De meest getalenteerde velrijder, zo wordt Sven Nijs door velen beschouwd. Ook degene met de grootste beroepsernst. “Ik weet niet of ik meer train, maar ik ben wel 24 uur op 24 met mijn sport bezig.

Twee jaar geleden domineerde Sven Nijs het hele velritseizoen. Hij won zowel de Wereldbeker als de Superprestige en werd op de Blaarmeersen in Gent ook nog eens kampioen van België. Alleen op het WK in het Nederlandse Sint-Michielsgestel liep het fout, en goed fout : “Ik denk er soms nog aan terug.” Vorig jaar sukkelde het velritfenomeen uit Baal lang met een knieblessure, waardoor hij tot 10 december moest wachten vooraleer na tien maanden opnieuw met de overwinning te kunnen aanknopen. Dat hij zijn plaats aan de top weer had ingenomen, bewees hij met zeges in de Werelbekerwedstrijden van Zolder en Zeddam en de Superprestigecross van Diegem.

Maar op de kampioenschappen greep hij telkens naast het podium. Met een WK in eigen land wil Nijs dat dit seizoen niet meer zien gebeuren. Het technische parcours in Zolder moet de nuchtere Brabander liggen.

Je staat bekend als de veldrijder met de grootste technische bagage. Heeft dat ook met durf te maken ?

Sven Nijs : Lef heb je sowieso nodig om de techniek aan te leren, maar de belangrijkste factor blijft training. Al van heel jeugdige leeftijd was ik altijd met de fiets bezig. Op mijn vijfde reed ik al competitie in de BMX-klasse, iets wat ik tien jaar lang volhield. Ik zat voortdurend allerlei truukjes uit te halen en evenwichtsoefeningen te doen waardoor mijn techniek nog verbeterde.

Je zei vorig jaar dat je door het veldrijden al veel aan techniek hebt ingeboet. Hoezo ?

Je durft ten eerste veel meer als je jong bent. En zoals ik zei was ik toen altijd met behendigheidsoefeningen bezig. Nu train ik uiteraard veel meer, gewoon fietsen dus, waardoor er geen tijd meer is voor de trukendoos. Ik merk dan ook dat er iets verloren ging van wat ik vroeger allemaal kon.

Het meest typerende is uiteraard je hordentechniek, het springen over de balkjes, maar Erwin Vervecken beweert dat je je vooral onderscheidt bij het nemen van de bochten.

Meer en meer renners beginnen over de balkjes te springen, vooral de jeugd. Ze vonden het een beetje frustrerend, denk ik, dat zij van de fiets moesten om nadien steeds een gat te moeten dichtrijden. Binnen afzienbare tijd gaat die techniek geen uitzondering meer vormen, iedereen gaat het kunnen. Een aantal organisatoren vond het maar niets dat ik daar mijn voordeel uit haalde en zorgde ervoor dat de balken zo kort bij elkaar lagen dat ik er onmogelijk nog over kon springen. De mensen willen spektakel zien, daarom ook zou ik het jammer vinden als die tendens zich doorzet.

Wat die bochten betreft, kan ik nog teren op mijn BMX-verleden. Toen leerde ik al om op een hoge snelheid de bochten juist in te schatten. Als ik een goed gevoel heb op de fiets en de conditie is er, dan groeit mijn zelfvertrouwen en kan ik echt mijn techniek uitspelen en in een bocht een demarrage plaatsen. Wendbaarheid speelt daarbij ook een rol en die is iets minder groot bij een lange renner als Vervecken. Wat niet wegneemt dat Vervecken ook een bepaalde techniek heeft, waar hij – hoe zal ik zeggen – goed mee overweg kan. Er zijn nog andere renners die iets minder technische bagage bezitten maar door hun lef veel risico’s nemen. Bart Wellens of Richard Groenendaal, bijvoorbeeld, durven zonder nadenken door een bocht gaan waardoor ze soms ook op mij voorsprong nemen.

Nog niet zo lang geleden huiverde je als het regende, je moest het hebben van snelle omlopen. Tegenwoordig schrik je niet meer terug voor de modder.

Dat is gewoon een logisch gevolg van ouder worden, sterker worden. Als je jong bent, heerst er een kloof die je normaal gezien niet kunt overbruggen. Door mijn techniek slaagde ik daar wel in en kon ik al vroeg wedstrijden winnen. Als het parcours er heel snel bijligt, is het moeilijker van iemand weg te rijden. Ik bedoel : als de conditie goed is, kan je veel makkelijker het verschil maken op een zwaarder parcours. Versta me niet verkeerd, ik hou nog altijd een snelle, technische omloop, maar ik ga zeker niet meer wakker liggen van de modder. Vroeger betekende het echter al een mentale opdoffer als het regende de avond voordien.

Je bent niet alleen fysiek, maar ook mentaal sterker geworden de laatste jaren. Je straalt nu rust uit, terwijl de zenuwen je in het verleden bij de start door de keel gierden. Vanwaar die metamorfose ?

