Sport/Voetbalmagazine ging in het tussenseizoen de vier Senegalezen uit de top van de Jupiler Pro League bij hen thuis in Dakar opzoeken. Deze week de laatste aflevering: Cheikhou Kouyaté.

Op een met wasgoed overspannen binnenkoertje worden we hartelijk onthaald door Bandiougou Kouyaté. Hij leidt ons binnen in een kleine ruimte met betonnen zitbanken en met rechtover de ingang één opvallende decoratie aan de muur: een portretschildering van een blijkbaar belangrijke man.

“Dat is mijn vader”, zegt Bandiougou als hij merkt dat het schilderij onze aandacht trekt. “Hij was imam in de grote moskee van Dakar en van grote betekenis voor onze familie. Nog altijd inspireert zijn wijsheid ons en daar zijn we hem heel dankbaar voor. Mocht je hier met opzet tien euro laten liggen en je keert morgen terug, dan zal je ze daar onaangeroerd terugvinden. In veel andere huizen zal het geld verdwenen zijn.

“Zie hoe gedisciplineerd mijn zoon is. Als ik zeg dat hij rustig moet zijn, dan is hij dat. Vraag ik hem om niet uit te gaan, dan blijft hij thuis. Nooit kenden we problemen met hem, nooit kwam er mij iemand vertellen dat hij gestolen, iemand beledigd of geslagen had. Alleen op het voetbalveld maakte hij wel eens ruzie, maar dat begrijp ik: als je nog zo jong bent en al zo graag wilt winnen dat je er niet in slaagt om een nederlaag te accepteren, dan kan het gebeuren dat er een opstootje van komt.

“Mijn vader heette Cheikhou Kouyaté en overleed drie maanden voor de geboorte van mijn zoon. Ik noemde mijn zoon naar mijn vader”, zegt Bandiougou Kouyaté, vader en zoon van ‘Cheikhou Kouyaté’. “Daarom is zijn bijnaam ‘Papis’. Dat betekent: kleine papa.”

De schrik verjagen

De familie Kouyaté woont in een zandstraat in Khar Yalla, een wijk niet zo ver van het centrum van Dakar. Cheikhou is er geboren en getogen.

“Ik kwam nooit iets tekort”, vertelt hij. “Ik kreeg te eten, ik was proper gekleed en ik ging naar school. Mijn vader reisde veel voor zijn werk en ook mijn moeder zat in de commercie. Zij verkocht hier kledij.

“Mijn ouders steunden mij in wat ik graag deed. Zo stuurden ze mij op jonge leeftijd al naar een voetbalschool. Mijn vader voetbalde zelf twintig jaar, hij was een gerenommeerde verdediger. Ik ben in zijn voetsporen getreden.

“Ik ben de oudste. Mijn zus is twaalf en mijn broer Mohamed vijftien. Van hem wordt beweerd dat hij nog beter is dan ik. Ik moet bekennen: dat zou wel eens kunnen kloppen ( lacht). Hij zit in het centre de formation Sydi Foot.

“Van mij hoorde ik ook al heel vroeg zeggen: ‘Cheikhou Kouyaté, als je die goed begeleidt, kan hij het ver brengen. ‘

“We zijn een sportieve familie, maar ik moest ook mijn best doen in de studies. Als ik met slechte punten thuiskwam, mocht ik niet buiten. Ik ging graag naar school, ook omdat we daar tijdens de pauze altijd een halfuur konden sjotten. ( lacht)

“De school duurde tot 17 uur en daarna voetbalden we op straat tot het donker werd. Vermoeidheid voelden we niet, want het was leuk.

“In het weekend was er doorgaans een match van elf tegen elf tegen een andere straat op een zandveld dat hier wat verder is gelegen. Dan legden we geld of melkpoeder in. De ploeg die won, nam alles mee. Gewonnen centen gaf ik aan mijn ouders. Het kon dienen om eten, kleren of knikkers voor mij te kopen.

“We speelden tot iemand vier goals telde. Als een team voor de tweede keer scoorde, dan was het rust en veranderden we van kamp. Duurde het te lang, dan trapten we penalty’s. Elke speler nam er één.

“Dat waren telkens harde wedstrijden met veel discussies, want de inzet was groot en er waren geen zijlijnen, er hingen geen netten aan de doelen en ook de dwarslatten ontbraken. Soms lag er wel 6000 CFA in de pot, omgerekend is dat bijna 10 euro. Het zorgde voor motivatie, strijd en een echte match.

