Met Nabil Dirar op stap door Brussel. Op zoek naar zijn eerste veldje en het geheim van zijn techniek. Een verhaal over roze schoentjes en Afrikaanse schildpadden.

Afspraak in de Rue Picardie, vlakbij de redactie van dit blad. Daar willen we later even stoppen, voor een babbel bij een goeie chocolademousse of wat fruit, maar eerst neemt de fotograaf hier de tijd voor wat portretten en plannen we een tocht langsheen de plaatsen die voor Nabil Dirar belangrijk zijn geweest. We beginnen hier, op de grens tussen Evere en Schaarbeek, want op deze plek groeide Dirar op. Hij kwam na het overlijden van zijn pa als jonge tiener naar Brussel, in het spoor van zijn broer en zussen. Eerst woonden ze in een groot appartementsgebouw vlakbij, later verhuisden ze naar een flat in een gebouwtje met twee verdiepingen. Ingericht op zijn Arabisch, met veel kussens en mooie kleuren. En koffie voor de gasten. Koffie. Zijn favoriete drank. Als hij ooit positief zou testen, is het op cafeïne.

Mon grand-père wijst hij lachend aan, als hij moet poseren naast een muur vol graffiti. Centraal staat een oude man afgebeeld. Geen familie, maar het had gekund. De hele namiddag zal het cultuurverschil zijn grappen domineren. De arabe in hem kan lachen met de clichés die over Marokkanen en andere Noord-Afrikanen bestaan. Dirar: “Wanneer je in Brussel rondrijdt en je zit achter een trage auto, dan is de chauffeur een Afrikaan. Kom je een gek aan het stuur tegen, dan is het een Arabier. On roule comme des fous.”

Waarop hij breed glimlachend, maar voorzichtig, zijn Mercedes richting Haren stuurt. Hij heeft vanochtend nog getraind, maar heeft geen zin in eten. ’s Middags eet hij nooit. ’s Ochtends een goed ontbijt en daarna niks meer, tot vier uur. Dan maakt zijn zus hem wel wat lekkers klaar.

Daarbij laat hij al wat suikers bevat zoveel mogelijk aan de kant. “Ik moet wat op mijn lijn letten, ze vinden dat ik kilo’s kwijt moet.” Toen hij nog voor Westerlo voetbalde, woog hij 84 kilo. Nu is dat 81, Club wil dat zien zakken tot 79, 80. Hij lacht, weet niet waar hij ze nog kan verliezen. “Misschien als ik een hand afhak…”

Of zijn hoofd? Zou dat veel verschil uitmaken? Alert stuurt hij het gesprek richting school, niet zijn ding. Maar toch was hij niet dom. “Ik had alleen nergens zin in. Zeker niet in studeren.” Daarom vindt hij het niet opportuun om een foto te maken bij een school. “Het waren er zoveel, verspreid over heel Brussel. Ik heb hier wat afgereisd in deze stad, mon frère.”

Stijnen, de Bruggeling

Brussel is zijn biotoop, zegt hij. Hier leeft hij, in zijn buurt, het liefste nog in het gezelschap van zijn familie, zijn moeder. Daar kan hij tot rust komen. En zijn gedachten verzetten. “Als ik alleen ben, in Jabbeke, denk ik te veel na over het voetbal.”

Lachend doet hij het verhaal van zijn zoektocht naar een appartement in het Brugse. Elke dag op en af kost immers te veel energie, zeker op het einde van de week. Dus stroopte hij met Clubverantwoordelijke Luc Verweirder de huizenmarkt af. Om vervolgens hopeloos verloren te rijden – ondanks een gps – in de smalle straatjes van de binnenstad. Dirar: “En niemand om wat aan te vragen. Leven ze in Brugge alleen binnen?” Uiteindelijk werd het iets in Jabbeke. Makkelijk te vinden en nooit file. Voorlopig woont hij er nog alleen. Hij heeft een vaste vriendin, maar samenwonen is (nog) niks voor hem. “Als we een weekend samen zijn, kriebelt het al, wil ik tijd en ruimte voor mezelf.”

Later op de middag zal hij zich nog verbazen over de ernst waarmee dit najaar naar zijn eerste Brugse derby werd toegeleefd. Plots was er geen tijd meer voor een grap of een grol. Dirar: “Zo serieus iedereen. Ik wist écht niet dat het zo diep zat. Maar voor Stijn of Philippe leek het zo belangrijk. Ik snap dat wel, zij als Bruggelingen…”

We onderbreken hem. Stijn is Limburger, Philippe Antwerpenaar…

Verrast: “Ah bon, c’est vrai?”

In de auto R&B-muziek, het favoriete genre van de gemiddelde voetballer.

