe Ketels

Als jongen was hij vaak onhandelbaar voor zijn omgeving, maar juist zijn sterke wil bracht Steve De Ridder waar hij nu staat als voetballer. ‘Van een voetballer wordt verwacht dat hij het allemaal maar slikt.’

‘Het is nog precies hetzelfde. Echt, niets is er veranderd.’ Steve De Ridder (30) slaat de deur van zijn auto dicht, kijkt door de gaten van het hekwerk uit over een grasveldje met speeltuin en draait dan om. Zijn blik gaat omhoog. ‘Alleen dat is vernieuwd’, zegt de speler van KRC Lokeren over de torenhoge flat. Het grijze blok dat hij kent uit zijn jeugd is nu gekleurd met rode en witte elementen.

Het is de eerste keer dat hij hier terug is, in het Gentse Ledeberg. Achttien jaar nadat hij met zijn ouders verhuisde. ‘Ik kom hier nog vaak langsgereden, maar nooit ben ik er sindsdien nog gestopt.’ Hij laat zijn ogen rondgaan. ‘Dat is nostalgie, hé. Hier heb ik de basis gelegd voor hoe ik als persoon en als voetballer ben geworden. Heel speciaal.’

Dan loopt De Ridder met zijn vriendin Anouk (30), zoontje Lio van anderhalf en hun paar weken oude dochter Flo naar het pleintje. Hij kijkt naar zijn voeten, hoe ze het gras betreden van het veld aan het Adolf Papeleupark. Zoals in zijn jeugdjaren. Elke dag, de bal nooit ver weg. Ook nu rolt er één voor hem uit, maar dan van plastic en in miniatuurvorm, zijn zoon dribbelend eromheen. ‘Die kleine is nu al gek van de bal. Het is heel raar, ik ben altijd iemand geweest die niks ging opdringen aan zijn kinderen. Ze mogen van mij doen wat ze willen. Maar Lio was nog maar een paar maanden oud en hij had al een bal in zijn handen. Het was ook het eerste woord dat hij kende.’

Nu is Steve De Ridder de vader die hier met zijn zoon komt en ‘schwalbe’ roept als Lio over de bal valt of ‘oei, kruisbandje’ als hij na de tiende keer wel blijft liggen, de tranen over zijn wangen. Vroeger was hij het die aan de hand van zijn vader hier kwam. ‘Ik voetbalde al bij een club, maar ’s avonds kwam altijd die vraag: ‘Gaan we naar het park?’ Dan offerde mijn vader zich weer op om hier een paar uurtjes te voetballen. Praktisch elke dag. Later liet hij me op mijn fiets zelf gaan. Dan zagen de jongens uit de flat dat ik er was en kwamen ze ook naar beneden.’

Stouterik

De Ridder duwt de buggy het gras af, Anouk naast hem met Lio op de arm. Ze lopen om het flatgebouw heen, naar het park. ‘Hier kwamen we in de winter sleeën. En daar bij het water ging ik vissen.’ Opnieuw nemen zijn ogen de omgeving op. Het gefluit van de vogels wordt overstemd door het geruis van de voorbijsnellende treinen en auto’s die over de daarop haaks gelegen E17 razen. ‘Eigenlijk… Heel kindvriendelijk is het hier niet. Het is niet de meest koosjere buurt. Veel kansarmen en allochtonen, en dan die drukte van de grote baan en de treinen. Ik weet nog dat ik over de rails liep met mijn vrienden. Dan wachtten we tot er een trein kwam en staken we snel over.’

