Verhalen over ballenknijpers, opdienen in je blote kont en plassen op de strafschopstip. Een Europese campagne anders bekeken.

Als Malinwa ooit denkt aan een huismuseum, moeten ze absoluut bij Walter Jaspers langs. Jarenlang clubdokter. Een exuberante persoonlijkheid, net met pensioen. Lid van de Zwartwerpers, buurtbewoners die in zijn tuin komen petanquen. Opening van het seizoen: 1 mei. Op het einde van zijn tuin staat, verscholen tussen de bomen, een caravan, in geel en rood. Ooit gebruikt voor een tocht door de stad, na de kampioensviering, daarna gekocht door zijn vrouw, als verjaardagsgeschenk. In zijn tuinhuis liggen zijn diverse verzamelingen. Veel Malinwa. Vaantjes, opstellingen, vlaggen, truitjes, bekers… Zelfs de bal van de Europese finale. Toen hij na de dopingcontrole de kleedkamer van de scheidsrechter passeerde, was die leeg, op drie wedstrijdballen na. Jaspers nam ze mee, deelde er twee uit aan spelers en hield eentje voor zichzelf. De Europese beker heeft hij niet. Die is in het gedruis verloren geraakt, Malinwa heeft een replica moeten laten maken. Ludwig De Clercq lacht en geniet. De Clercq, nu begeleider van topsporters als de familie Borlée, was in die periode de fysiektrainer van Malinwa. Samen duiken ze nog eens in het boek der sterke verhalen. Want de zege van toen was straffe kost, ook naast het veld.

Met welke ambities zijn jullie aan dat Europese gloriejaar begonnen?

Walter Jaspers: “Ambities? We waren bekerwinnaar, maar het was onze eerste Europese ervaring.”

Ludwig De Clerq: “De enige die dat had, was Aad de Mos.”

Jaspers: “Niemand van de spelers had ervaring. Maar we voelden toch wel van in het begin dat er iets was. Vooral ook door de figuur van Ger Lagendijk, die op de achtergrond heel sterk aanwezig was. Als je het hebt over Malinwa Europees, kun je Lagendijk niet onvermeld laten. Willy Dussart evenmin. Het noemen van die man in het Mechelse ligt gevoelig (Dussart was na Cordier twee jaar voorzitter, nvdr), maar je moet de realiteit zien. John Cordier zorgde voor de centen, Lagendijk voor spelers, De Mos en Fi Vanhoof voor het voetbal, en Dussart voor de supporters.”

De Clercq: “Dé organisator.”

Jaspers: “Al de feesten nadien waren het werk van Dussart. Maar Lagendijk is zeker ook belangrijk geweest. Een schitterende vent. In Boekarest, tijdens onze eerste verplaatsing, zaten we de avond voor de match in de gang. De Mos, Jan De Cleyn en ik. Slechte Roemeense wijn en een blikje corned beef, dat ik open prutste met mijn doktersgerief, meer hadden we niet. Een triest gezicht. We hebben van dat etentje een gewoonte gemaakt: de avond voor de wedstrijd aten we wat speciaals uit de streek. Het seizoen erna zaten we in Luxemburg. Ik had wat visjes en kreeftjes besteld. Lagendijk kwam dat opdienen. Aan de voorkant: een schort. Langs achter: niks. In zijn blote kont.”

De Clercq: “Een figuur!”

Jaspers: “Voetballer geweest, scheidsrechter, zanger. Die man kon alles. En hij had zéér goeie relaties. Van al de Nederlanders die naar Mechelen kwamen, was hij de manager.”

Hij bracht Cordier met De Mos in contact?

Jaspers: “Ja. Een Hollandse bourgondiër. Ik moet wel nog roebels van hem hebben! (lacht) In Rusland zei hij plots: we moeten nog met de scheidsrechter naar daar en naar daar, en ik heb geen roebels.”

De Clercq: “Aad had ook nooit geld bij, hé.”

