Met zijn gekende flair interviewt Gille Van Binst voor dit blad geregeld een bekende figuur uit de Belgische voetbalwereld. Deze week: Jean Janssens, de dokwerker uit Beveren die de Gouden Schoen won.

Tijdens mijn Anderlechtperiode was een uitstap naar de Freethiel niet bepaald een reis waarop mijn ploegmaats en ik zaten te wachten! Het stadion was iedere keer tot de nok gevuld. Het kleine speelveld, meestal hobbelig, speelde niet in ons voordeel.

Het boegbeeld en de fiere kapitein van de Waaslanders was Jean Janssens, die erin slaagde in 1979, op vijfendertigjarige leeftijd, de Gouden Schoen te winnen, met het dubbele aantal punten als zijn eerste achtervolger, Jan Ceulemans. Dat maakte van hem lange tijd de oudste winnaar van deze prestigieuze trofee, tot hij in 2000 ingehaald werd door de enkele maanden oudere Lorenzo Staelens.

Een tijdje geleden was ik voor een interview op bezoek bij Urbain Braems, oud-trainer van SK Beveren. We hebben het toen ook over Jean Janssens gehad. Voor Braems was Jean eerst en vooral een fantastische voetballer, maar ook een brave en eerlijke man. Hij raadde me aan om Jean eens te gaan interviewen, wat ik dan ook heb gedaan.

Jean, jij bent de enige geweest die de bal ooit door mijn benen heeft gespeeld.

Jean Janssens: “Ja, ik besef nu dat ik daar met mijn leven heb gespeeld! Gelukkig was ik al drie meter weg voor je was gedraaid. Ja, de bal door iemands benen spelen, dat kon ik goed! (lacht) Ik moet wel toegeven dat je me nooit een doodschop hebt verkocht, ik heb dat onlangs nog tegen mijn twee zonen verteld. Het kan ook zijn dat ik veel geluk heb gehad natuurlijk!” (lacht)

Je bent in de jeugd van SK Beveren begonnen?

“Feitelijk heb ik maar één club gekend in mijn leven. Ik ben wel op het einde van mijn loopbaan nog naar Bornem geweest, maar toch blijft SK Beveren mijn club, ik heb er twintig jaar in het eerste elftal gespeeld. Vanaf de cadetten hadden we al een goeie ploeg, met Wilfried Van Moer, Robert Rogiers, Freddy Buyl en Omer Janssens. We zijn dan samen opgeklommen. Omer was de beste, maar zijn levenswandel… dat was iets anders. Drank en vrouwen. Het was een echt drama! Op zijn drieëntwintigste was hij al volledig versleten. Hij kon niet meer mee in eerste klasse. Beveren heeft hem dan maar verkocht aan Berchem Sport.”

“Ik ben zelf op zeventienjarige leeftijd in de eerste ploeg gekomen. In vijf jaar tijd zijn we van bevordering naar eerste klasse gepromoveerd! We hebben nog in eerste klasse gespeeld met elf Beverenaars, nu volledig ondenkbaar.”

Je bent in de eerste ploeg gekomen als linksbuiten, maar je was toch rechtsvoetig?

“Wilfried Van Moer was rechtsbuiten en Robert Rogiers speelde in de punt. Linksbuiten was de enige plaats die nog vrij was. In het begin ging het moeizaam met die linkervoet. Ik kon een voorzet geven van drie meter met mijn linker, meer niet, maar ik begon hem automatisch meer en meer te gebruiken. Al doende leert men, zegt het spreekwoord. Het ging beter en beter en na een jaartje dacht iedereen dat ik een linksvoetige was. Ik speelde later dan ook mijn meeste wedstrijden als linksbuiten. Dat ik het zo snel heb geleerd is misschien een gave, wie weet.” (lacht)

Tegen Arsenal

Beveren werd ‘het kleine Anderlecht’ genoemd.

“Ja, dat was in 1961, in vierde klasse. We speelden met allemaal toptalenten. Dat was puur toeval, want zo goed was de jeugdwerking van Beveren nu ook weer niet. Toen we kampioen werden, hadden we 111 doelpunten gemaakt in dertig matchen en lieten we goed voetbal zien. Het was Guy Thys die ons in 1967 naar de hoogste afdeling bracht. Wie had er toen gedacht dat het kleine Anderlecht ooit het grote Anderlecht op zijn donder zou geven!” (lacht)

Wat vond je van Guy Thys als trainer?