“Wonnen we, dan riepen we, lachten we en dansten we. Zo zijn we hier: als we blij zijn, dan leven we ons uit op muziek. Verloren we, dan weende ik. Geregeld werd er ook gevochten. Ik draag er zelfs nog altijd sporen van: een litteken van een steen die ik ooit tegen mijn hoofd gesmeten kreeg. Het is onvergetelijk.

“Als kind was ik groot, maar erg mager en bovendien heel timide. Na zeven uur durfde ik niet meer buiten te komen. Dit was ook een gevaarlijke wijk. Je moest vrezen voor dieven, vechtersbazen en zelfs kidnappers. Hier raakten soms kinderen ontvoerd die in het buitenland werden verkocht en die nooit nog iemand terugzag.

“Voetballen veranderde mijn karakter. Ik leerde mij fysiek te verweren en hoe beter ik speelde, hoe meer vertrouwen ik kreeg. Het hielp de schrik uit mijn lijf te verjagen.

“Het was een voordeel dat ik als ‘de zoon van Bandiougou’ al van in het begin veel aandacht kreeg. Mijn vader is zeer bekend in de wijk en daardoor werd ik meer dan anderen aangemoedigd. Dat motiveerde mij. Omdat ik het zo goed deed, kwamen andere straten mij vragen of ik bij hen wou spelen.

“Ik hield van voetbal en ik speelde voetbal zoals iedereen, maar in die tijd nog helemaal niet met het idee dat ik ooit prof- voetballer zou kunnen worden.

“Toen ik een jaar of tien was, kwam een vriend van mijn vader die in de wijk trainer was bij de voetbalschool Djiby Ndiaye vragen of hij mij mocht aansluiten. Woensdag en zaterdag ging ik er trainen, zondag werd er een match gespeeld. Ik leerde er wat positiespel is. Daarvoor liep ik altijd waar de bal was ( lacht). Het tweede jaar kreeg ik de aanvoerdersband. Ik begon op de positie 10, maar omdat ik veel scoorde, werd ik na een tijd als tweede spits opgesteld.

“Met vijftien jaar wou ik graag meedoen aan de Navetan, de wijkencompetitie in de maanden juli, augustus en september. Maar ik kreeg van onze club te horen dat ik nog te jong en te mager was en dat het veel te gevaarlijk zou zijn voor mij om daar tussen te lopen. Toen ben ik met onze trainer en mijn vrienden vertrokken naar Sacré Coeur, de zwakste van alle wijkploegen. We waren het kleinste en jongste team, maar toch wonnen we de beker! Ik werd verkozen tot de op een na beste speler en de zomer erna tot de allerbeste.

“Mijn techniek was niet slecht, maar ik ging toen vooral door voor een speler die alles deed om te winnen en zowat het hele speelveld bestreek.

“Na de Navetan vertrok ik naar de kadetten van tweedeklasser ASC Yeggo. Mijn eerste seizoen daar speelde ik zwak. Ik was veel te timide, ik zei haast niets. Ik was onder de indruk en liet mij niet gelden. Op een bepaald moment riep de trainer mij bij zich. ‘Hier is niemand beter dan jij, ook Boubacar Mansaly niet ( nu bij Saint-Etienne, nvdr)’, zei hij. ‘Wij brachten jou naar hier omdat je het kunt en we in jou geloven. ‘ Dat gaf me een boost. Het tweede jaar, bij de juniores, maakte hij mij aanvoerder. Voor mij betekende dat: ik krijg verantwoordelijkheid, ik mag doen wat ik wil. Het bevrijdde mij. Van toen af ben ik beginnen exploderen. We bereikten de bekerfinale, behaalden de titel van kam-pioen van Senegal en ik werd geselecteerd voor een interland in Ghana met de nationale juniores.

“Na onze match in de kwartfinale van de beker werd ik aangesproken door een Griekse Fransman met de naam Philipe Kontosvovelos. Hij kwam iemand anders bekijken, maar ik was hem het meest opgevallen. Op zijn voorspraak mocht ik testen bij Nancy en Sedan, maar er werd geen akkoord bereikt met de voorzitter van Yeggo en ik keerde terug naar Dakar. Uiteindelijk belandde ik kort daarna bij FC Brussels.”