Hij vervolgt de weg die hij als mannetje honderden keren aflegde: onder de brug van de snelweg door naar huis. Graffiti siert het straatbeeld, het hekwerk dat omstanders moet weerhouden te dicht bij het spoor te komen, is verroest en oogt wankel. ‘Het was niet de gemakkelijkste omgeving, maar ik heb me nooit onveilig gevoeld. Ik kom voor mezelf op, ik ben niet op mijn mondje gevallen. Ook als dat niet altijd nodig was, haha… Ik was niet de meest gemakkelijke jongeman. Thuis niet, op school niet. Bij de leraren was ik vrij berucht. Ik was heel druk, altijd bezig, wilde het liefst buiten zijn, voetballen en kattenkwaad uithalen. En moeite met autoriteit, hé… Ja, zeker. Met gezagvoerders heb ik altijd veel problemen gehad. Of dat nu leraren of trainers waren. Daar heb ik de afgelopen jaren mijn weg in kunnen vinden, me in kunnen schikken. Ik weet nu dat de baas, de trainer, ook effectief de baas is. Ik zie het nut van hiërarchie en autoriteit in. Maar tóch zeg ik dan nog altijd mijn mening.’ Hij lacht. ‘Mensen die mij van vroeger kennen en me nu zien, zijn altijd verbaasd. Dat ik gemoedelijker ben geworden, minder opstandig. Vroeger konden leraren, mijn ouders en mensen uit mijn omgeving gewoon niet met mij om. Als ik weer de stouterik was geweest, dan voelde ik het wel thuis. Kreeg ik een pak slaag. Ik ben vrij opgevoed, er kon veel, maar wel met de harde hand. Ik vind dat niet erg, ik lokte dat ook wel uit. Ik merk dat ook met Lio. Als hij ons zit uit te dagen, heb ik ook wel eens zin om hem een poepenklets te geven.’

Motorcafé

De Ridder draait rechtsaf, de hoek om. ‘Dit was mijn straat. De Moriaanstraat.’ Hij tuurt de verte in, de buggy voor hem uit rollend over de tegels. Tussen de rijtjeshuizen is het geruis plots verdwenen, de rust is nu duidelijk aanwezig. ‘Nummer 126’, zegt hij dan. Daar is het rolluik bijna helemaal naar beneden gedraaid. Door de kier die het laat, spiedt De Ridder naar binnen. ‘De trap staat nog waar hij stond. In het midden van het huis.’ Hij glimlacht. Mooie tijden lijken terug te komen in zijn gedachten.

Zes jaar was hij toen hij hier kwam wonen. Daarvoor woonde hij met zijn ouders in Wondelgem. ‘Mijn vader had een café, ’t Roosje. Een echt motorcafé met van die motorbendes. Ruig volk kwam daar. Wij woonden daarboven en als klein mannetje liep ik altijd tussen het volk. Mooie tijd was dat. Het heeft mijn vader pijn gedaan dat hij het moest verkopen. Het liep niet meer goed, denk ik. En het familieleven lijdt er ook wel onder, natuurlijk. Daarna is hij een computerwinkel begonnen in bijberoep. Als hoofdberoep werkte hij bij het OCMW. Nu begeleidt hij probleemjongeren, ex-verslaafden en ex-gedetineerden.’

Daarna verhuisden ze weer. En nog eens, en nog eens. ‘We hebben nog in Melle gewoond, in Wetteren, in Sas van Gent, in… pfoeh… Eigenlijk heb ik overal gewoond. Mijn ouders zijn gescheiden toen ik twaalf was. Ik bleef bij mijn vader wonen en hij was eigenlijk een soort gipsy. Een zigeuner. Overal woonden we maar even. Met mijn moeder heb ik na de scheiding een tijd geen contact gehad. Zo’n vijf, zes jaar. Het is jammer dat kinderen – bewust of onbewust – gedwongen worden om een kant te kiezen bij een scheiding. Mijn vader was degene die mij altijd naar het voetbal voerde, die met mij op dat veldje kwam en overal bij was. Hij is mijn grootste fan. Mijn beste vriend ook wel.’

Hij tilt zijn linkermouw iets op. Op zijn met tatoeages gevulde arm, staat Father Guide Friend geschreven. ‘Hij heeft mij gebracht waar ik nu ben. Er zijn nog mensen die als gids hebben gediend in mijn carrière, maar hij stond wel aan de basis. En nu nog is hij degene die ik als eerste bel als ik iets moet weten. Het was in dat opzicht ook wel logisch dat ik voor hem koos. Maar om dan een reden te geven waarom ik mijn moeder niet wilde zien… die heb ik niet. Ik zie het als een onvolwassenheid: ik was ook nog te jong om te beseffen dat die band met mijn moeder waardevol is. Nu, een paar jaar later, geeft het rust dat we weer contact hebben. Het belangrijkste in mijn leven is mijn gezin en mijn familie. En daar gaat nu alles top. Iedereen is herenigd en ik heb twee gezonde kindjes. Maar mocht ik ooit scheiden van Anouk, dan zal ik nooit toelaten dat mijn kinderen of een van de ouders daar het slachtoffer van zijn.’