“Ik moet eerlijk zijn: ik was geen grote fan. Hij was nogal losjes, liet alles een beetje aanmodderen. Gelukkig waren de spelers van Beveren brave jongens. Wat zou er gebeurd zijn als er een paar moeilijke mannetjes hadden rondgelopen op de Freethiel? Zou er dan nog genoeg discipline geweest zijn in de groep? Dat vraag ik mij af. Urbain Braems, dat was iets anders, die was veel strenger! Maar begrijp mij niet verkeerd: Thys had ook kwaliteiten, het was tenslotte hij die ons naar eerste klasse bracht.”

Tijdens het seizoen 1970/71 speelden jullie voor het eerst Europees voetbal.

“We waren in 1970 als vierde geëindigd in de competitie en mochten deelnemen aan de Jaarbeursstedenbeker. We schakelden in de eerste ronde Wiener SC uit. In de tweede ronde vielen we op Valencia. Alfredo Di Stéfano was er trainer, wat een belevenis! Die Spanjaarden hebben ons serieus onderschat. Ginder wonnen we met 0-1 en op het Kiel, waar we onze Europese thuismatchen speelden, bleef het 1-1, een mirakel! In de derde ronde wachtte ons nog een zwaargewicht, Arsenal. We zaten met vier geblesseerden en we beschikten op dat moment over een kern van maar veertien spelers. We waren dan ook kansloos in Londen: 4-0. Thuis bleef het 0-0, het liedje was uit.

“Toen had iedereen in onze ploeg nog een job. We moesten drie verlofdagen aanvragen om Europees te kunnen spelen, we beschouwden het dan ook als een soort vakantie. Feesten, zoals na de wedstrijd tegen Valencia, was er voor mij niet bij, want ik moest om zes uur uit mijn bed om te gaan werken. Ik had nog een job in de Antwerpse haven.”

Jij bent dus nooit profvoetballer geweest?

“Toen ik voetbalde, heb ik altijd een job gehad. Ik heb aan de dokken gewerkt, hard gewerkt! Van acht uur tot zestien uur was ik er bezig met het versleuren van onder meer balen tabak. Elke dag was ik om zes uur uit de veren. Na mijn dagtaak haastte ik mij vlug naar huis om mijn voetbaltas op te halen om te gaan trainen in Beveren. Als we op een woensdag moesten spelen, was ik verplicht een halve dag verlof aan te vragen.

“Voor een midweekmatch uit tegen Beringen werd dat verlof mij eens geweigerd door mijn baas, hij was nu bepaald geen voetbalfanaat… Om zestien uur sprong ik vliegensvlug in mijn wagen en reed de spelersbus, die al vertrokken was, achterna. Ze gingen iets eten voor de wedstrijd in een hotel in de buurt van Herentals. Het was even zoeken, maar uiteindelijk kwam ik toch op mijn bestemming. Ik trok mijn werkkledij uit en nam een douche in een van de kamers. Ik was klaar voor de match tegen Beringen. Al dat gedoe is nog goed afgelopen, want we wonnen met 1-4 en ik maakte drie doelpunten.”

Gouden Schoen

In 1972 degradeerden jullie verrassend naar tweede klasse. Hoe kwam dat?

“We speelden dat seizoen niet slecht, maar we scoorden toch zo moeilijk. Die degradatie was niet de enige ontgoocheling dat jaar. Ik was ook verschrikkelijk teleurgesteld in het bestuur van Beveren. Ik kon namelijk naar Anderlecht. Georges Denil, de ploegafgevaardigde van paars-wit, is drie keer bij mij thuis geweest. Anderlecht wilde 8,5 miljoen Belgische frank voor mij betalen aan Beveren. In kreeg tien procent van de transfersom. 850.000 frank was een hoop geld in die tijd, je kon er al een groot huis mee kopen. Ik legde het voorstel voor aan het bestuur van Beveren, maar die hielden het been stijf, ze wilden mij absoluut niet verkopen. Iedereen mag weg behalve jij, zo werd mij verteld. Denil raadde mij aan om het bestuur onder druk te zetten. Ik moest ermee dreigen te stoppen met voetballen als ik niet weg mocht. Dat heb ik niet gedaan, dat lag niet in mijn aard. Ik ben daar veel te braaf geweest, eigenlijk had ik dat moeten doen. Ik moest tenslotte weer in tweede klasse gaan voetballen! Gelukkig zijn we onmiddellijk terug gepromoveerd naar eerste klasse. Rik Matthys was toen trainer, een type zoals Guy Thys, maar het marcheerde weer.”

