Hij speelde voor onder meer Standard, RWDM en Antwerp, ergerde zich aan Zico, reisde de hele wereld af op zoek naar het voetbalgeluk en zette de carrière van Nacer Chadli weer op het juiste spoor: het zotte levensverhaal van Rubenilson.

Rubenilson is Neymar niet. Dit is het verhaal van een heel ander Brazilië. Dat van jonge adolescenten die op zoek gingen naar een eldorado en vaak bedrogen uitkwamen. Het grauwe Europa vormt een nagenoeg noodzakelijke stap op weg naar hun droom van profvoetballer. Voor Rubenilson blijft de zoektocht niet beperkt tot het voetbal in Europa. Eind jaren tachtig kwam Rubi bij Standard terecht, maar hij zou nadien ook in Zuid-Korea, Turkije, Israël of Roemenië belanden. Zelfs al blijft hij in de herinnering van velen niet meer dan een Braziliaans talent van dertien in een dozijn, zelf blikt hij gelukkig terug op een wonderlijke carrière van struikelen en weer opstaan. “Veranderingen, ontdekkingen: die maken het leven mooi. Ik moet ’s ochtends niet opstaan om te gaan werken. Ik heb van mijn hobby mijn beroep gemaakt, dat is een groot geluk. Ik heb niet zo veel verdiend, maar dat is niet het belangrijkste. Ik heb vrienden die me graag zien en een fantastisch gezin.”

Momenteel is Rubi weer terug in Brazilië, pootjebadend of luierend in zijn hangmat. Hij heeft rust gevonden en is gelukkig, nadat hij als speler de hele aardbol heeft afgereisd, als makelaar jonge spelers heeft bijgestaan en zelfs de carrière van Nacer Chadli weer op het spoor heeft gezet toen die er in zijn puberteit de brui aan wou geven. “Ik heb geen enkele spijt”, zegt hij. “Ik heb gedaan wat ik heb gedaan.” Een terugblik op zijn ongelooflijk parcours.

Laten we beginnen bij het begin: vertel eens over je leven vóór je naar Europa kwam.

Rubenilson: “Ik kom uit São Luís, een schiereiland in het noorden van Brazilië, het enige stukje van het land dat in het begin van de zeventiende eeuw door de Fransen werd gekoloniseerd. Ik speelde er bij de lokale club, maar op een interscholentoernooi waar ik topschutter werd, kwam ik in de belangstelling te staan van Flamengo uit Rio de Janeiro. De cariocas stuurden me tickets voor een reis van drie dagen op een bus vol kippen en papegaaien. Ik zweer je: tegen dat je dan aankomt, hangt er een geurtje aan je.” (lacht)

Hoe oud was je toen?

“Vijftien. Samen met andere jongeren van de club verbleef ik in een leuk onderkomen met een zwembad. Het nadeel was dat ik elke ochtend om zes uur de bus moest nemen om op tijd te zijn voor de training van halftien. Dat was ver, en lastig. Bovendien had ik geen geld in het weekend. Ik zag andere jongeren aardbeienmilkshakes kopen en ik wist niet eens wat dat was… Maar ik heb mijn schade ingehaald, nu neem ik het ervan.”

Kaviaar met Zico

Hoe wist je door te breken bij die mythische club?

“Een week nadat ik er aankwam, geraakte een speler van de eerste ploeg geblesseerd. Omdat de jeugdcoach het wel voor mij had, gaf hij mijn naam door aan Telê Santana (de Braziliaanse trainer die onder meer de Seleção coachte op het WK van 1982, nvdr), met de opmerking dat ik op de rechtsbuiten kon spelen. Zo kwam ik in een kern met Aldair, Zico, Bebeto, Leonardo, Zinho… Allemaal grote voetballers.”

Wat waren je eerste indrukken toen je bij die groep kwam?

“Ik had een aversie van Zico, want elke keer dat hij tegen Vasco da Gama speelde, mijn lievelingsclub, scoorde hij! Maar natuurlijk was het indrukwekkend om met hem te kunnen trainen. Maar me omkleden deed ik nog wel samen met de junioren. Verlamd door de stress was ik niet, ik hield mezelf voor: ‘Je bent nu kaviaar aan het eten, nu moet je niet opnieuw elke dag de bus nemen om zes uur en hamburgers eten.’