Kotsbeu

Pas op zijn tiende kreeg De Ridder een zusje, twee jaar later een broertje en op zijn zeventiende een halfzusje uit een nieuw huwelijk van zijn vader. ‘Met een hele bende is het wel plezanter dan als enig kind. Daarom zijn wij nu ook al bezig’, zegt hij lachend. ‘Ik wil er vier, maar voor Anouk is dat te veel.’

Op hun zestiende al leerden ze elkaar kennen. ‘High school sweethearts‘, zegt hij. ‘We zaten beiden op de Voskenslaan, zij op de sportschool, ik op de topsportschool. Ik had haar al een paar keer gezien en toen was de tijd van MSN Messenger. Ik geraakte aan haar e-mailadres en zo begonnen we wat te praten.’

Dertien jaar later zijn ze nog altijd samen. ‘Ik ben assertief en Anouk niet. Op die manier leunt zij wel een beetje op mij in het leven, maar zij is degene die mij af en toe tempert. Als ik weer te veel op de voorgrond treed en te veel mijn mening geef, zegt zij: ‘Steve, effe dimmen.’ Mochten we beiden zo’n persoonlijkheid hebben als ik, dan zouden we veel ruzie hebben en ik denk dat onze omgeving ons dan ook irritant zou vinden, haha…’

Toch is hij al lang niet meer de jongen van vroeger die het zijn omgeving moeilijk maakte. Zijn vriendin zegt die drukke Steve zelfs nooit echt gezien te hebben. ‘Dat onrustige komt enkel nog boven als, zoals nu, het seizoen gedaan is’, zegt ze. ‘Na een week, twee weken, begint hij zo…’ De Ridder: ‘Dan word ik chagrijnig.’ Zijn vriendin: ‘Hij kan dan zijn energie niet kwijt.’

‘Blijkbaar heb ik dat nodig, het voetbal. Maar wat deze zomer anders maakt, is dat er nu rust is. Voor het eerst in zeven jaar weet ik waar ik het volgende seizoen speel. Na acht jaar buitenland was ik het kotsbeu. Ik wilde gewoon thuisblijven. Ik heb een vierjarig contract getekend bij Lokeren en dat was echt wat ik nodig had. Eindelijk wat stabiliteit.’

Sinds De Ridder kinderen heeft, is hij veranderd. ‘Hij gaat veel minder buiten’, zegt zijn vriendin. ‘Zo ’s avonds iets gaan drinken doet hij niet meer. Vroeger ging hij echt buiten, hé.’

‘Het is veel rustiger geworden in mijn hoofd. Omdat de focus bij de kinderen ligt. Ik wil mijn omgeving zo gelukkig mogelijk maken, en daarbij mezelf niet kunnen verwijten dat ik mijn eigen persoon heb voorgetrokken. Die kleintjes slorpen ook veel energie op. Het zou oneerlijk zijn om Anouk altijd alleen te laten met hen.’

Kameleon

In tien jaar tijd zag De Ridder negen clubs. Hij speelde vier jaar in Nederland bij De Graafschap en FC Utrecht, tussendoor kwam hij uit voor Southampton en Bolton Wanderers en tot vorig jaar stond hij onder contract bij FC Kopenhagen. ‘Die stappen naar het buitenland zijn ook een deel voor het geld geweest. Elke voetballer die zegt dat dat onzin is, is gewoon een leugenaar. Als je een kans krijgt om in een betere ploeg in het buitenland meer geld te gaan verdienen, moet je dat gewoon doen. Ik zou toch stom zijn als ik het niet gedaan had? Maar het steeds wisselen van omgeving heeft me ook als mens veel bijgebracht. Je wordt een soort kameleon. Ik denk dat ik nu in elke situatie wel mijn streng kan trekken. Het waren niet de verste landen: Denemarken, Nederland, Engeland, maar elk heeft zijn eigen cultuur. Echt, hoe dichtbij die landen dan ook klinken, het leven is er anders. Je voelt je daar anders. En dus moet je je aanpassen, wennen. Zelfs in Nederland. Anouk en mijn vrienden hier in België lachten daar in het begin mee. Toen ik net daar voetbalde, praatte ik echt Hollands tegen de mensen. Maar toen Anouk in Doetinchem aan de kassa stond bij de Albert Heijn en in het Vlaams praatte tegen de kassierster verstonden ze haar gewoon niet. En ze bleef het maar proberen in het Vlaams. Uiteindelijk praatte die kassierster in het Duits terug.’

