1. Nabespreking

Na elke wedstrijd, in de aanloop naar de competitie ook na elke oefenmatch, wordt er een korte maar duidelijke nabespreking gehouden, met individueel aangeven van de goede en minder goede punten. Adrie Koster is daarbij niet te beschroomd om duidelijk te zeggen waar het op staat. Dat hij van sommige jongens meer verwacht of dat ze daar of daar op moeten letten. Jacky Mathijssen hield ook nabesprekingen, maar was daarin veel minder direct. Er werd meer in algemene termen gesproken. Hier en daar werd wel eens iemand aangepakt, maar niet consequent iedereen.

Jeroen Simaeys: “Koster zegt niets op een beledigende manier, en dat is perfect. Het zou niet mogen dat een speler na zes maanden zegt: ik weet niet wat ik verkeerd doe. Het is tenslotte ons werk.”

Kunnen Belgen daar goed mee om?

Simaeys: “Ik vind dat een plicht. Je moet een beetje flexibel zijn, je aanpassen. Iedereen moet kritiek kunnen aanvaarden. Ik ben geen voorstander van het beledigen of uitschelden van spelers, daar kom je niet ver mee, maar gewoon zeggen waar het op staat moet kunnen.”

Antolin Alcaraz: “Zo’n nabespreking vind ik héél belangrijk, dat iemand weet welke fouten hij heeft gemaakt. Vooral het tonen aan een speler is belangrijk, want je bent er jezelf niet altijd van bewust, of je hebt geen zin om na te denken over wat je fout doet. En hoe minder fouten het individu maakt, hoe beter de ploeg is.

“Ik miste het ten tijde van Mathijssen. We leerden heel veel over de tegenstander, maar iets te weinig over de eigen ploeg en in mijn ogen is juist dat het belangrijkste.”

2. Harder verdedigen

Van de twee centrale verdedigers verwacht Koster dat er eentje knal op de huid van de spits zit en de andere dekking geeft. De spits die wordt aangespeeld mag nooit vrij worden gelaten, zodat hij rustig kan kaatsen op een middenvelder. En algemeen: er wordt duidelijk vooraf bepaald vanaf welke zone druk wordt gezet op de tegenstander en ééns de ploeg dat doet, moet iedereen betrokken zijn. Diverse punten moeten daarbij nog veel beter. Brugge was in de voorbereiding en bij de competitiestart kwetsbaar op bijvoorbeeld spelhervattingen. Spelers dekten niet kort genoeg, lieten hun mannetje vaak lopen, misten assertiviteit en concentratie.

Koen Daerden, aan het seizoen begonnen als linksachter, had snel door waarom: “Ze kijken alleen naar de bal, houden hun man niet in de gaten en laten zich dan verrassen. Nu ik zelf achterin sta, valt me dat nog meer op.”

Simaeys, die bij spelhervattingen in het eigen strafschopgebied geregeld ten oorlog lijkt te trekken: “Verdedigen is een houding. Vaak zijn het de spelers die meer moeten ‘werken’, die daar beter in zijn. Die zeggen: jij gaat hier vandaag niet scoren. Het is vooral een mentale klik die je moet maken. Iedereen kan een hand op iemands schouder leggen, maar je moet niet te beroerd zijn om het ook effectief te doen. Daarmee haal je de samenvatting van Sportweekend niet, maar je moet het voor de ploeg doen. We trainen meer op offensieve situaties dan op defensieve. Defensief valt er niet zo veel te trainen. Iedereen krijgt voor de wedstrijd zijn nummer en moet die man houden en verder punt.”

3. Lichtere trainingen

Spelers hebben de indruk dat de trainingen onder Koster – met name in de voorbereiding – lichter waren dan de voorbije twee seizoenen. Die indruk klopt (zie kader). Dat komt de fragielere, meer blessuregevoelige gestellen ten goede. Op een contactletsel van Cleber Sonda na, geblesseerd in een oefenwedstrijd, vielen tot dusver geen blessures te noteren.

Jorn Vermeulen, van het fragiele type: “Dat was vorig seizoen anders.”