Vijf minuten later zijn we in Haren. Hij stuurt zijn auto door de smalle straatjes richting Sporthalstraat. Lacht als we het politiekantoor passeren. L’arabe in hem wordt wakker: “Mijn favoriete verblijfplaats… Grapje! Nooit geweest.” Schrikt wanneer hij parkeert. “Waar is ons modderveld gebleven?” Het terrein is helemaal vernieuwd, Haren, een modale vierdeprovincialer uit de Brusselse rand, gekneld tussen spoorlijnen en luchthaven, heeft een supermoderne infrastructuur. Een kunstgrasveld. Geopend, lezen we, op 24 september, in aanwezigheid van de Brusselse burgemeester Freddy Thielemans. Splinternieuw, maar ook supergoed beveiligd met een hoog hek. De poort is gesloten. Hier geen plaatselijke jeugd die na de uren wat kan bijvoetballen.

Naast het veld ligt een cafetaria en een sporthal. We bellen aan. De conciërge doet open, maar lievemoederen dat we een profvoetballer bij hebben die hier nog bij de jeugd speelde, helpt niet. Dirar? Kent ze niet! En wij zijn niet vooraf aangemeld, dus komen we er niet in. Of we buiten (in de vrieskou) even willen wachten, ze zal als geste haar chef bellen. Vijf minuten later wil die ons spreken. Uiteindelijk kan de foto.

Van Haren ging Dirar later nog naar RWDM en Union. Wij rijden evenwel naar het Jubelpark, waar het allemaal begon. Op zo’n klein veldje, ommuurd met hout, zodat de bal binnen de omheining blijft. Veldjes zoals je die overal in de stad vindt. Agoraspaces, met twee voetbaldoelen en evenveel basketringen. Sommige versies, zegt Dirar, zijn gesloopt. Vandalisme, verveling, vernielzucht. Er zijn er ook veel dichter bij zijn thuis, waarom koos hij voor het Jubelpark als vaste pleisterplaats? Dirar: “Omdat daar het niveau hoger lag. Als je wat talent had, kon je je daar meten met de besten.”

Roze schoentjes

Voor we ons verder in de vroege avondspits storten, wil hij eerst nog een vriend van toen opzoeken. Chemchil Chammas. Zijn vader, Anorios, heeft een café in de straat vlakbij. Queen’s. Anorios is verrast, offreert gul koffie en frisdrank. Chemchil is er niet, hij zit nog op school. Ze bellen. Anorios is Syriër, Aramees zelfs van afkomst. Verre familie van Sanharib Malki, voetbal zit hier in het bloed. Het gesprek verloopt geanimeerd. Anorios voerde de jeugd destijds vaak naar de training. Er worden herinneringen opgehaald, afspraken gemaakt.

De auto vordert traag richting Europese wijk. Tijd genoeg voor een babbel. Over het gemak van wonen in een stad. Dirar: “Tijdens het weekend ging ik heel graag naar de Beurs en in de buurt van het Zuidstation. In die buurt woont mijn broer nu ook, hij houdt van de drukte van het centrum.”

Aantrekkelijk daar waren de vele cafés met voetbal op tv. Met de vrienden volgde hij vooral de Spaanse clubs. Real was zijn favoriete ploeg. Er is tijd voor nog veel meer verhalen. Over hoe hij niet met roze schoentjes wil spelen. Zijn kledingsponsor had dat graag gezien. Maar of wij hem in het roze zien?

Mbokani doet het toch?

Hij lacht, een Afrikaan komt er misschien mee weg, maar voor een arabe is dat een kleur te ver. En dus kwam rood als compromis uit de bus.

We passeren een Afrikaan aan het stuur, tijd voor een nieuwe grap. Hij vertelt hoe Akpalahen eerder op de week moest volgen naar een lunch en reed als een schildpad. Hij en Ciman moesten herhaaldelijk langs de kant wachten, want Akpa, die de weg niet kende, maakte geen haast.

Afrikanen. Wij hebben een uurwerk, zij de tijd.

Hij lacht. Auto’s… Op zijn zestiende reed hij al rond, met wagens van de garage waar hij werkte. Na een zwerftocht langs scholen kwam hij in de automechanica terecht. Hij werkte een tijdje in een garage en als de baas er dan even niet was, gingen ze ofwel voetballen, ofwel leende hij een auto voor een tochtje. Een vriend belde dan wel als de chef terug was.

Actiefilms

Intussen zijn we bij het veldje. Twee jongeren amuseren zich wat met een bal, zij hebben de school vandaag gelaten voor wat die is. Te saai. De sociale werker in Dirar komt boven: “Later, wanneer ik stop met voetballen, wil ik een project voor jongeren opzetten. Ik zou graag een zaal openen, waar ze terechtkunnen om te minivoetballen, om zij die de middelen niet hebben van de straat te halen. Want ze kunnen niet altijd in een club terecht, vanwege de lidgelden. Dat was indertijd ook een reden waarom ik me niet direct bij Haren aansloot.”

