‘Ik weet dat ik geen uitzonderlijk renner ben’, zegt de zondag in de Ronde van België uitblinkende Dave Bruylandts. ‘Maar hoeveel Belgen slaagden er de laatste jaren in een bergrit te winnen in een etappewedstrijd ?’

Wat een jaartje meer ervaring voor een renner al niet kan doen. Vorig seizoen kreeg Dave Bruylandts bij Domo nog vaak te horen dat hij met zijn krachten woekerde. Nu hij bij Marlux-Wincor met succes het kopmanschap op zich neemt, lijkt een andere renner geboren. De 26-jarige Itegemnaar vindt nochtans niet dat hij veel aan zijn manier van koersen veranderde. “Misschien zit er nu gewoon iets meer kracht achter mijn demarrages.”

Je werd negende in de Ronde van Vlaanderen, voor velen een verrassing. Ook voor jou ?

Dave Bruylandts : Niet echt. Ik had me goed voorbereid en heb altijd geloofd in mijn kansen. De mensen denken allemaal dat ik niet over kasseien kan rijden, maar dat klopt niet. Als junior bewees ik dat ik het wel degelijk kon, en je verleert dat niet, hé. Oké, de Waalse klassiekers liggen mij in principe beter, maar er is ook nog zoiets als motivatie. Voor een Vlaming blijft de Ronde de mooiste klassieker. Je bent in de eerste plaats profrenner : als je kan presteren in de wedstrijd waar de media-aandacht het grootst is, dan ga je dat niet laten. Ik heb bewezen dat ik er de finale kan rijden en zelfs mee kleuren. Ik denk er trouwens serieus over na om volgend jaar ook in Parijs-Roubaix met ambitie te starten.

Je zegt het zelf : de Waalse klassiekers liggen je het best. En dan mochten jullie als Waalse ploeg toch wel niet starten in Luik-Bastenaken-Luik, zeker.

Daar ben ik echt niet goed van geweest. Onbegrijpelijk ook. Palmans-Collstrop – akkoord een team uit de eerste klasse – mocht dan weer wel deelnemen. Met alle respect voor die ploeg, maar ze hebben er de renners niet voor om daar iets te gaan uitrichten. Ze kregen met moeite één renner aan de finish.

Laat ons eens even terugkeren naar vorig seizoen. Ondanks enkele goede prestaties bij Domo kon je niet met Patrick Lefevere mee naar Quick-Step. Waarom niet ?

Ik heb nooit uitleg gekregen, dat moet je hem vragen.

Hebben we gedaan. Hij zei dat je de Tour wou afwachten. Omdat je daarin je marktwaarde dacht te verhogen ?

Het klopt dat ik de Tour wou afwachten, omdat er voordien totaal geen duidelijkheid bestond over hoe de ploeg en de omkadering er zou uitzien. Daarna gingen Lotto en Domo met elkaar in zee, wat het nog onoverzichtelijker maakte. Ik wou er zekerheid over hebben dat ik terechtkwam in de structuur die ik kende. Op het moment dat ik kon bijtekenen, wist ik helemaal niet bij wie. Twee jaar voordien had ik bij Domo getekend en kreeg ik nadien Farm Frites bij op de trui. Dat was voor mij gezien de voorgeschiedenis ook even slikken.

Volgens Lefevere kon je ook vlak voor de Ronde van Spanje nog tekenen. Je zou hem niet opgebeld hebben tijdens de Vuelta, zoals de afspraak was.

We waren tot een overeenkomst gekomen vóór de Vuelta. Patrick ging zélf naar Spanje komen om alles te officialiseren. Ik heb hem niet gezien. Na de Vuelta probeerde ik hem verschillende keren te bellen, maar ik kreeg hem nooit aan de lijn. Ach, misschien werd hem ook wel het mes op de keel gezet. Ik heb geen zin om bepaalde bruggen op te blazen – voor mij is heel die zaak vergeten – maar ik weet dat ik op een ondankbare manier aan de kant ben gezet. Iemand heeft mij een hak willen zetten, niet Patrick Lefevere. Wie wel ? Ik weet dat, de man in kwestie weet dat – en nog een aantal anderen – en dat volstaat.

