Anderlecht laat niemand koud. De Brusselse club wordt geliefd of gehaat. Wat maakt Anderlecht zo specifiek? Sport/Voetbalmagazine peilde bij drie insiders naar de ziel van ‘mauve en wit’.

Werner Deraeve, hoofdscout

Niemand die zo lang bij paars-wit zit als de West-Vlaming uit Poperinge. In 1962 arriveerde Deraeve bij Anderlecht, sinds 1982 werkt hij er.

“Als wij onze vinger draaien, staat het in de krant. Gebeuren diezelfde dingen bij andere ploegen, haalt dat de pers niet. Dat wil zeggen dat wij interessant zijn. Misschien ook omdat wij belangrijk zijn in Vlaanderen, in Wallonië én in Brussel. Wij zijn wel in Brussel gevestigd, maar onze supporters komen van overal: de meerderheid uit Vlaams-Brabant, maar ook uit Ieper en Bütgenbach. Toen ik hier in de jaren 60 arriveerde, kwamen de meeste fans al niet uit Brussel zelf. Dat komt omdat Anderlecht een laatkomer was aan de top in het Belgische voetbal, toen de Brusselse fans al een keuze hadden gemaakt tussen Daring en Union. Anderlecht was 40 jaar terug een Vlaams boerendorp dat tegen Brussel aanleunde. Honderd meter voorbij het stadion lagen de tuintjes van de keuterboeren. Nu maakt Anderlecht deel uit van de stad.

“De meeste mensen komen naar ons voor het voetbal. Als je me vraagt wat mensen op Anderlecht – supporters en clubmensen – bindt, is dat het antwoord: de manier van voetballen. Hier eist men voetballende oplossingen. Mooi uitvoetballen is onze cultuur, die we een beetje kwijt zijn geraakt, omdat we vandaag niet meer aan de Rensenbrinks van tegenwoordig kunnen. We zijn misschien te veel overgestapt naar het fysieke voetbal, maar dat ligt ons niet.

“Onze supporters verlangen meer dan alleen maar winnen. Ze komen ook van ver, qua afstand dan. Misschien verlangen ze net daarom meer.

“Misschien is de ziel van Anderlecht wel dat wij altijd vooruitstrevend zijn geweest. Wie deed de eerste grote transfer in België in de jaren 50? Anderlecht kocht toen Jef Mermans. Anderlecht is de eerste ploeg in België die altijd iets verder heeft gekeken. Wij willen altijd eerst zijn, in het klassement en qua werking. Andere clubs merken wel eens op dat ze na een nederlaag bij Anderlecht alleen maar ongelukkige mensen zien. Misschien staat Anderlecht net daardoor iets verder. Wie eerst wil zijn, moet zichzelf druk opleggen. Als je makkelijk over je verlies heen stapt, beperk je jezelf.

“De grootste druk is degene die de club zichzelf oplegt. De druk van buitenaf moet je naast je neer kunnen leggen. Intern mag je nooit verslappen. Misschien heeft men destijds bij Union iets te lang bewonderend naar de trofeeënkast gekeken. Je mag een dag of twee genieten van een succes, maar dan moet je weer naar de toekomst kijken. Daarbij maken we fouten, maar we blijven wel dingen proberen. De dag dat die druk er niet meer is, is Anderlecht zichzelf niet meer.

“De vraag wie die druk oplegt, is niet relevant. Vandaag is het x, morgen y. Het maakte niet uit wie het voor het zeggen heeft: Steppé, Verschueren of Van Holsbeeck. Het instituut moet altijd groter zijn dan de mensen die er vertoeven.

