Brugge, waar Walen thuis zijn. Blauw-zwart rekruteert verder dan de eigen taalregio, tot grote vreugde van de supporters, die Maxime Lestienne, Jonathan Blondel en Thomas Meunier in hun hart sloten.

Het was óns nooit een zorg, maar een Franstalige collega van dit blad viel het wel op: de populairste spelers van dé ploeg in Vlaanderen zijn Franstalig. Wallonië had Club Brugge geannexeerd en had met Maxime Lestienne, een grensgeval want uit Moeskroen, zelfs bij de supporters de populairste speler van het jaar.

Nieuw zijn ze niet, Walen bij Club, al waren ze wel altijd in de minderheid. Toen het profvoetbal in België zijn intrede deed, ergens halverwege de jaren zeventig, ontstond wel meer migratie van zuid naar noord. Zelfs naar Brugge, dat verre Vlaamse bastion. Jacky Debougnoux was een van de eersten, hij kwam uit Luik en werd met Club kampioen in 1980. Het seizoen daarop kwam Guy Dardenne en ongeveer tien jaar later kwam er een opvallende Luikenaar naar Brugge. De rijzige Alain Bettagno aardde er evenwel niet en verdween al na één seizoen.

Een van de eerste succesverhalen in dit migratiedebat schreef Pascal Renier. Een sobere centrale verdediger, die het in zijn eerste jaar ook zeer moeilijk had, maar zich daarna goed integreerde en ontpopte tot een van de sleutelspelers in een solide defensie. Hij zou met Club twee keer kampioen worden en drie bekers winnen. Renier: “Wij hadden het destijds minder makkelijk om ons aan te passen dan de jongeren van vandaag. Nu is een kleedkamer zeer internationaal. In mijn periode waren er Okon, een Australiër, en Dziubinski, een Pool. De rest waren Vlamingen. Maar als je op de tanden beet en je zinnen zette op een doorbraak, lukte het wel. Je moest wel de knop kunnen omdraaien. Bettagno kon dat niet, die had zijn familie nodig en reed voortdurend heen en weer naar Luik. Toen ik naar Brugge kwam, keerde ik amper terug.”

Hij ontdekte in Vlaanderen een andere wereld. Renier: “Eentje met meer rigueur, discipline, structuur, lijnen. Franstaligen hadden de reputatie iets minder serieus te zijn in hun aanpak, we namen het wat losser. Dat moest in Vlaanderen anders. Het Standard van mijn tijd was ook al een goed Standard, maar toch: iets meer olé olé. Hoge pieken, diepere dalen. Het is nu veranderd, ook in Wallonië, iets meer gestructureerd. Maar dat was en is het in Vlaanderen al langer.”

Renier bleef na zijn carrière, die hem even terugleidde naar Sclessin en vervolgens naar Frankrijk, in Brugge wonen. Hij is nu scout voor een spelersmakelaar en zit er nog vaak op de tribune. Onlangs was hij nog op jeugdwedstrijden van Club en daar viel hem dit op: “Zelfs bij de jeugd is Club verfranst. Ik hoorde spelers in het Frans de bal vragen. Wellicht heeft dat te maken met het samenwerkingsakkoord dat zij in Brussel hadden, maar het viel op. Misschien is de balans wel zeer ver doorgeslagen.”

Witte vlek

Een meerderheid vormen ze (nog) niet, de Franstalige Belgen bij Club, zeker niet na het doorstromen van wat eigen Vlaamse jeugd en de komst van TimmySimons, LaurensDe Bock en TomDe Sutter, maar het zijn wel sleutelspelers, de drie Waaltjes. Jonathan Blondel (geboren in Ieper, opgegroeid in Ploegsteert en dus een grensgeval) is stilaan een meubelstuk, begin 2004 bij Tottenham opgevist door Marc Degryse. Luc Devroe is verantwoordelijk voor de komst van Lestienne, weggehaald onder de neus van zéér veel anderen bij Moeskroen toen die club failliet ging, en voor die van Thomas Meunier, weggehaald bij derdeklasser Virton.

Welk beeld had de jonge Meunier, afkomstig uit Saint-Ode nabij Bastogne en 19 jaar toen hij tekende, op dat moment van Vlaanderen? Meunier: “Enkele mensen uit mijn buurt die deze hoek wat kenden, vertelden me dat Brugge heel flamingant was. Voor mij maakte het niet uit, als ze me hier zouden uitlachen, het zij zo. Maar dat bleek niet het geval. Met die nuance: ik besef zéér goed dat ik als voetballer een statuut heb dat niet hetzelfde is als dat van een ‘gewone’ Waal die in Vlaanderen komt wonen en werken. Als ik door Brugge wandel, herkennen de mensen me. Ze zeggen goeiendag, slaan een praatje, helpen me als ik een probleem heb. Dat zal een ander niet overkomen. Een Waal die hier komt werken en niet direct Nederlands kan spreken, zal in het begin met zijn Frans op minder begrip kunnen rekenen.”

Hij raakt een teer punt aan voor Waalse voetballers: het gebrek aan mogelijkheden. In zijn regio, de Ardennen, is er niks, tenzij één tweedeklasser. Meunier: “Vlaanderen draait economisch beter en dat zie je. Meer mogelijkheden, meer sérieux, betere infrastructuur, dat zie je bij de clubs. Ik heb niet zo veel ervaring in het Waalse voetbal, maar hoor wel een en ander van vrienden. Bij Standard is de infrastructuur top, maar dat is alleen zo in Luik. In Vlaanderen heb je overal goeie werkomstandigheden. We hebben ook maar drie eersteklassers, er is een probleem voor Waals talent. Slechts één club heeft veel geïnvesteerd in een opleidingscentrum. Het geluk van Standard is dat iedereen, of ze nu uit Moeskroen, Aarlen of Bergen komen, voor die ploeg wil voetballen. Stel dat er van dat kaliber een club in Henegouwen zou zijn, dan zouden die talenten over twee clubs gespreid zijn. In Vlaanderen is er plaats voor elk talent, in Wallonië is dat anders. In mijn regio, maar ook in Namen, is voetbal qua investering niet direct een prioriteit. Mensen investeren er liever in fabrieken, of in werkgelegenheid, want investeren in voetbal is investeren op de lange termijn. In Vlaanderen zijn die clubs er al, is het anders, makkelijker.”