“Mijn eerste training verliep zo goed dat Telê Santana me zei dat ik met het bestuur moest gaan praten. Alleen wilde mijn oude club in São Luís me niet vrijgeven. Dat sleepte negen maanden aan, tot de Braziliaanse makelaar die Luis Oliveira, Wamberto en Edmilson naar België bracht, voorstelde om met hen mee te gaan.”

Aarzelde je niet om die stap te zetten?

“Neen, niet echt. Zoals men zegt: wij, Brazilianen, zijn zwervers. Rijkdom bestaat niet uit geld maar uit de mensen die je kent. We trekken erop uit, kijken wat rond en keren weer terug. De reis had wel iets exotisch, zij het niks tropisch…” (lacht)

Wat is je eerste herinnering aan België?

“Vreselijk! Ik stapte van het vliegtuig in een bermuda en slippers. Het was februari. De mensen lachten. In de stad waar ik vandaan kom, is het dertig graden het hele jaar door. Je koopt daar nooit kleren tegen de kou. Gelukkig ging mijn Belgische makelaar, Daniel Evrard, direct een jas en kleren kopen. Maar ik was niet gelukkig. Mijn familie had het goed, mijn vader werkte in de administratie, mijn moeder was verpleegster, mijn zus deed sociaal werk – ze is nadien een vriendin van president Lula geworden – dus was ik niet voor het geld vertrokken. Mijn motivatie was het voetbal, niets anders.”

Waar verbleef je?

“Ik woonde in het ‘sportdorp’, daar waar nadien de Académie Robert Louis-Dreyfus gebouwd is. Ik begon mee te trainen met de beloften en na een tijdje werd ik naar Seraing gestuurd. Na één training belde de coach al naar mijn makelaar om te zeggen dat ik te veel kwaliteiten had voor tweede klasse. Die contacteerde Roger Henrotay, de vroegere directeur-generaal van Standard, die mij meteen een contract van vijf jaar liet tekenen. Vijf jaar! Ik dacht direct aan mijn grootmoeder, aan mijn vader en aan hoe ik het hier zou hebben. Ik was droevig, ik had de indruk in een gevangenis te zijn beland.”

Het Belgisch voetbal verschilde ook erg van wat je in Brazilië kende?

“Het was moeilijk. Ik kreeg nooit de bal waar ik liep en als ik dan zelf een verloren pass gaf, kreeg ik de volle lading. Ik moest simpel spelen, terwijl ze in Brazilië lachen als je een simpele pass geeft.”

En hoe ging het met de taal?

“Het duurde een jaar voor ik echt kon communiceren. Gelukkig was er nog mijn landgenoot Dinga, de voormalige verdediger van Standard. Ik weet nog dat we veel sliepen om de tijd te doden. We hingen de kalender al op de volgende maand opdat de tijd sneller zou gaan. We voelden ons niet gelukkig.”

De tackle van Hellers

Wat was je salaris bij Standard?

“Ik verdiende 40.000 Belgische frank (een kleine 1000 euro, nvdr) per maand en 1000 frank (net geen 25 euro, nvdr) per overwinning. Dinga en ik wisten omgerekend zowat 10.000 euro per jaar te sparen. We gaven alleen het geld van de premies uit. We zetten nooit een stapje in de wereld, er was alleen voetbal in ons leven.”

Waren er geen andere spelers van Standard die jullie onder hun vleugels namen?

“In die tijd hadden we niet echt Belgische vrienden. Het was ieder voor zich. Ze zagen een buitenlander als iemand die hun plaats zou inpikken. Tegenwoordig gaan Belgen met hun buitenlandse vrienden naar de cinema, maar indertijd heerste er veel wantrouwen. Je kon op straat lopen en een ploegmaat met de wagen passeerde zonder dat hij je meenam.”

Op de training moet dat toch ook geen pretje geweest zijn?