“Dat betekent niet dat wij hier allemaal verkrampt rondlopen. Anderlecht is een heel warme club, wij lachen veel. Wij gaan ’s middags samen iets eten in taverne Green Park, recht over het stadion. Als ze bij Club Brugge samen een pint gaan drinken op de Platse, heet dat het gemoedelijke karakter van de club. Misschien oogt dat bij ons anders, omdat wij een das dragen. Dat heeft nog te maken met Constant Vanden Stock. Dat was een heel fiere man. Als je met hem moest gaan praten, keek hij eerst of je schoenen in orde waren en of je een das droeg. Misschien is het dat wat Anderlecht apart maakt. Dit is een fiere club, die alles mooi wil hebben. Een mooi stadion met mooi voetbal, met mensen die zich mooi kleden. Schoonheid en fierheid, dat typeert Anderlecht.

“Kiezen voor één taal? Zou dat simpeler zijn? Ik ben niet voor simpel, want hoe simpeler, hoe minder. Hoe ingewikkelder, hoe beter. We zitten in een club met mensen uit verschillende landen, maar in de kleedkamer heerst een goeie ambiance. Vroeger hadden de mensen schrik om hun kinderen voor Anderlecht te laten voetballen, maar dit is een club met een warm gevoel. Het is één grote mix van culturen, maar ook heel leerzaam, en een bakermat van verdraagzaamheid.

“Daarom vind ik het ook belachelijk dat wij kleur zouden moeten bekennen. Onze kleuren zijn mauve en wit. Paars is een fiere kleur, koninklijk ook. Elke kleur, leerde ik ooit, heeft zijn betekenis: mensen die blauw dragen, zijn sociaal. Rood is vurig, mensen die groen dragen, zijn nauwgezet.”

Filip De Wilde, keeperstrainer en ex-doelman

Wat Filip De Wilde met Anderlecht associeert, “zijn de cafés hier rond het stadion, de oud-spelers die langskomen hier recht over het stadion in taverne Green Park, die de opgang van Anderlecht meegemaakt hebben van klein clubje tot topclub, en die overschakelen van Frans naar Nederlands en omgekeerd.

“Mijn eerste dag op Anderlecht begon al slecht: ik vond het stadion niet. Ik dacht dat het vanaf de afrit makkelijker te vinden zou zijn. Een aangename verrassing was dat mijn stapeltje materiaal klaar lag. Een andere grote verandering was dat we ’s ochtends trainden. Dat deden clubs als Beveren nog niet. En we bleven ’s middags op de club eten. We hadden toen nog een spelershome. Bij Beveren kwam je als speler na de match in de socioclub. Je moest er zelf je consumpties betalen en bonnetjes kopen. Bij Anderlecht was dat gratis. De sfeer in de kleedkamer was niet bevreemdend: het gros van de spelers was toen Nederlandstalig, je had een paar Denen die ook Nederlands praatten. De sfeer in de kleedkamer wordt altijd bepaald door een paar spelers die het voortouw nemen. Stéphane Demol was er daar toen één van, Pier Janssen was ook nadrukkelijk aanwezig.

“Ik heb weinig te maken gehad met het beleid. Constant Vanden Stock zag ik nooit, Michel Verschueren belde hem toen ik net getekend had, zodat ik hem even kon spreken. Later kwam die hooguit een keer of drie per jaar in de vestiaire, als het extreem goed of extreem slecht was geweest. Dat waren momenten waarop je een muis door de kleedkamer kon horen lopen.

“Op Anderlecht kreeg je als speler een verloning die merkelijk hoger is dan wat je gewend was, maar daartegenover stond een toegenomen concurrentie. Dat eerste seizoen speelde ik geen seconde, terwijl ik daarvoor altijd alles gespeeld had. Daar had ik best veel moeite mee, ik werd er letterlijk ziek van.

“Hoe goed alles bij Anderlecht geregeld is, merk je pas als je er weg bent. Plots erger je je dat je niet meer op tijd betaald wordt, dat het allemaal niet zo nauw steekt met de kledij, de afspraken.

“Wat me verbaasde toen ik na een paar jaar terugkeerde, was dat dingen die financieel voorheen onbespreekbaar waren, nu mogelijk werden. En dat het stadion plots helemaal vol zat, terwijl het toch niet Anderlechts meest succesvolle periode was. Tevoren zat het enkel vol met topwedstrijden, maar daarbuiten had je hier gemiddeld 15.000 toeschouwers. Nu had je voor de kleinste match 22.000 kijkers. Daarnaast was het publiek ook veel minder kritisch geworden. Ze waren al tevreden als we elke week wonnen. Het hoefde niet per se meer met champagnevoetbal.