Jaspers: “Nooit. Nog een fles champagne, riep hij in de bar. En nog een! En dan waren ze plots weg. De medische staf zal wel betalen. (lacht) Voor de Europese supercup gingen we de avond van de match ook eten. Uiteraard mocht dat niet minder zijn dan voor de Europese finale in Straatsburg en dus bestelde ik gebakken ganzenlever met appeltjes en een honingsausje. Plots staat Cordier daar, met Jan Steyaert van Telindus. Ik zat te schuiven op mijn stoel, het lag wat moeilijk allemaal, want de club betaalde… Dan kwam dat eten. Amai, zei Cordier, allemaal een bordje ganzenlever. Daarop stond Lagendijk recht en zei: allemaal geschonken door de medische staf!”

De strafschopstip

In Boekarest groeide een bizarre gewoonte.

Jaspers: “Het plassen voor de wedstrijd. Op het penaltypunt. Als je buiten komt, links. Niet altijd gemakkelijk, je moest je moment goed zoeken. Aad was iemand van bijgeloof. We wonnen in Boekarest en De Mos zei: doc, vanaf nu elke wedstrijd. Moet gebeuren! Het was eigenlijk een opwelling geweest na de busreis, Boekarest was toen nog heel streng…”

De Clercq: “Het stadion zat vol met mensen in legeruniform.”

Jaspers: “We kregen toen een escorte, op weg naar het stadion. Via een weg, twaalf rijstroken breed, geen auto te zien. Komt in de verte een klein autootje af, direct daar twee politieauto’s naartoe. Opzij, opzij! Terwijl de bus ook zo gewoon door kon rijden. De adrenaline die de spelers daarvan kregen… Confronterend ook, de armoede, Ceausescu. Veel controle. De man achter de bar werd in de gaten gehouden door de man naast de bar. En die werd zelf ook in het oog gehouden. Ik heb daar foto’s van. Dat moet heel erg zijn geweest.”‘

Was De Mos veeleisend?

De Clercq: “Ja. Voor iedereen.”

Jaspers: “Dat heeft me nooit gestoord.”

De Clercq: “Neen, want we zagen dat het werkte. Dus keek je niet op een minuut.”

Jaspers:”De band werd ook ’s avonds aan de bar gesmeed. Een dubbele wodka, plezier maken, zingen. ‘De kleine jodeljongen’, ik speel dat nóg elke keer als ik met de auto op vakantie ga. Sfeer, maar je ziet iedereen ook kijken: welke muziek draaien jullie?!”

De Clercq: “Mij gaf De Mos volledig carte blanche, terwijl ik toch maar 24 was en recht van de universiteit kwam. Ik had Sportkot gedaan, specialisatie conditietraining. De Mos zocht een looptrainer. Ik moest bij hem thuis komen in Heverlee en toen hij de deur opendeed, bekeek hij mij van top tot teen. Een minuut lang. Zwijgend. Op zijn terras heb ik vervolgens pindasaus leren eten, met sateetjes…”

Jaspers: “Alleman scherp zetten kon hij goed. Eén keer heeft hij mij aangepakt, omdat ik net te laat was. Mijn vrouw moest met mij achter de bus rijden, voor een oefenmatch in Tielen. Ludje hier heeft hij het ook geflikt. Op oefenkamp. Niet wakker maken, zei De Mos. Om zeker te zijn dat hij te laat was, vertrok hij zelfs iets vroeger met de hele groep. Daar genoot hij van.”

Jonge plantjes

De tweede ronde was tegen het Schotse St Mirren.

De Clercq: “0-0 thuis, 0-2 ginder. Wij hebben in die campagne op Minsk na alle uitwedstrijden gewonnen.”

Jaspers: “Als we één goal konden maken, wonnen we. We lieten bijna geen goals binnen. In Schotland heeft De Mos een muntstuk op zak gestoken dat hij later altijd bij zich droeg.”

Nu is het amper voor te stellen, maar Eli Ohana was toen vierde buitenlander en in de competitie zelden speelgerechtigd omdat er maar drie mochten spelen.

De Clercq: “Onze Europese speler!”

Jaspers: “Een mooie voetballer. Anders dan Piet, dat was een knokker, een vechter die goals maakte met de rug, de heup of het achterhoofd, zoals in Boekarest.”