En dus vond je slechts ternauwernood onderdak, bij een tweedeklasser.

Toen ik besefte dat ik niet meer moest rekenen op Quick Step-Davitamon, heb ik onmiddellijk meneer Noël gebeld, Noël Demeulenaere. Die zei me : “Trek het je niet aan, ik zorg wel voor jou.” Vanaf die dag heb ik me geen zorgen meer gemaakt.

Er was geen interesse van eersteklassers ?

Toch, maar op dat moment was er bij die eersteklassers niet veel financiële ruimte meer. Gerolsteiner en Sidermec – nu Vini Caldirola – toonden interesse, maar ik moest er bij wijze van spreken voor een appel en een ei gaan fietsen.

Je bent niet echt een winnaar.

Klopt, maar het is niet zo dat ik nog niks gewonnen heb. In mijn vier jaar als prof behaalde ik toch al tien overwinningen. Ik maak het niet vaak af, maar hoeveel Belgen slaagden er de laatste jaren in een bergetappe te winnen in een Spaanse of Franse etappewedstrijd ? Ik wil zeker niet zeggen dat ik een uitzonderlijk renner ben, want dat is niet zo, maar ik heb toch bepaalde kwaliteiten.

Vooral klimmerskwaliteiten, en die heb je al vroeg ontdekt. Op je dertiende kon je in Spanje de wielertoeristen volgen, bergop.

Ik was toen een heel frêle manneke. Op het vlakke kon ik niet rap rijden, bergop voelde ik me goed. Ik deed dat graag, maar ik reed even graag van hier met mijn fietske tot in Wakkerzeel om daar over de kasseien te dokkeren.

De Spaanse wielertoeristen noemden je Bahamontes. Je wist wie dat was ?

Ja.

Want je bent naar verluidt een wandelende fietsencyclopedie. Even testen : ken je het Tourpodium van 1988 nog ?

(Zonder verpinken 🙂Delgado, Rooks, Parra.

Heel juist. En wie werd er een jaar later wereldkampioen ?

LeMond. Mijn huidige ploegmaat Konisjev eindigde als tweede, Kelly was derde. Rooks vierde, Claveyrolat vijfde en Fignon zesde.

Oké, je kennis lijkt me voldoende bewezen. Laten we terugkeren naar jezelf als klimmer ? Waar leer je in godsnaam bergop rijden in de buurt van Itegem ?

Waar trainde Bahamontes vroeger ? Hij woonde in Toledo, op de hoogvlakte. Johan De Muynck woonde in het Meetjesland, dat is nog vlakker dan hier. Ik heb hier nog den Hestse berg ( Heist-op-den-Berg, nvdr). Toen ik acht, negen jaar was – ik reed nog met een klein fietske, met kleine wieltjes – reed ik geregeld samen met mijn moeder naar de winkel in Heist. Dan zag ik de berg liggen en wou ik absoluut weten of ik boven zou raken. Dat leek daar voor mij toen heel steil, op dat moment had ik de Angliru nog nooit gezien, hé. Mijn moeder heeft dikwijls met mij langs daar moeten rijden. En voor haar, met haar winkelzakken, was dat iets minder prettig ( lacht).

Je moet er vooral aanleg voor hebben, denk ik, om bergop te rijden. Ik heb ook wel ergens gelezen dat als je veel tegen de wind in beukt, je dezelfde spieren ontwikkeld. Vroeger reed ik veel langs het kanaal, omdat dat veiliger was. Daar stond altijd veel wind, misschien dat ik daar onbewust getraind heb op het klimwerk. Oscar Sevilla is afkomstig van Albacete, waar altijd veel wind staat, Rooks van Groningen, zelfde geval.

Er werd vorig jaar veel verwacht van jou in de Tour nadat je even voordien in de Route du Sud een sterke klimtijdrit had gereden en de slotetappe naar het Plateau de Bonascre had gewonnen. Waarom liep het mis ?

De dag van de eerste bergetappe stond ik ziek op, een verkoudheid van onder tot boven. Via een antibioticakuur sukkelde ik me erdoor. De dag dat ik me volledig hersteld voelde, kwam ik in een afdaling zwaar ten val. Ik kon amper een trap opgaan, maar tegen beter weten in ging ik de dag nadien toch van start. In de afdaling van de Madeleine reed ik nog een keer rechtdoor. Uiteindelijk kwam ik máár vijf minuten buiten tijd aan.