Je hebt dan tenminste toch opslag gekregen bij Beveren?

“Vergeet het maar, ‘opslag’ stond niet in hun woordenboek. Na een tijdje heb ik nog vernomen dat bijna de hele eerste klasse naar mij is komen informeren, maar dat heeft men mij natuurlijk niet verteld. Dat ik later nog mooie momenten mocht meemaken met SK Beveren is een schrale troost.”

Kon je leven van alleen je salaris bij Beveren?

“Neen, je kunt mijn wedde vergelijken met die van een vrouw die uit ging werken. De premies zijn een beetje gestegen toen de Duitsers Erwin Albert en Heinz Schönberger naar Beveren zijn gekomen, maar die mannen verdienden natuurlijk veel meer dan ik. De man die verantwoordelijk was voor het uitbetalen van de spelerslonen had het er ook moeilijk mee. Op een dag zei hij tegen mij: ‘Jean, jij moet dringend naar het bestuur stappen. Jij moet meer gaan verdienen, die Duitsers krijgen vier keer meer dan jij!’ Toen ik uitleg ging vragen aan het bestuur antwoordde men mij: ‘Dat geloof je toch zelf niet, Jean?’ Daarmee was de kous af…”

De echte gloriejaren van SK Beveren waren op het einde van de jaren zeventig.

“In de loop van de jaren zeventig kwamen er verschillende spelers boven water bij Beveren: Heinz Schönberger, Erwin Albert, Jean-Marie Pfaff, Bert Cluytens, Eddy Jaspers, Marc Baecke en Wim Hofkens. Albert en Hofkens waren de eerste profs die op de Freethiel hebben rondgelopen. Die ploeg werd gevormd door Urbain Braems. In 1978 pakten wij onze eerste prijs, we wonnen de beker van België. In de finale versloegen we Sporting Charleroi met 2-0 en het volgende seizoen mochten we deelnemen aan de Europacup II. We bereikten vrij gemakkelijk de kwartfinales en werden uitgeloot tegen Inter. Einde verhaal, dacht iedereen. Toen ik in San Siro het veld op rende, moest ik toch eens slikken toen ik die 80.000 toeschouwers zag zitten. Het bleef verrassend 0-0. Voor de terugmatch werd ik op mijn werk belaagd door Italiaanse journalisten en tv-ploegen. Voor hen was dat iets nieuws, een voetballer die aan de dokken werkte. De avond van de wedstrijd stond de uitverkochte Freethiel in vuur en vlam. Met de steun van het publiek hielden we stand en slaagden we er zelfs in te scoren: 1-0, onverhoopt!

“In de halve finale wachtte ons FC Barcelona. In Camp Nou werden we geflikt door de scheidsrechter. Vijf minuten voor het einde floot hij een penalty tegen ons. Het was in de verste verte geen strafschop! We hadden nog hoop, 1-0 was nog te doen. In Beveren bleef het lang 0-0, maar op het einde van de wedstrijd scoorden de Spanjaarden. Het sprookje was uit. Onze Europese campagne had lang geduurd. In totaal heb ik tien verlofdagen zonder wedde moeten opnemen. In 1979 pakten we de hoofdprijs, de landstitel. Het leek wel een droom.”

In 1976 dacht je nochtans aan stoppen.

“Ik had twee vervelende blessures kort na elkaar opgelopen, een kaakbeenbreuk en een jukbeenbreuk. Even dacht ik eraan om te stoppen, maar dat heeft niet lang geduurd, ik voetbalde nog te graag.”

Hoe heb je die blessures opgelopen?