De Clercq: “Eli Ohana was een mooie jongen, die zijn looks mee had. Piet stond er in elke wedstrijd, terwijl Eli zijn matchen wat uitkoos. Maar als hij zijn dag had, was hij niet te houden.”

Jaspers: “Hoe hij in de finale de goal aanbracht: klasse. Je kon die ook niet kwaad krijgen. Als die niet speelde, legde hij zich daarbij neer.”

De Clercq: “Soms wel een beetje mokkend. Maar niemand deed echt moeilijk. De beste elf, dat lag vast. Allemaal Vlaming of Nederlander, weet je wat een verschil dat in de kleedkamer maakt? Er werd na de match veel samen gedaan, ’s morgens waren ze allemaal zeer vroeg in het spelershome. Het doet me denken aan Zulte Waregem nu.”

Hadden jullie het soms niet moeilijk met de harde aanpak van De Mos?

De Clercq: “Het was allemaal nieuw en het werkte. Maar ik kan me heel goed voorstellen dat zoiets niet werkt bij andere ploegen.”

Jaspers: “Wij waren jonge planten die uit de grond schoten. Die gaan niet direct kapot. Maar als je ergens komt waar die planten al drie jaar oud zijn, dat is anders. Ik had er niet veel last mee. Anderen soms wel. In zijn eerste match, op Beerschot, legt Koen Sanders een bal terug op de doelman. Buiten. Corner. De Mos uit zijn kot. Kom, eraf, vervanging! Ik heb Koen toen mee binnen moeten sleuren en vasthouden. Hij riep: ik maak hem kapot, wat denkt die Hollander wel!”

Ballenknijpen

De derde tegenstander was Dinamo Minsk.

Jaspers: “De fameuze topkes! Sneeuw, regen, barre omstandigheden. De scheidsrechters waren Denen en Lagendijk had voor hen een hele uitrusting van Malinwa geregeld. De dag van de match had het gesneeuwd.”

De Clercq: “Toen hebben ze vliegtuigmotoren ingezet om de sneeuw weg te blazen.”

Jaspers: “Toen we op het veld kwamen, waren ze met een versleten borsteltje nog rode kalklijnen aan het trekken. Lagendijk regelde dat de scheidsrechters de schoenen in de kleedkamer kwamen keuren. Toen ze weg waren, schoot iedereen in actie. De noppen werden snel veranderd en vervangen door leren, waarbij we het onderste leertje eraf trokken. Zo’n nop bestond uit verschillende laagjes leer, met drie nageltjes erin. Als je het onderste eraf pelde, kwam het nageltje bloot, zodat ze meer grip kregen. Dat getik op die trappen toen we het veld betraden… Wij allemaal: rustig, rustig! Maar we bleven wél recht. En zwarte strepen onder de ogen. Psychologisch, want de sneeuw was allang weg…”

Dat bijgeloof in die tijd was nogal wat.

Jaspers: “Altijd copy paste. Alleen de namen van de tegenstander veranderden. Routine, het eten, als eerste op het veld komen.”

De Clercq: “De plaatsen in de bus, in het vliegtuig. Maniakaal.”

Jaspers: “Ballen knijpen. Heb ik ontdekt. Michel Preud’homme en Pierre Drouguet. Ze kruisten elkaar in de kleedkamer en knepen elkaar. Ik had dat al twee keer gezien, zonder erbij stil te staan. Toen begon ik erop te letten.” (lacht)

Wie was de baas in de kleedkamer?

De Clercq: “Lei Clijsters. En dan Preud’homme en Erwin Koeman.”

Jaspers: “Graeme Rutjes was de verstandigste. Op het veld dirigeerde die veel, maar in de kleedkamer moeide hij zich niet zo.”