Twee keer gevallen in de afdaling. Ben je een slechte daler ?

Sindsdien wel, ja. Ik heb een schrik gepakt. Bij die eerste val heb ik daar een hele tijd strijk gelegen op het asfalt. De eerste twee minuten kon ik mijn linkerbeen niet bewegen en dat was echt geen fijn gevoel. Sindsdien ben ik heel voorzichtig in de afdalingen.

Denk je eraan om een sportpsycholoog te raadplegen om je van die angst te verlossen ?

Voorlopig niet, want ik hoop dat het vertrouwen vanzelf terugkomt. Maar merk ik tijdens een van de komende rittenwedstrijden dat dat niet zo is, dan zoek ik iemand op. Als klimmer kan je je niet veroorloven om bergaf gelost te worden.

Zeker tot vorig jaar kreeg je vaak het verwijt als ‘een kip zonder kop te rijden’, te vaak zinloos krach- ten te verspillen. Ben je het daarmee eens ?

Snelle renners hebben makkelijk spreken, zij kunnen afwachtend rijden en rekenen op hun sprint. Ludo Dierckxsens krijgt dikwijls hetzelfde te horen, maar gelukkig zijn er nog zulke renners. Anders zou je veel saaie koersen zien. In de Waalse Pijl was ik de enige die nog demarreerde achter de kopgroep. Waren er nog drie anderen met dezelfde ingesteldheid, dan waren we er zeker naartoe gereden.

Je inhouden blijft tegen je natuur ?

Ja, zoals dit jaar in de Waalse Pijl. Of vorig jaar in Luik-Bastenaken-Luik, waar ik de raad meekreeg geen trap te veel te geven tot aan de Redoute. Maar op de Vecquée was de vogel wel gaan vliegen. Dan moet je koersen op La Redoute, maar raak je er nooit meer bij. Dan doe je eens een keer wat ze vragen.

Ben je eigenzinnig ?

Om te presteren moet je eigenzinnig zijn.

In de jeugdcategorieën nam je het allemaal niet zo nauw met ‘de regels van de kunst’.

Ik was geregeld in de frituur terug te vinden en op zaterdag al eens in een dancing. Mijn koffer was voor de helft gevuld met kleding en voor de andere helft met koeken. Een namiddag rusten ? Dan huurde ik een filmpje, fles cola erbij en een zak chips. De achttienjarige renners leven tegenwoordig als een monnik. Dan vraag ik me af : hoe gaan die dat tien, vijftien jaar volhouden ? Als we in een rittenwedstrijd in Spanje zitten, hoor ik renners geregeld aan elkaar vragen, hoe zou dat hier in die discotheken zijn ? Die mannen weten dat niet, hé. Ik weet dat ( grijnst). Ik vind het triest om in de Vuelta te horen dat die en die renners om vier uur ’s nachts in de discotheek zaten. Ze moeten dat nu nog ontdekken, terwijl het daar niet meer het moment voor is.

Jij bent geëvolueerd naar iemand die voor honderd procent met zijn vak bezig is, bijna obsessief op zijn voeding let ?

Een obsessie is het zeker niet, maar ik leef nu wel als een prof. Ik ga ook nooit tegen mijn zin trainen, ik train graag. Voor die jonge kerels van achttien zit er nu al een dwang achter, terwijl ik daar geleidelijk in ben gerold. Het is bijna automatisch een levensstijl geworden. Ik lust geen frieten of chips meer. Ik let op mijn voeding, maar je moet jezelf al eens een presentje gunnen, je lichaam geven wat het nodig heeft.

Je bent behoorlijk bijgelovig, niet ?

Een beetje, ik durf wel eens mijn sterrenbeeld te lezen. Als het positief is, put ik daar moed uit. En als het negatief is, geloof ik er niet in ( lacht).

En dan is er nog die maansteen om je hals.