Simaeys: “Het is fysiek iets minder, maar anderzijds wordt het werk veel meer ingevuld met basistrappen en passing, meer voetbaltechnisch werk. Ik heb zelf twee jaar amper last gehad van blessures, maar jongens met een ander gestel wel. Cleber kreeg een trap op de enkel, daar kun je nooit wat aan doen. Iemand als RonaldVargas, die toch een heel jaar sukkelde met een pubalgie, komt stilaan terug. Ik denk dat die zo goed als pijnvrij kan trainen. In dat opzicht is het beter voor die jongens.”

Alcaraz: “Zijn jullie zeker dat het door de zwaardere trainingen was dat die blessures er vorig jaar kwamen? De voorbereiding is een onderdeel van de fysieke conditie, maar je kan ze ook in wedstrijden oplopen. Ik vond de voorbereiding niet lichter, maar de periodes op het veld waren korter. Het is dus maar wat je verstaat onder ‘lichter’.”

4. Veel speltechnische tips

Koster denkt ook aan de basics. Hij overlaadt spelers met tips over hoe ze een bal moeten inspelen, hoe ze moeten staan.

Alcaraz: “In principe zijn dat allemaal dingen die ze ons bij de jeugd hebben geleerd, maar ik denk dat het voor alle spelers – zowel oud als jong – belangrijk is dat een trainer ze regelmatig herhaalt.”

Vermeulen koppelt het aan zijn spelersverleden: “Je merkt bij Koster aan alles dat hij zelf heeft gevoetbald. Mathijssen had dat ook, maar hij was een keeper en dat is toch anders. Hoe je dat merkt bij Koster? Aan de aandacht voor details.”

Simaeys denkt dat eerder dan een voetbalverleden – “ik kan me geen trainer inbeelden die zelf nooit voetbalde” – de culturele achtergrond bepalend is.

Simaeys: “Hij gaat inderdaad veel meer in dan Mathijssen op het voetbaltechnische maar dat ligt aan zijn scholing, denk ik. Elke Nederlandse trainer hamert daarop. Daarom vind ik het goed dat we eens een trainer met een andere achtergrond hebben. Dat is voor een speler een verrijking.”

Wonderen moet je daar niet van verwachten. Koster kan wat schaven aan spelers, maar van een matige voetballer zal ook hij geen technisch wonder maken. Maar het kan helpen. En de tips zijn?

Simaeys: “Proberen in te spelen op het verste been, aanname in beweging, bal inspelen voor de ander, allemaal kleine dingetjes om meer snelheid in het spel te krijgen. Kruispasses, snel veranderen van flank, in mijn positie voor de verdediging in twee tijden wisselen van kant. Belgische trainers maken daar niet echt een hoofdpunt van. Die zeggen: kop ervoor, komaan. Koster richt zich iets meer op het speltechnische. De impact ervan blijft altijd afhankelijk van hoe de speler het zal oppikken. Soms merk je dat ze ja knikken, maar in hun binnenste denken: straks doe ik het toch wel weer anders.”

5. Zuinig op de bal

Eén sleutelwoord dat vaak terug-keert is zuinigheid. Wees zuinig op de bal. Koster hamert op balbezit, hij wil Club Brugge absoluut beter aan het voetballen krijgen. Club moet daarbij uitgaan van de eigen sterkte. Waar het Belgische spel er toch typisch een is van de ploeg wat dieper laten inzakken, alles goed gesloten houden, linies dicht bij elkaar en dan snel proberen uit te breken, wil Club Brugge het anders aanpakken. Relatief hoge pressing en het heft in handen nemen. De lange bal kan, maar bij uitzondering. Koster houdt van combinaties. Driehoekjes. De bal niet direct weggeven.

Alcaraz: “Hoe meer balbezit, hoe meer kansen je als ploeg hebt om het verschil te maken. Het Belgische voetbal is anders: snel in de box van de ander zijn, is hier heel belangrijk. Maar zonder die snelheid uit het oog te verliezen, denk ik dat balbezit nog belangrijker is. Hoe meer je een bal raakt en in de ploeg houdt, hoe meer zelfvertrouwen je krijgt. Minder balbezit is niet alleen minder zelfvertrouwen maar ook veel meer fysiek werk, het is lastiger achter een bal te lopen, dan zelf de bal rond te tikken. Je kan ook met veel balbezit een wedstrijd verliezen, maar dat zullen er op tien toch niet veel zijn. Kijk maar naar Barcelona.”