De Clercq: “Clijsters had nooit het hoogste woord…”

Jaspers: “…maar zwansde wel veel. Koeman lachte nog harder, Preud’homme was eerder de serieuze. Op een keer hadden ze het autootje van Wout, de kinesist, op stenen gezet, zodat zijn banden de grond niet raakten. Wout stapte in, wilde vertrekken. Geloei van de motor. Hij stompte die stenen weg, zag iedereen lachen en smeet een steen naar Lei. De laatste jaren van zijn carrière hebben we veel in de sauna gezeten, Lei en ik. Zijn enkels waren versleten. Lei trainde toen maar één keer meer, kort voor de match.”

Laatste horde op weg naar de finale: Atalanta Bergamo.

De Clercq: “Zeer veel sfeer in het stadion, herinner ik mij.”

Jaspers: “Het bijzonderste van die match blijft de goal van Rutjes, een afstandsschot met links.”

De Clercq: “Hoe hij dan wegloopt en plots beseft: shit, ik moet hier tijd rekken, en terugloopt naar de helft van de tegenstander. Fantastisch.”

Jaspers: “Daar heeft Lagendijk de match ook gewonnen. Dankzij het bezoek in de kleedkamer. Daarom zeg ik altijd: was De Mos nog een jaar langer gebleven, we hadden ook ‘de grote cup’ gewonnen. Maar het interesseerde hem toen al niet meer.”

De Mos bespeelde ook goed de scheidsrechter.

Jaspers: “Zeer goed. Alphonse Costantin floot altijd verschrikkelijk tegen ons, vonden wij. De Mos hoorde dat en belde hem op voor hij ergens ging blazen. Kun je voor mij van die match niks meebrengen, vroeg Aad dan vriendelijk. Een bandje of zo. Jou geven ze dat. Costantin deed dat en zo kwam er een goeie band.”

Je moet het toch maar flikken om tijdens de rust van een Europese halve finale de kleedkamer van de scheidsrechter binnen te gaan.

De Clercq: “Nu gaat dat niet meer, natuurlijk.”

Jaspers: “Of is dat moeilijker. Lagendijk kende al die mannen, zeker de vierde official. Met de UEFA-waarnemer ging hij de kleedkamer in en daar zagen ze een vrouw. Ze zat – al zullen ze dat wel wat overdreven hebben – op zijn schoot.”

De Clercq: “Ook dat is Lagendijk, die zal dat wel wat opgeblazen hebben.”

Jaspers:”Na de rust stonden Jan en ik op een gegeven moment iemand achter de goal te verzorgen. De fout die Marc Emmers toen maakt… Zeker een meter binnen het strafschopgebied. Maar de scheidsrechter legde de bal erbuiten. Het jaar erna gebeurt in de halve finale in Sampdoria het tegenovergestelde – ze stampten ons ginder dood – maar daar hebben ze niet op gereageerd. Lagendijk niet, De Mos evenmin. De Mos had toen al getekend bij Anderlecht, het was gedaan.

“Voor de match tegen Atalanta zaten we vast in de lift van het hotel. Kan gebeuren, maar De Mos was in alle staten. Maffia, riep hij. Als vergelding ging hij in het stadion de schoenen van hun beste speler, Glenn Strömberg, pikken!”

De finale. Ajax. Voor De Mos dé revanche, want voordien bij de Amsterdammers door Van Basten buiten gewerkt.

Jaspers: “Absoluut. De match van zijn leven, om gelijk te krijgen.”

De Clercq: “Zijn reactie na de winst, wanneer hij het veld op rent, die zegt alles. En daarna van het ene feest naar het andere. Anderlecht volgde toen drie dagen later. Hadden ze die dag een alcoholtest afgenomen…”

Jaspers: “Wel 3-0. Adri van Tiggelen ging toen een kwartier voor tijd al bij de scheidsrechter vragen om er een eind aan te maken. Dat heeft Jean Gernay, die later bij ons de scheidsrechters kwam begeleiden, me nog zelf verteld.”

De Clercq: “De wave in het stadhuis…”

Jaspers: “Fi zei altijd tegen mij: we moeten hiervan genieten, want dat komt niet meer terug.”

DOOR PETER T’KINT – BEELDEN: IMAGEGLOBE/ CHRISTOPHE KETELS

“Koen Sanders riep: ik maak hem kapot, wat denkt die Hollander wel!” Walter Jaspers

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content