In Nederland voelde hij zich snel thuis. ‘Ik denk dat ik daar goed pas als persoon. Omdat ik vrij uitgesproken ben. Maar ik hou ook echt van de ploeggeest in een groep. Die samenhang in de kleedkamers is in België veel minder. Ik weet niet hoe dat komt. Dat samen lol maken en niet alleen denken dat je er puur voor het voetbal bent: naar de trainingen gaan en dan zo snel mogelijk naar huis. Ik vind het leuk om in de kleedkamer plezier te maken, om samen een pintje te pakken na een gewonnen wedstrijd en elkaar zo te leren kennen. Daar kweek je wél gewoon een betere ploeg door. Op die manier ga je eerder door het vuur voor elkaar.’

Machowereld

Nog vier, vijf jaar, denkt De Ridder. Dan zal zijn carrière als voetballer ten einde komen. Vaak denkt hij erover na wat hij erna wil doen. ‘Ik heb zóveel ideeën. Ik heb al gezegd dat ik een café wil beginnen, dat ik manager wil worden, politieagent, vastgoedbeheerder en ik heb ook al aan trainer gedacht. Ik ben geen gemakkelijk karakter geweest en ik heb gezien hoe trainers mij benaderden en hoe ze anderen benaderden. Ik heb daar wel een duidelijk idee over: hoe je spelers kunt bereiken. Ik denk dat ik een goede people manager zou zijn. Dat aspect van het trainerschap wordt weleens onderschat, terwijl het naar mijn idee juist heel belangrijk is hoe trainers hun spelers benaderen.’

‘Als ik niet in het voetbal blijf, zal ik het zeker missen’, zegt Steve De Ridder. ‘Maar wat ik niet ga missen is dat ik elk weekend moet opofferen. Ik ben de eerste om toe te geven dat we een bevoorrecht leven hebben als voetballer, zeker financieel, maar wat mensen vaak onderschatten, is dat ik sinds mijn negende elk weekend een werkweekend heb. Ik klaag daar niet over, maar veel mensen vergeten die kant van dit leven wel. Dat je geleefd wordt en ook dat je als object gebruikt wordt door je club, door de fans en vooral door de media. Die denken dat ze alle recht hebben om over je te oordelen. Als voetballer, ja, maar ze nemen het privékantje erbij. Het wordt onderschat hoe dat is. Vooral omdat je als voetballer weinig middelen hebt om je te verweren. Er wordt van je verwacht dat je het allemaal maar slikt. Want je wordt goed betaald en het hoort er nu eenmaal bij. Doe je dat niet, dan heb je een grote mond en gebruiken ze dat tegen je. Niet dat ik daar veel last van gehad heb, persoonlijk, maar ik zie het wel om me heen gebeuren. Ik zie het aan andere spelers. Wat het met ze doet. Ze proberen het te verbergen en er wordt ook van je verwacht dat je het niet laat zien.

‘Het voetbal is een machowereld en ruimte voor zwaktes is er niet. De volgende staat direct klaar om op je plekje te spelen en je centjes en je eer af te pakken. Maar je merkt dat ze eronder lijden. In hun gedrag, hun spel. Hoe ik me staande houd? Door zelf een grote mond te hebben. Ik denk er niet over na hóé ik me staande moet houden. Ik houd me gewoon staande. Ik voel ook wat dingen met me doen, maar ik gooi die er dan meteen uit. Dan hoef ik dat niet op te kroppen. Zo ben ik gewoon. Ik ben mezelf gebleven. Altijd. Je zult mensen niet snel horen zeggen dat ze geen mening over me hebben. Ofwel mogen ze me, ofwel vinden ze me een klootzak. Er is bij mij geen grijs gebied. Dat vind ik prima. Ik weet wie ik ben en dat ik mijn voetjes op de grond heb gehouden. Ik weet heel goed waar ik vandaan kom.’

door Mayke Wijnen – foto’s Belgaimage – Christophe Ketels

‘Ik was niet de meest gemakkelijke jongeman. Thuis niet, op school niet. Bij de leraren was ik vrij berucht.’ Steve De Ridder

‘Voor het eerst in zeven jaar weet ik nu al waar ik het volgende seizoen speel.’ Steve De Ridder

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content