Taal is geen issue meer, ook niet in Vlaanderen, waar in heel wat eersteklassers zéér veel Frans wordt gesproken. Ook wegens het grote aantal Fransen die hier werk vonden. Meunier bevestigt het verhaal van Renier: “Hier in Brugge is een jeugdploeg, als je die op training bezig hoort, haast iedereen spreekt Frans. Veel spelers uit Brussel, maar ook jongeren uit Luik. Ze krijgen hier hun kans. Dat is goed, die open geest van Club Brugge, oog voor talent uit het hele land. Voor beide partijen is dat goed, ook voor de jongeren. Na twee jaar spreken die Nederlands. En het is ook nog eens goed beleid. Lestienne hebben ze gratis gekregen en die gaan ze voor 15 miljoen verkopen. Dat is professionalisme. Overal jongeren halen die eerst voor resultaten zorgen en later ook nog eens geld kunnen opbrengen.”

Engels

Lestienne, Blondel, Meunier, ze zijn populair bij de supporters. Dat blijft ook François Sterchele, die vijf jaar na zijn plotse dood nog steeds in elke wedstrijd wordt herdacht. Meunier: “Ik heb Sterchele zelf niet gekend, maar dat applaus in de 23e minuut, dat blijft indrukwekkend. Niet vanzelfsprekend toch. Hij scoorde veel, bewees zichzelf, maar hij was er slechts één jaar, het was nog geen PhilippeClement, geen Simons, geen meubelstuk.”

Hij denkt dat het ligt aan hun werklust en karakter. Meunier: “Blondel, Lestienne en ik, we hebben allemaal een beetje hetzelfde. We geven niet zo gemakkelijk op. Zelfs als het hard is of we het moeilijk hebben, slagen we er nog in om de situatie om te keren. We denken ook positief. Ik vergelijk Club een beetje met een Engelse ploeg. Het stadion is altijd vol, zelfs als je verliest, blijven de supporters je volgen, ook op verplaatsing. Ze houden van mensen die zich voor honderd procent geven. In Engeland is dat ook zo, tot de laatste seconde. Wie dat doet, zal altijd geaccepteerd worden.”

Het beeld, denkt hij, wordt ook bepaald door de media. Meunier: “Ik moet zeggen dat de meeste journalisten aan mijn kant staan. Ik probeer ook altijd beschikbaar te zijn en daar krijg je wel wat voor terug. Als ik slecht speel, zal ik zelden lezen dat ik het niveau voor eerste klasse niet heb. Het zal eerder zijn: we hebben hem al beter gezien.”

Maar journalisten bepalen niet alles. Meunier: “Lestienne is geen grote babbelaar, maar die mag volgens mij een jaar niet spreken met journalisten, als hij scoort zal iedereen nog schrijven dat hij fantastisch is en een goeie gast. Terwijl hij met hen geen woord wisselt en ze hem niet kennen. Ik denk dat je prestaties toch nog eerst komen. Idem voor Blondel, die geeft zich altijd voluit.”

Die notie Waals-Vlaams is toch aan het verdwijnen, denkt hij. Meunier: “Of minstens geen breuklijn meer, zeker niet als je ziet wat de drukte rond de nationale ploeg allemaal meebrengt. We zagen vorige week dinsdag nog een spandoek in de tribune met daarop: Bart De Wever, are you watching us?

In het Engels, de nieuwe lingua franca. Meunier lacht: “Dat is hier ook de voertaal. Op dat spandoek was het, denk ik, met het oog op de televisie, opdat iedereen het zou begrijpen. De internationale taal is Engels. Als je het gemengde karakter van die ploeg ziet, er wordt niet meer gepraat over Walen, Brusselaars, Vlamingen. Al die jongens van Afrikaanse afkomst zijn een symbool voor de openheid van België tegenover de wereld. Voor mij is dat iets positiefs.”

Wat ook opvalt, is hoe loyaal ze zijn en ook dat zorgt voor banden. Lestienne, Meunier, Blondel, ze hebben het verbazend weinig over een transfer, over hun dromen, verdere plannen. Meunier: “Blondel is 30 en al twee seizoenen wat vaker geblesseerd, hij weet dat Manchester City hem niet meer zal komen weghalen. Als Lestienne absoluut had willen vertrekken, had hij dat allang gekund. Maar er zit geen druk op, hij voelt zich hier goed, voetbalt dicht bij zijn familie, dat is voor hem zeer belangrijk. En ik kom uit derde klasse. Dan ga ik niet zeggen dat ik hier maar twee jaar ga voetballen en vervolgens naar Engeland wil. Dat zou stom zijn, zonder nadenken. Waarom zou ik me moeten haasten? Ik ben amper 22. En dat is heus geen braaf mediaverhaal. Als mijn vrienden mij vragen of ik wil vertrekken, heb ik hen ook nog nooit zoiets gezegd. Zelfs tegen mijn moeder zeg ik dat niet. Ik ben hier zeer graag.”

DOOR PETER T’KINT – BEELDEN: IMAGEGLOBE

“Zelfs bij de jeugd is Club verfranst. Ik hoor spelers in het Frans de bal vragen.” Pascal Renier

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content