“Men vloog er stevig in. Maar goed, in Brazilië is een training oorlog. Je legt met 200 jongens een test af en je weet dat er maar twee plaatsen zijn. Beeld je dat in. Guy Hellers had de gewoonte om heel hard te spelen, de buitenlanders hadden hem niet graag. Omdat ik een jonge kerel was, kwam hij eens keihard op mij in, maar ik had hem voelen aankomen en kon zijn tackle ontwijken. Ik draaide me om en gaf hem een slag in zijn gezicht. Hij viel als een blok omver. De trainer, George Kessler, een dictator die mij Piranha noemde omdat ik iedereen leek te willen opeten, stuurde me direct weg. Na de training wou Hellers het uitvechten in de kleedkamer. De Israëliër Shalom Tikva heeft de boel toen gekalmeerd – die zijn het gewend om oorlog te voeren. Uiteindelijk heb ik me geëxcuseerd. Na dat incident heeft Hellers het me nooit meer lastig gemaakt.”

Na drie jaar Standard vertrok je naar RWDM. Was je blij dat je kon tekenen in Molenbeek?

“Helemaal niet. Maar ik was negentien en al getrouwd met een Luikse, dus ik had verantwoordelijkheden. Ik kreeg 100.000 frank per maand (een kleine 2500 euro, nvdr) en voorzitter Henri Mabille zei me dat als ik voor eind december zeven keer gescoord had, ik een leasingwagen en een wasmachine zou krijgen. Dat lukte me ook en dus ging ik naar hem toe om hem aan zijn belofte te houden. Hij viel toen zogezegd uit de lucht en het is zijn secretaris die heeft moeten bevestigen dat hij het inderdaad beloofd had. Hij bleef maar herhalen: ‘Een wasmachine? Bestaat dat, een wasmachine?’ Het was… apart. Maar ik heb het dan toch allebei gekregen. Het probleem met die auto, een Opel Frontera, was echter dat ik elke dag door de politie werd tegengehouden. Ze dachten dat ik een dealer was. Vandaag zou dat natuurlijk geen probleem meer zijn. Enfin, ik heb die auto dus maar teruggegeven aan mijnheer Mabille en ik ben weer gaan rondrijden in mijn oude sardineblikje.”

Waarom verliet je RWDM na twee toch vruchtbare seizoenen?

“Ik was nog altijd eigendom van Standard, maar Robert Waseige kon me geen basisplaats garanderen. Daarop ben ik vertrokken naar Antwerp. Een zottenkot! De stad was geweldig, maar de club een echte ramp. Voorzitter Eddy Wauters betaalde zijn spelers niet en veranderde voortdurend van trainer. Ik verdiende opnieuw 100.000 frank bruto per maand, maar dit keer waren de premies heel interessant: 70.000 frank (1750 euro, nvdr) voor een overwinning. Alleen speelde ik twee jaar tegen de degradatie… Het gebeurde dat ik voor de match amper een euro had om iets te eten te kopen en dus at ik droge pasta. De salarissen werden altijd te laat uitbetaald. Hoe wil je nu dat je op een wedstrijd gefocust bent wanneer je schulden hebt? In zulke omstandigheden kun je geen voetbal spelen. Ik ben er twee jaar gebleven, al had ik voor drie jaar getekend. Ik wou mijn contract verbreken, ik dacht erover naar de rechtbank te stappen – het was ongeveer de periode van het Bosmanarrest. Gelukkig kwam OGC Nice tot een akkoord met Antwerp.”

Een vergissing van de bank?

Scheen er in Nice licht aan het einde van de tunnel?

“Nice, dat was Nice. Een opluchting op alle gebied. Ik had eindelijk het gevoel dat te kunnen doen waarvoor ik uit Brazilië vertrokken was. Ik stond zo onder stress wat mijn financiële toestand betreft dat op het moment dat mijn eerste salaris gestort was, ik dacht dat de bank zich had vergist. Met mijn sporttas ben ik naar de bank getrokken en aan de dame aan het loket heb ik gevraagd hoeveel geld ik op mijn rekening had staan. Toen ze ‘15.000’ antwoordde, heb ik gezegd: ‘Geef alles maar mee.’ Nadien vertelden ze me dat het echt mijn salaris was en toen was ik gerustgesteld… (lacht) Jammer genoeg werd mijn ervaring in Nice overschaduwd door een knieblessure. Ik wist dat ik weg moest. Toen er een voorstel kwam van het Zuid-Koreaanse Ilhwa Chunma, ben ik vertrokken.”