Hij haalt verhalen over zijn jeugd op, over hoe Franstaligen in Vlaamse ploegen worden gediscrimineerd, of hoe ze hem bij Union eens terugzetten in de jeugd, naar een categorie lager. Impulsief als hij is, stopte hij prompt drie maanden met voetballen. “Omdat ik het zo oneerlijk vond.”

Hoe zouden die mensen hem nu bekijken?

Dirar: “Ik weet het niet. Met grote ogen allicht.”

Wesley Sonck noemt zijn verhaal ‘ongelooflijk’. Ei zo na zat hij daardoor in Italië. Dirar: “Ik vertrok met vakantie naar Italië. Toen Diegem me belde, kon ik er terecht bij een vierdeklasser, in Verona. Maar daar had ik geen zin in.”

Zijn techniek heeft hij van het voetballen op die kleine veldjes zoals hier in het Jubelpark, maar ook van de indoortoernooien. “Die zijn vooral Arabisch”, zegt hij. In de buurt van Crossing Schaarbeek, vlakbij, was er elk jaar zo eentje. Een befaamd, waarmee ook wat geld te verdienen viel. Une fortune noemt hij het, tot 700 euro.

De beste en toch niet scoren

Maar dat was allemaal vroeger, nu is het serieus. Zoals het gesprek in de late namiddag als we ons verrassend vlot uit de wurggreep van de avondspits worstelen en op kantoor een koffie drinken. Haren, RWDM, Union, Diegem, de straat, de Spielerei ligt achter hem. Westerlo en nu Club, dat is andere koek. Meer profiel en erkenning, maar ook meer druk en kritiek.

Dankzij zijn Brusselse verleden kreeg hij een voorsprong op technisch vlak, merkte hij in de Kempen. “Ik was véél beter dan de rest én sneller, maar toch speelde ik niet goed. En spelers die al mijn kwaliteiten niet hadden, kwamen wél tot scoren. Dat snapte ik niet. Ik heb een schot en dat is haast altijd binnen het kader, waarom lukte het dan niet?”

Tactisch bleek hij nog veel te moeten leren. Hij vergat zijn richtlijnen, kneep soms te snel naar binnen, verloor zijn lijnen… Dus liet men hem invallen, twintig minuten voor het einde, dertig minuten. Waarop hij hard ging werken, zei hij, zodat ze hem alvast defensief minder konden verwijten.

Maar offensief komt de kritiek nog steeds op hetzelfde neer: efficiëntie en de juiste keuzes maken. Momenten dat hij moet oprukken leren zien, dingen die hij nu nalaat. Dat hij moet lopen zonder bal na een actie en een pass, nu blijft hij staan. Hij noemt het een gebrek aan ervaring. Het overzicht leren bewaren, juist lopen, juist passen, het goeie moment van de actie…

Want Brugge is géén middelmatige ploeg, zegt hij. “We hebben veel kwaliteiten, maar soms slagen we er niet in om samen te spelen. Ik snap ook niet hoe het kan, maar het is zo…”

Hij geeft het toe, soms ligt het ook aan zijn koppigheid. Dirar: “Het probleem is: als ik me twee keer vrij loop en ik krijg geen bal, dan heb ik geen zin om nog meer te lopen. Misschien doen anderen het vijf keer, maar ik houd het sneller voor bekeken. Dat kost veel energie. Vijftig meter lopen voor niks werkt op mijn systeem. Dan blijf ik liever staan en vraag ik zo de bal, ook al staan er drie tegenstanders rond mij.”

Zo sterk dat hij zich boven het collectief kan uittillen is hij ook niet. “Soms zijn we niet goed en heeft dat zijn invloed op mij. Als de ploeg niet draait, draai ik ook niet. Als we niet met de bal spelen en n’importe quoi beginnen doen, lijd ik daar ook onder. ”

Kortom, dus toch een middelmatige ploeg, want de toppers winnen lukte niet.

Dirar: “Ja, misschien heb je wel wat gelijk. We hebben tegen de grote ploegen nog niet kunnen tonen tot wat we in staat zijn. Er wordt ook veel gewisseld, misschien moet je de ploeg eens laten staan…”

Ronaldo is een sukkelaar

Het is al donker en nog steeds vrieskoud als we de parking van het kantoor verlaten. Op weg naar waar het vandaag allemaal begon. We hebben het nog heel even over supporters, voor wie de helden van vandaag snel de sukkelaars van morgen zijn.

Hij brengt er begrip voor op. Heeft het zelf ook, is een enorme fan van CristianoRonaldo, maar o wee als die eens een mindere dag heeft. Ligt hij hem vanuit de zetel uit te kafferen. Terwijl zo’n Ronaldo… “Vorig seizoen was hij goed voor 31 goals in 34 competitiewedstrijden. Wat zou ik met mijn statistieken daar dan wat op zeggen? Sukkelaar? (lacht)” S

door peter t’kint – beelden: michel gouverneur (reporters)

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content