Door veel te winnen. Dat is volgens mij de enige echte remedie geweest om me van die zenuwen te verlossen. Ik heb bewezen dat ik in elke wedstrijd kan meedoen voor de overwinning, zowel wedstrijden voor de Wereldbeker en de Superprestige als het nationale of het wereldkampioenschap. Mijn zelfvertrouwen is daardoor enorm toegenomen. Vroeger kon ik door de stress bij grote wedstrijden mijn macht niet overzetten op mijn fiets, maar voor het WK in München heb ik de knop kunnen omdraaien.

Je zei ooit : ‘Ik presteer niet op conflicten’. Het veldrijden lijkt anders wel een sport die leeft van de conflicten.

Achteraf denk ik vaak : verdorie, het gaat me niet meer gebeuren. Maar voor de wedstrijd kan ik dat moeilijk hard maken en heb ik zoiets van : de beste zal wel winnen. Ik ben dus iemand die het niet moet hebben van conflicten, wel van mijn eigen kracht zonder te kijken naar de anderen. Sommige jongens hebben conflicten blijkbaar nodig om zich op te laden, maar ik zit zo niet in elkaar. Ik zet die zaken van mij af door bijna niets te lezen. Elke wedstrijd rijd ik in mijn gedachten opnieuw en als ik fouten begaan heb, weet ik die doorgaans zelf wel. De commentaar van anderen kan vaak alleen demoraliserend werken.

Na het WK twee seizoenen geleden in Sint-Michielsgestel, toen je niet wou rijden achter je ploegmaat Groenendaal, kreeg je de pers en het publiek over je heen. Heb je daar lang onder geleden ?

Ik denk daar nu soms nog aan terug. Dat is een gemiste kans geweest, ik kon daar wereldkampioen worden. Maar de enige manier was dat er iemand dat gat voor mij had dichtgereden. Ik vind nog altijd niet dat ik fout gehandeld heb, op dat moment was de sponsor belangrijker voor mij dan het land. Ik had voor mezelf uitgemaakt : ofwel win ik, ofwel wint een ploegmaat. Mario ( De Clercq, nvdr) was in de weken voordien twee keer met de overwinning gaan lopen, terwijl wij het werk opknapten. Dat had kwaad bloed gezet bij de ploegleiding en moest koste wat het kost vermeden worden.

Je werd bestempeld als een ‘landverrader’.

Dat doet natuurlijk pijn, ik heb er een hele week slecht van geslapen. Sommigen toonden begrip voor mij, maar de meeste Belgische supporters zagen natuurlijk liefst een landgenoot zegevieren. Ze vroegen zich af hoe het mogelijk was dat ik nen Hollander liet winnen, maar op dat moment stonden er andere belangen op het spel.

Heb je door die houding veel supporters verloren ?

Er waren er zeker die vonden : dit kan niet door de beugel. Maar de wedstrijden nadien won ik opnieuw en konden al heel veel mensen Sint-Michielsgestel relativeren. Ik weet wie me blijven steunen is en die groep vormt toch het merendeel van mijn supporters.

Voor het laatste WK in Tabor liet je je ontvallen : ‘Ik zou hetzelfde opnieuw doen.’ Sta je nog steeds achter die uitspraak ?

Ja, maar ik zal voortaan altijd proberen niet te ver te zitten, bij de eerste twee, drie te rijden om me niet meer te laten verrassen. Als ik alleen naar Groenendaal kan rijden, zal ik het evenmin laten, maar niet met iemand als Mario De Clercq in mijn wiel. Als Mario er halverwege de wedstrijd nog bijzit, ben je zo goed als zeker geklopt. Hij heeft dan het karakter om zich in dat wiel vast te bijten omdat hij weet dat de sprint dichterbij komt.

Je zou hetzelfde opnieuw doen, maar allicht niet meer op dezelfde, ostentatieve, manier. Iedereen kon zien hoe je overleg pleegde met Van der Poel.

Ik ben ondertussen rijper geworden en heb daaruit geleerd. Maar die situatie zal zich naar alle waarschijnlijkheid niet meer voordoen. Vorig seizoen in Tabor zaten we met vijf bij elkaar en niemand liet een ander zomaar gaan.

Voor dat WK in Tabor werd je door bondscoach Eric De Vlaeminck als kopman naar voren geschoven. Het verleidde Bart Wellens tot de uitspraak : ‘Nijs is het troetelkind van De Vlaeminck’.

Als er veel over een renner gepraat wordt, raken sommigen misschien gefrustreerd. Ik zat op dat moment in een uitstekende vorm. Het had de dagen voor het WK gesneeuwd waardoor het parcours me heel goed lag. Dus was het misschien wel logisch dat Eric De Vlaeminck mij als kopman beschouwde.

Zo’n uitspraak als die van Wellens, zou jij nooit doen, toch ?