“Die kaakbeenbreuk was een cadeautje van Kresten Bjerre van RWDM. Hij was nogal aan de trage kant, ik kon hem gemakkelijk in snelheid nemen, maar dan moest je wel opletten voor rondvliegende ellebogen… Ik was werkelijk bang van die man. Ik moet die bewuste dag niet goed opgelet hebben want toen ik hem voorbijging, kreeg ik een klap in mijn gezicht. Het was opzettelijk, daar ben ik van overtuigd. Ik was een beetje groggy, maar speelde gewoon verder. Na de match werd ik onderzocht door onze dokter. Het viel volgens hem nogal mee, er was niets gebroken. We kwamen overeen om de volgende morgen foto’s te laten nemen in het ziekenhuis. ’s Nachts werd de pijn erger en erger. Later bleek uit de foto’s dat mijn kaakbeen was gebroken. Met ijzeren draadjes werd het bot op zijn plaats gehouden. Ik kon mijn mond niet meer opendoen. Men had mij eerst een tand getrokken, zo had ik een gaatje om een buisje door te steken, dat diende om vloeibaar voedsel toe te dienen. Die ijzerdraden moesten zes weken in mijn mond blijven, een verschrikking! Na zes weken mocht ik eindelijk naar het ziekenhuis om ze te laten verwijderen. Het was een professor uit Sint-Niklaas die de ingreep ging uitvoeren. Wat bleek: die had zijn tang vergeten en hij vroeg mij om de volgende week terug te komen… Ik ben in mijn auto gestapt, ben naar mijn schoonvader gereden, heb zijn kniptang gevraagd en heb de draden zelf verwijderd! Mijn tandvlees zat helemaal onder het bloed.

“Mijn jukbeenbreuk was minder erg. Het was Jan van der Veen van Antwerp die mij dat flikte. Ik denk niet dat hij het opzettelijk heeft gedaan, ik gun hem het voordeel van de twijfel.”

Raymond Goethals

Je persoonlijke triomf kwam er in 1979, je won de Gouden Schoen!

“Dat is de enige trofee die hier in huis staat, de rest zijn bekers die ik gewonnen heb met mijn duiven. Mijn vrouw vindt die Gouden Schoen maar een lelijk ding, hij heeft volgens haar de kleur van koper in plaats van bladgoud.

“Ik had niet verwacht dat ik hem zou winnen, anders had ik een dag verlof genomen. Nu was ik de dag van de verkiezing gewoon gaan werken. Mijn baas is mij rond de middag komen vertellen dat ik de Gouden Schoen had gewonnen. Ik moest zo vlug mogelijk naar een Brussels restaurant gaan waar de pers was bijeengebracht. Het was toen nog zo geen mediagebeuren als nu.

“De Gouden Schoen win je niet alleen, je hebt de hulp nodig van de ploeg. Je wint hem gemakkelijker als je speelt bij een ploeg die kampioen is. Op mijn tweeëntwintigste was ik sterker en beter dan toen ik vijfendertig was en de Gouden Schoen won, maar ik speelde toen gewoon in een slechtere ploeg.

“Van SK Beveren kreeg ik voor mijn verkiezing een pentekening. Het zouden er feitelijk twee geweest moeten zijn, maar dat kon niet omdat Jean-Marie Pfaff ook maar één geschenk had gekregen het jaar voordien, toen hij de Gouden Schoen won.”

Je hebt zeven selecties voor de nationale ploeg. Is dat niet een beetje weinig?

Raymond Goethals werkte hoofdzakelijk met spelers van Anderlecht, Standard en Club Brugge. Voor de rest bleef er dan niet veel meer over. Ik had maar kans om erbij te zijn als Paul Van Himst of Raoul Lambert geblesseerd waren. Als hij mij selecteerde, dan speelde ik gewoonlijk. Als de geblesseerden terugkwamen, viel ik uit de kern. Je had dan toch mogen verwachten dat je tenminste op de bank zou zitten nadat je de vorige wedstrijd had gespeeld. Maar neen, Goethals had ook zijn vaste bankzitters, als aanvaller was dat Jacques Teugels van RWDM. Na een tijdje had ik niet veel goesting meer om nog naar de nationale ploeg te gaan.”

DOOR GILLE VAN BINST – BEELDEN BELGAIMAGE

“De Gouden Schoen is de enige voetbaltrofee die hier in huis staat, de rest zijn bekers die ik gewonnen heb met mijn duiven.”

“Ik haalde een kniptang en verwijderde zelf de draadjes uit mijn kaak. Mijn tandvlees zat onder het bloed.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content