Hoe kwam een Zuid-Koreaanse club bij jou terecht?

“In die tijd trokken heel wat Brazilianen naar Azië. Ik heb kunnen profiteren van de contacten van de Belgische makelaar Walter Mortelmans. Ik tekende een contract van twee jaar voor 7000 dollar per maand en een bonus van 50.000 dollar elk halfjaar. Eindelijk begon ik er wat plezier in te krijgen, ook al was de aanpassing niet zo simpel. Zelfs met de auto rijden was niet eenvoudig. Begin maar eens een parkeerplaats te zoeken als je niet begrijpt wat er op de borden staat. En de club hielp me ook niet echt.”

Heb je getwijfeld om naar Zuid-Korea te gaan?

“Neen. Ze hadden me verteld dat het niet gemakkelijk zou zijn, dat veel spelers na twee maanden alweer vertrokken omdat ze depressief werden. Maar ik kon moeilijk depressief worden nu ik van 100.000 frank bruto naar 7000 dollar netto was gegaan. Sportief liep het ook goed. Voor mij toch, want als de ploeg verloor, dat was wat anders… Het is gebeurd dat de coach na een verliesmatch alle spelers in de middencirkel verzamelde en oorvijgen uitdeelde.”

Kreeg jij er ook?

“Zal ’t gaan, ja! Ik ben Braziliaan hé! Hij had kunnen gaan lopen, dat trainertje, als hij dat met mij geprobeerd had… Ik denk dat ik hem een kopje kleiner had gemaakt. Maar de Koreaanse spelers lieten dat allemaal toe. Zelfs een gast van 32, getrouwd, met twee kinderen.”

Hoe was de verhouding met je ploegmaats?

“Goed. Ik gaf hun raad. Ik vergeleek bijvoorbeeld, zoals in Brazilië, de bal met een hoofd. Als je een bepaald effect wilt geven, dan moet je recht op de neus trappen, wil je een ander effect geven dan moet je tegen de oren stampen. Toen ik hen dat uitlegde, lachten ze allemaal. De hele tijd sprak ik Engels met hen, maar op den duur begon ik een beetje Koreaans te begrijpen.

Het levensjaar van Dury

Vervolgens kwam je in Turkije terecht?

“Ja. Ik ging naar Bursaspor, waar een en ander niet helemaal verliep als gepland. Na negen maanden was ik er nog altijd niet betaald, dus ben ik naar de FIFA gestapt om mijn salaris op te eisen. De Turkse makelaar die me daarbij hielp, speelde dubbel spel, want hij lichtte ook de club in over mijn plannen. Ondertussen was ik al naar een club uit Dubai gegaan. Toen kreeg mijn ex-vrouw een telefoontje van de FIFA met de mededeling dat die makelaar al het geld op mijn rekening had gestort. Maar op die rekening verscheen helemaal geen geld. Die makelaar had zich voor mij uitgegeven en mijn handtekening vervalst om zo het bedrag op zijn Belgische rekening te krijgen. Gelukkig heb ik een beroep kunnen doen op de expertise van meester Luc Misson en is alles in orde gekomen.”

Was het leven in Turkije niet te ingewikkeld?

“Dat ging wel. Ik heb er een vriend aan overgehouden die nu als een broer voor me is. Het kon er soms wel heet aan toegaan. Na een nederlaag kwamen sommige spelers met een pistool naar de training. Degene met wie ik de kamer deelde, ging soms gewapend naar bed. De spelers waren echt bang. Soms zei een ploegmaat: ‘Rubi, ik rijd met jou mee.’ Van de club had ik een Lada gekregen, een echte rammelbak, als het te hard regende, moest ik zelf via het open raampje de ruitenwissers op en neer bewegen. Als de supporters met dat bakje iets uithaalden, was het dus niet zo erg…”

In Dubai was het toch rustiger?