Neen, dat klopt, maar dat is nu eenmaal de manier waarop Bart Wellens zich uit. Ik heb daar geen enkel probleem mee. Bart wordt gerespecteerd om wie hij is, voor mij geldt hetzelfde. Je hebt renners die als ze een duw krijgen extra fel gaan reageren. Ik ben zo niet, ik probeer altijd met iedereen goed te staan. Misschien ben ik wel te braaf. Als ik mezelf nog wat meer kon oppeppen tijdens de wedstrijden, zou ik nog meer winnen. Daar ben ik van overtuigd.

Anderzijds sta je bekend omwille van je grote beroepsernst. Wat moeten we daaronder verstaan ? Train jij meer dan anderen ?

Ik weet niet of ik meer train dan anderen, maar ik weet wel dat ik 24 uur op 24 met mijn sport bezig ben. Na iedere wedstrijd zal ik mijn stretchoefeningen doen, ’s avonds – ook al kom ik om tien of elf uur thuis – zal ik altijd nog een half uur op de rollen losrijden. Op een recuperatiedag voel ik mij ellendig.

Vormt dat het verschil met Bart Wellens, die in de pers altijd wordt voorgesteld als diegene die geregeld een pak friet eet ?

Bart eet soms ’s morgens voor de wedstrijd dingen die ik een heel seizoen mijd. Hij heeft totaal geen behoefte aan een strikt voedingsschema. Hij voelt zich goed bij de manier waarop hij het nu aanpakt, waarom zou hij het dan veranderen ?

Op de website cyclocross.be wordt jij omschreven als de meest getalenteerde renner van de huidige generatie. Als je ziet wat Wellens doet en niet laat, kan je dan zeggen dat hij misschien wel over nóg meer talent beschikt ?

Hij heeft heel veel talent, daar kan geen twijfel over bestaan, maar Bart moet nog altijd bewijzen dat hij een heel seizoen op een hoog niveau kan fietsen. Vorig jaar reed hij al constanter, maar tot nu toe slaagde hij er nog niet in om een eindklassement van de Wereldbeker of de Superprestige te winnen. Twee seizoenen geleden won ik 21 wedstrijden op de 30. Daarvoor is het absoluut nodig dat je je elke dag honderd procent verzorgt, anders krijg je gegarandeerd een terugslag.

Dat jaar reed je met het gevoel van ‘als ik nu demarreer, pakken ze me niet terug.’ Denk je dat zoiets nog kan in de toekomst ?

( Affirmatief) Zeker. Ik heb dit seizoen opnieuw eenzelfde gevoel. In de eerste wedstrijd om de Superprestige in Ruddervoorde ( waarin Nijs tweede werd achter Wellens, nvdr) reed ik niet aggressief genoeg. Bart moest na materiaalpech van ver terugkomen. Normaal gezien zou ik dan al een keer aangevallen hebben, waardoor hij het zeker moeilijker had gekregen. Ik beging trouwens wel meer vergissingen voor en tijdens die wedstrijd. Ik vertrok met een koerstrui met lange mouwen en ook nog een zweethemdje, terwijl het 22 graden was. En ik wisselde van fiets hoewel ik me goed voelde op de fiets waarmee ik startte; de banden van die tweede fiets stonden te hard waardoor ik een paar stuurfouten maakte. Op een bepaald moment legde ik me dan ook neer bij de zege van Bart en dacht ik enkel nog aan de tweede plaats veiligstellen.

Hoe belangrijk is het WK, dat begin volgend jaar in Zolder plaatsvindt, voor jou ?

Als je de Superprestige of de Wereldbeker kunt winnen, bewijs je de regelmatigste renner van het jaar te zijn. Een kampioenschap bekroont de sterkste van één dag. Voor mij is het belangrijk dat ik al een prijs haal voor de start van het WK. Als je op het WK je seizoen moet redden, wordt de druk nog groter. Zeker nu het in België doorgaat. Maar als ik moet kiezen, dan toch de wereldtitel.

In Parijs-Roubaix – een wedstrijd waarvan Adri Van der Poel beweert dat je in staat moet zijn die te kunnen winnen – zat je na 200 kilometer nog in de kopgroep. In hoeverre koestert Sven Nijs wegambities ?

Ik wilde dit seizoen nagaan waar mijn grenzen lagen in die wedstrijd. Die bleken voorlopig te liggen op 220 kilometer. Toen ging het licht uit en heb ik nog dertig kilometer in het donker gereden. Ik werd samen met Rolf Sörensen gelost : Sörensen eindigde als negende, ik als vijfenveertigste. Als ik train totdat ik ook die laatste kilometers aankan, moet ik kunnen meespelen voor de overwinning.

Daarvoor zal je serieus moeten snoeien in je winterprogramma.

Ik rijd dit seizoen al minder wedstrijden dan bijvoorbeeld twee jaar geleden. Na nieuwjaar beperk ik me tot één cross per week. Vooralsnog blijft het veldrijden mijn prioriteit, maar na de kampioenschappen, ga ik wel opnieuw alles in het werk stellen om ook op de weg mijn mannetje te staan.

door Roel Van den broeck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content