“Tegenwoordig is de club ook veel groter. Vroeger zag je hier in de gang Michel Verschueren, de secretaresse en de boekhouder. Als je kijkt hoeveel mensen er nu rondlopen, is duidelijk dat men tracht de club professioneler te runnen. Op een bepaalde manier was Anderlecht blijven stilstaan, alles bleef lang gecentraliseerd bij de figuur van Michel Verschueren. Hij zal wel niet alles alleen gedaan hebben, maar die indruk had je toen wel. Een aantal jaren was Anderlecht in de ogen van de buitenwereld een grote club, maar qua beleid verschilde het niet zo veel van andere clubs in België, behalve dat ze meer geld hadden.

“Van de successen van vroeger kunnen ze hier maar moeilijk afstand nemen. Daarom is het ook snel crisis, door de druk van buiten maar ook door de druk die Anderlecht zichzelf oplegt. Die druk is nu groter dan vroeger, omdat de club zelf ook gegroeid is. Vroeger was het niet erg als je eens een jaar niet de Europabeker voor landskampioenen speelde: de UEFA Cup was ook tof. Daar trof je vaak interessantere tegenstanders: Duitse en Engelse teams. Later moest je in competitie altijd één of twee zijn, om geplaatst te zijn voor de Champions League: daar moet je toch mee leren omgaan. Zelfs als we een oefenmatch verloren in het buitenland, kwam Verschueren met de vuist op tafel slaan. Ik kan me voorstellen dat dat niet in elke club het geval is.

“Door de jaren heeft Anderlecht moeten leren aanvaarden dat het geen Europese topclub meer is. Dat kan niet anders, als je ziet dat zelfs de kleinste Engelse eersteklasser evenveel tv-geld krijgt als de hele Belgische eerste klasse samen. Zelfs jonge spelers gaan nu ook shoppen. Wanneer vroeger een scout van Anderlecht langskwam, tekende men met twee handen.”

Jan Mosselmans, journalist Het Laatste Nieuws

Twintig jaar geleden streek de Beerselnaar op Anderlecht neer als journalist voor Het Laatste Nieuws. “Ik was vanaf het begin haast elke dag op Anderlecht. Dat was toen nieuw, er waren geen kranten die dagelijks een vaste man op Anderlecht hadden.

“Toen ik kwam, was Peruzovic trainer. Al gauw kwam Boskamp. Hij vertelde me dat hij aanvankelijk heel onzeker was toen hij hier tegenover de spelersgroep stond, bijna niet uit zijn woorden kwam en rood aanliep. Boskamp bracht de dominante manier van voetballen terug. Dat was een paar jaar weggeweest, dat is nu ook wat minder. Ik herinner me dat onder Vercauteren voor het eerst alle elf de spelers bij hoekschoppen en vrije trappen teruggeroepen werden voor eigen doel, ingegeven door Mourinho.

“De sterkte van deze club is dat men mensen en supporters aantrekt die schoon voetbal willen zien. Dat zie je nu ook in de zoektocht naar talent, men gaat naar Argentinië en Brazilië. De constante in de beoordeling door het publiek is de technische bagage. Een van de huidige publiekslievelingen blijft Lucas Biglia. Zijn statistieken zijn niet indrukwekkend, maar hij heeft een mooie baltoets. Naar dat soort spelers blijft men hier toch zoeken. Pas op: het publiek vraagt ook sterke karakters, spelers die zich zowel op als naast het veld vedette tonen. Dat hebben ze hier de laatste jaren gemist. Het bestuur weet dat ook: er zijn te weinig dominante spelers in de vestiaire. Hassan was geen leidersfiguur in de kleedkamer, hij dwong dat af met prestaties op het veld. Jan Polák is een leider geworden, maar al in zijn eerste wedstrijd zag je dat hij iets durfde. Dat heeft Jelle Van Damme ook.

