Een beetje onwennig kwamen ze woensdag rond de klok van elven op het stadion van Stoke City aan, de Anderlecht-spelers Junior en Kolar, door hun club voor één jaar uitgeleend. Voor Junior lijkt Anderlecht geen aflopend verhaal, hij is hier om na een zware blessure zijn niveau van twee jaar geleden te zoeken. Toen stond hij dicht bij de Belgische nationale ploeg, maar vorig jaar bleek het niveau van Mons soms te hoog.

Kolar is een ander verhaal. Hij zat bij Anderlecht in een doodlopend straatje, is met zijn 21 een jaartje jonger dan Junior en speelde in drie jaar Anderlecht 40 wedstrijden, maar vorig seizoen geen enkele, wegens teruggeslagen door een knieletsel en nadien uit de gratie. Binnen één jaar kocht Anderlecht drie vervangers : Ehret, Grégoire en Goor. En dus schoof Kolar steeds verder achteruit. De Tsjech : “Altijd kritiek van Vercauteren op training bij alles wat ik deed – terwijl Goor voor het minste breedtepassje lof oogstte – niet geselecteerd voor de grote wedstrijden : ik had het snel door. Dit werd niks meer ( lacht). Toen ik met Boskamp over Stoke ging praten, meldde men me doodleuk dat de twee clubs al een akkoord hadden. Er restte me dus weinig andere keuze dan ja te zeggen, want ik voelde dat het anders een lastig jaar zou worden. Ik heb in Brussel de twee kanten van de medaille meegemaakt. Vriendelijk als je speelt en presteert, je negerend als je geblesseerd bent. Als ze na de match in de kleedkamer komen en je hebt gewonnen, krijg je een handdruk. Als je hebt verloren, komen ze even piepen, staan vervolgens wat in een hoekje te konkelfoezen en gaan dan weer weg, zonder een speler de hand te schudden. Eén keer vond ik dat zo erg dat ik mijn schoenen tegen de deur smeet, net nadat ze waren verdwenen.”

Hij heeft dus wel degelijk karakter en noemt Stoke “geen stap achteruit, maar eentje opzij.” Kolar: “Ik ken alle verhalen, over fysiek en tempo, aan mij om me aan te passen. Hopelijk lukt het, het zal alvast leuker zijn dan een jaartje voetballen bij de reserven of met de jeugd. Heb wat medelijden, Martin, zegden ze, toen ik me daar een keer op training op zo’n jonge jongen kwaad maakte omdat hij geen bal kon stoppen. Ja, zeg, ik ben er om zelf beter te worden, niet als opleider van jong talent. De taal ? Neem een Engels vriendinnetje, raadde men me aan. Zo leerde ik in Brussel Frans ( lachtbreed.)”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content