Tja, diep in geloven ? Ik heb er geen last van, laat het me zo zeggen. Mijn meter heeft die meegebracht uit India, nadat mijn zus erover gelezen had. Je mag een gekregen paard niet in de bek kijken, hé.

Je moest die steen eerst onder je kussen leggen om te zien of hij je ‘aanvaardde’. Tegen de Tour weet ik meer, zei je toen. Je hebt daar heel wat tegenslag gekend.

Je kunt dat ook anders interpreteren. Voor hetzelfde geld rijd je in het ravijn en ben je dood.

In tv- of radio-interviews val je meestal op door je typische taaltje. ‘Ik zit choco’, ‘ik had flanellen benen ‘.

Dat is van hier, hé. Itegems is een speciaal taaltje, Cas Goossens wordt toch ook geïmiteerd ? Het is beter dat je zoiets zegt. Want iets wat iedereen zegt, willen de journalisten toch niet horen.

Je let behoorlijk op je tellen qua voeding. Geldt hetzelfde qua medische begeleiding ? Ben je bijvoorbeeld voorzichtig als ze je wat aanbieden ?

Ze hebben mij nog nooit iets verdachts aangeboden.

In maart 2000 werd je door Farm Frites ontslagen nadat je met een te hoge hematocrietwaarde uit de Catalaanse Week werd gezet. Twee weken later zat je opnieuw boven de toelaatbare grens van 50. Hoe verklaar je dat ?

Geen idee. ’s Anderendaags liet ik mijn hematocriet opnieuw controleren en toen was dat normaal. Iedereen kan een te hoge hematocrietwaarde hebben. Maar bij een ploeg waar een dokter mee is, zullen de renners dat niet tegenkomen.

Is het dan niet dwaas dat er daar nog op gecontroleerd wordt, als een dokter de hematocrietwaarde toch onder controle kan houden ?

Nee, ik blijf voorstander van die controles. Zijn die er niet, dan gaan sommige renners zich misschien prepareren tot 55 of 60, zoals het vroeger het geval leek. Ik vind het heel positief dat ze tegenwoordig epo daadwerkelijk kunnen ópsporen. Ik denk ook dat ze in de wielersport net op tijd hebben ingezien dat er een uitzuivering moest komen.

Tot slot nog even terug naar het sportieve. Welke ambities heb je nog voor de rest van het seizoen ?

Begin juni rijd ik de Bicicleta Vasca, een vijfdaagse rittenwedstrijd van eerste categorie. Die koers moet me in principe liggen, je moet er elke dag wel wat klimmen. Daarna stond in principe de Ronde van Zwitserland op het programma. Maar nu zouden we misschien toch niet mogen starten. Het najaar staat dan weer volledig in het teken van het WK. Het parcours moet me liggen.

Je haalde het even aan : je weet nog niet of Marlux mag starten in de Ronde van Zwitserland. Heeft voor een kleinere ploeg rijden nog nadelen ?

Als alles goed gaat, is er geen probleem. Maar als ik dan val in Duinkerken, bijvoorbeeld, en er is geen ploegdokter mee… Als je professioneel met je vak bezig bent, heb je het daar wel een beetje moeilijk mee. Voor de Vlaamse topklassiekers, bijvoorbeeld, maak je ook meer kans als je met een andere renner het kopmanschap kan delen. In mijn geval liefst iemand die wat kan sprinten, zodat ik me wat kan wegsteken achter hem en hij achter mij. Want ik besef dat het voor mij heel moeilijk is om het af te maken in de sprint.

Je wil opnieuw voor een eersteklasser uitkomen ?

Ja. Ik wil min of meer zelf mijn koersen kunnen uitkiezen. Parijs- Nice zou ik graag rijden, net als al de voorjaarsklassiekers die ik dit jaar kon rijden, aangevuld met eventueel Parijs-Roubaix en zeker Luik-Bastenaken-Luik. Een grote ronde ? Daar ben ik nog niet uit, maar als dat het zo is, dan liefst in dienst van een kopman.

door Roel Van den broeck

‘Misschien heb ik mijn klimtalent wel ontwikkeld door veel tegen de wind in te rijden.”Als je professioneel met je vak bezig bent, is het niet altijd even gemakkelijk in een kleinere ploeg.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content