Simaeys: “Typisch Hollands, hij heeft het al een paar keer gezegd: als je zelf de bal hebt, kan een ander niet scoren. Hij vraagt ons om aan de ene kant zo veel mogelijk de bal te houden, zonder aan de andere kant uit het oog te verliezen dat we zo snel mogelijk moeten proberen op te schuiven. Daartussen moeten we een balans vinden. Ik weet wel niet of we de kwaliteit hebben om uit te voeren wat hij wil. Ten slotte komt hij toch van Ajax en is hij gewoon om met technisch iets betere voetballers te werken.”

Alcaraz: “Jacky had een voetbal más objetivo, een zakelijker aanpak. Je moest koste wat het kost een wedstrijd winnen. Goed of slecht spelen, maakte niet uit, als we maar de drie punten hadden. Niet dat die punten nu minder belangrijk zijn, maar we proberen ze volgens een andere strategie te halen.”

6. Betere communicatie

Koster is een babbelaar die houdt van duidelijkheid. Niet alleen in de nabesprekingen, ook in de dagelijkse omgang met zijn spelers. Toen hij voor het Europese duel tegen Lahti een eerste keer zijn wedstrijdselectie moest maken, legde hij individueel aan alle spelers die ernaast vielen uit waarom dat was en wat hij in de toekomst van hen verwachtte, waar ze aan moesten werken. Een deur wordt zelden definitief gesloten, een selectie noemt hij ‘een momentopname’. Het is een kwestie van terugknokken en je kans grijpen op een moment dat men je nodig heeft. Van een basiself is op dit moment geen sprake, wel een basis van veertien à vijftien spelers en elke wedstrijd wel weer een andere ploeg binnen hetzelfde concept.

Alcaraz: “Jacky was communicatief – hoe zou ik het zeggen – iets meer gesloten. Deze trainer heeft meer contact met elke speler individueel. Jacky hield gesprekken met enkele spelers, maar niet allemaal. Voor Koster is wie speelt of niet speelt om het even, hij probeert met iedereen veel contact te houden. Jacky praatte veel meer in het algemeen, over de ploeg, het collectief, hield minder rekening met het individuele. Elk heeft nu een duidelijke relatie met de trainer. Op het niveau van de communicatie zijn we nu veel beter af.”

Het enige probleem voor nog meer communicatie is de taal. Zijn ze in Nederland verplicht snel de taal te leren, dan is de Belgische situatie heel anders. Koster spreekt naast Nederlands ook uitstekend Engels, maar geen Spaans noch Frans. Voor pakweg Ciman, Dirar of Vargas is dat verre van evident.

Simaeys: “Ja, naar mijn gevoel weten ze soms echt niet waarover het gaat.” Dus gebruikt Koster in elke taalgroep een ’tolk’. Jonathan Blondel spreekt Engels uit zijn tijd bij Tottenham. En bij de Zuid-Amerikanen springt Antolin Alcaraz in.

Simaeys: “Je kan moeilijk een coach hebben die alle talen spreekt. Het is toch ook aan al die jongens om tenminste Engels te verstaan. Zo’n jongen als Vargas, die begrijpt nog steeds geen woord Engels.”

Alcaraz: “Dat we nu beter voetbal spelen, heeft óók met die communicatie te maken. Als de relatie tussen de trainer en de speler duidelijker is, gaat de speler veel beter uitvoeren wat de trainer vraagt. Er is een betere chemie. Ergens is dat psychologisch, als de speler zich goed voelt, maakt het niet uit volgens welk systeem hij speelt. Daar moet meer aandacht aan worden besteed, aan het maximale halen uit een speler door hem als mens zich goed te laten voelen.”

Hij noemt het el estado anímico del jugador. Vertaald: de mentale toestand van de speler.

Alcaraz: “Als een speler zich goed voelt, gaat hij snel vertrouwen opdoen. Zonder vertrouwen gaat een voetballer de bal niet rond spelen. Maar mét … Dat merk je nu toch in ons spel. Er zijn veel meer spelers die zich beschikbaar stellen, er zijn meer driehoekjes. Als een speler voelt dat hij van de trainer iets mág doen, merk je dat op het veld. De kern was er vorig jaar ook, goeie spelers eveneens, maar er zat geen vertrouwen in de groep en dan zie je geen mooi voetbal.”

Koster zegt niets op een beledigende manier.Jeroen Simaeys

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content