“Ik ben daar zes maanden gebleven. Het contract dat ik daar had, was niet van deze tijd. Ik verdiende ongeveer 4000 euro netto. Ik was er om wat van de wereld te zien. Maar ik keerde liever terug, want ik miste mijn twee dochtertjes. Op dat moment bood Guy Thiry me aan om naar Visé te komen, in derde klasse. De ploeg werd getraind door José Riga en speelde voor de promotie. In de eindronde kwamen we uit tegen het Zulte Waregem van Francky Dury. In de heenwedstrijd was ik er niet bij en verloren we met 1-0. In de terugmatch scoorde ik twee keer en bracht ik de derde goal aan, eindstand 4-1. Francky Dury werd zot. Toen ik onlangs bij hem een speler aanbracht, was hij daar nog niet van bekomen: ‘Rubi, spreek maar rechtstreeks met het bestuur, niet met mij…’ (lacht) Die match heeft hem een jaar van zijn leven gekost.”

Een nog zottere Luzon

Nadien vertrok je naar Israël. Hoe ging dat?

“Ik tekende er voor Hapoel Beër Sjeva, de club waar ook Elyaniv Barda gespeeld heeft. Dat was op zo’n dertig kilometer van de Gazastrook. Ik ging trouwens geregeld naar het strand in Gaza, met Jean-Claude Mukanya, de oud-speler van Lommel en Aalst, en nog een Ethiopische speler. Na de training kochten we soms een schaap, we slachtten het en hielden een barbecue op het strand. Boven ons hoofd vlogen er helikopters en in de verte hoorden we schoten, maar we probeerden gewoon wat plezier te maken.”

Zorgde dat nooit voor problemen?

“In Brazilië was het ook oorlog. Israël was gewoon een ander land in oorlog, dat is al. Ik heb altijd te maken gehad met geweld. In Israël was er een duidelijke tegenpartij, in Brazilië moordden ze elkaar uit.”

Hoelang ben je in Israël gebleven?

“Ik heb er een jaar gespeeld. Nadien ben ik vertrokken naar Extremadura, in de Spaanse derde klasse. Maar daar werd ik weer niet betaald en riepen ze voortdurend ‘Negro! Negro!’ Zogezegd vriendschappelijk, maar ik had dat niet graag. In Brazilië roepen ze toch ook niet ‘bleekscheet’ of zo? Na zes maanden ben ik teruggegaan naar Israël, naar Petach Tikwa, waar ik speelde onder Guy Luzon.”

Hoe was dat?

“Tactisch was het een beetje… we gaan ervoor en we trekken ons van de rest niks aan. Hij was toen 26 en nog zotter dan nu. We moesten zowat bloeden op een training vooraleer hij tevreden was.”

Stond hij in hoog aanzien bij de spelers?

“Neen. Er werd gezegd dat hij een lange arm had. Vandaag is het beter, hij heeft kennelijk progressie gemaakt. En hij heeft het voordeel dat de druk veel minder groot is. In Israël was het oorlog, Luzon is een veel heviger publiek gewend dan dat van Standard.”

Brazilië en België niet meegeteld verliep je laatste omzwerving via Roemenië.

“Ja, bij Universitatea Craiova. Mircea Rednic, die ik nog als speler bij Standard had gekend, was er coach en haalde mij naar ginder. Op sportief vlak liep het daar behoorlijk, maar ik werd nog maar eens niet betaald.”

Maar je hebt er wel wat anders aan overgehouden…

“Ja, ik heb er mijn vrouw ontmoet. Ik was toen 32 en ik ben nu al tien jaar samen met haar. We hebben een zoontje, dat wordt nog een echte vedette. Voor minder dan een miljoen laat ik hem niet gaan! (lacht) Het is ook in Craiova dat ik besloten heb te kappen met voetbal op het hoogste niveau. Dat besef kwam er tijdens een wedstrijd. Ik kreeg een perfecte voorzet die ik normaal gezien maar binnen te knikken had, maar ik miste. Op dat moment had ik het begrepen. Over en uit. Ik ben teruggekeerd naar België, waar ik nog even bij Ronse in tweede klasse heb gespeeld. Ik mocht niet vaak meedoen, maar daar zat ik niet mee: mijn carrière was toch voorbij.”

DOOR THOMAS BRICMONT – BEELDEN BELGAIMAGE

“In Turkije kwamen sommige spelers na een nederlaag met een pistool naar de training.”

“Toen ik in België kwam, stapte ik van het vliegtuig in een bermuda en slippers. In februari.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content