“Men roept hier nogal snel dat Anderlecht zijn eigen talenten miskent, maar dat vind ik niet altijd terecht. Maarten Martens heeft zich in Nederland goed ontwikkeld, maar toen die hier vertrok, was die toch erg frêle, hoor. Natuurlijk had Tiotéperfect de rol van verdedigende middenvelder aangekund. Maar als je de Champions League mist en het bestuur zegt aan Van Holsbeeck dat hij acht miljoen euro extra moet vinden, en hij verkoopt Pareja, Lamah en Tioté voor tien miljoen, zonder aan kwaliteit in te boeten, vind ik dat bedrijfseconomisch goed gewerkt. Sommige transfers zijn minder geslaagd, maar de laatste vijf jaar is de balans tussen geslaagde en minder geslaagde transfers toch in evenwicht: Boussoufa, Hassan, Biglia, zelfs Akin hebben hier toch een meerwaarde getoond.

“Van Holsbeeck heeft de club geprofessionaliseerd. Te lang hebben er bij Anderlecht mensen gewerkt voor wie het dragen van het clubuniform belangrijker was dan het belang van de club zelf. Hermans verdienste is dat hij mensen heeft aangetrokken met een meerwaarde. Wat hij nog nodig heeft, is een technisch directeur. Op het sportieve vlak heeft Anderlecht veel verloren aan Jean Dockx. Dat was iemand met veel humor, die kon er meteen een goeie speler uithalen, hij heeft lang de sportieve lijn bewaakt. Iemand als Marc Degryse zou daarvoor geschikt zijn, juist omdat hij als speler de kwaliteiten had van wat Anderlecht graag heeft: mooie baltoets, dominant voetballend, sluw. Marc kon, ondanks zijn gestalte, wel een kleedkamer domineren. De vraag is of hij in de huidige structuur genoeg beweegruimte zou krijgen.

“Nu is het nog een familieclub, straks niet meer. Er zijn geen opvolgers. De dochters van Roger Vanden Stock en Philippe Collin zullen het niet overnemen. De baas op Anderlecht is Roger, hij doet ook de pr, terwijl Philippe zich meer bezighoudt met het sportieve en de dagelijkse werking. Ze vullen mekaar ook aan. Roger durft al eens een risico te nemen, Philippe is veel zakelijker, koeler.

“Ik vind dat Anderlecht zijn positie als club uit de hoofdstad te weinig gebruikt. Men baseert zich nog te veel op de oude netwerken, met Etienne Davignon of Jos Chabert. Bij Tubeke-Standard zaten acht ministers op de tribunes. Raymond Langendries werkt daaraan, Anderlecht doet dat niet. Als het zich in de toekomst wil herstructureren, zal het toch nieuwe netwerken moeten zoeken.

“De kritiek zet Anderlecht iedere keer scherp, al vind ik ze hier soms iets te gevoelig voor kritiek. Ze zijn daar te veel mee bezig. Iedereen op Anderlecht roept dat ze de kranten niet lezen, maar de voorzitter neemt wel elke dag de kranten mee naar zijn bureau. Het is wel zo dat, iedere keer als Anderlecht klop krijgt, men naar buiten komt met een nieuwe oplossing. Vroeger stuurde Constant Vanden Stock Verschueren op de barricades. Die ging direct in de tegenaanval, stond de journalisten al op te wachten. Herman blijft in de coulissen hard werken, maar plots komt men dan naar buiten met beslissingen die inspelen op het punt van kritiek. Een paar dagen na de nederlaag op Zulte Waregem kondigden ze de transfer van Tom De Sutter aan.

“Door een topclub te zijn heeft Anderlecht ook veel afgunst gecreëerd. Daar zou men meer boven moeten kunnen staan. Als je een vaste lijn volgt, moet je niet bang zijn voor crisismomenten.” S

door geert foutré – beelden: reporters

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content