Het avontuur beleven

Bandiougou Kouyaté volgde het hele verhaal van zijn zoon. “Iedere jonge Senegalees droomt ervan om naar Europa te vertrekken om zijn familie te kunnen helpen”, vertelt hij. “Ik probeerde het zelf ook.

“Hier is het moeilijk om goed geld te verdienen. Toen ik huwde en Cheikhou geboren werd, koos ik in het belang van mijn gezin voor het avontuur. Ik stopte met voetballen, want veel is er daarmee in Senegal niet te rapen, en vertrok naar Ivoorkust om handel te drijven. In Abidjan deed ik in schoenen, juwelen en kledij.

“Later probeerde ik aan een visum voor Frankrijk en Italië te geraken, maar dat lukte mij niet. Toen ben ik naar het Zuid-Afrika van Nelson Mandela vertrokken pour faire le commerce. Zeven jaar werkte ik in Johannesburg. Ik keerde terug omdat mijn moeder ernstig ziek was. Twee jaar later overleed ze. Ze hield heel veel van Cheikhou. Op een ochtend zei ze: ‘Cheikhou, ik droomde dat je in de nationale ploeg speelde.’ Een maand later debuteerde hij met de juniores van Senegal.

“Telkens ik terugkeerde uit het buitenland, kwam iedereen naar mij om te zeggen: ‘Die kleine van jou kan enorm goed voetballen, hij is zó goed.’ Zijn trainer was een gewezen ploegmaat van mij, ik zei tegen hem: ‘Doe alsof het niet mijn maar jouw zoon is.’ Dat is een grote hulp geweest.

“Uiteindelijk ben ik hier gebleven om Cheikhou te volgen. Ik zag hem spelen en wist meteen dat hij de kiem van een grote carrière in zich droeg. Van toen af ben ik voor hem beginnen bidden.

“Op den duur zei iederéén: ‘Die kleine zal prof worden.’ Er zijn er die hem Adebayor ( Togolese spits van Arsenal, nvdr) noemden.

“Cheikhou had mijn steun nodig om mentaal sterker te worden. Ik was een werker, ik genoot van werken. Toen ik zelf nog voetbalde, stond ik ’s ochtends om vijf uur op om op het strand te gaan trainen. Ik ben blij dat hij mijn karakter deelt. Van klein af was hij een winnaar. Als hij verloor, begon hij te wenen en at hij niet. Ik was juist dezelfde.

“Toen hij voor zijn avontuur naar Europa vertrok, drukte ik hem op het hart: ‘Wij kunnen jou raad geven, we kunnen voor jou bidden, maar jij bent het die het moet dóén.’ En als hij mij in een moeilijk moment belt vanuit België, herhaal ik die woorden: ‘Je moet niet bang zijn. Wij bidden, maar als je wil worden zoals Thierry Henri, Samuel Eto’o en Didier Drogba, dan moet je werken. Je koos voor het voetbal, vecht ervoor. Het zijn niet jouw mama en jouw papa die het voor jou zullen waarmaken, het is de arbeid die jij levert dat het verschil zal maken. Dus: altijd maar voortdoen.’

“Altijd antwoordt hij dan: ‘Oké, papa. ‘ Hij is een superzoon. Op zo ’n jongen kan je alleen maar fier zijn.

“Ook nu hij bij Anderlecht zit, zeg ik: ‘Misschien lijkt het moeilijk om er door te breken, maar knok ervoor en je zult zien: binnen een of twee jaar zullen alle kranten over jou spreken.’

“Ik ken zijn kwaliteiten, ik zag hem vaak genoeg spelen: Cheikhou scoort en laat scoren. Als verdedigende middenvelder maakte hij er bij Kortrijk maar een stuk of twee, maar in een offensieve positie op het middenveld is hij iemand die in de Belgische competitie goed kan zijn voor tien tot twaalf doelpunten.

“Hier speelde hij geweldige matchen. Matchen waarvan iedereen verwachtte dat zijn ploeg bij voorbaat verloren was, maar die toch werden gewonnen. Dan scoorde Cheikhou snel en kwam het niet meer goed voor de tegenstrever. Het waren momenten van grote vreugde. Er werd gezongen, gedanst en op de tamtam gespeeld tot middernacht.

“Als ik dan ’s ochtends opstond en in de straat passeerde, kwamen de mensen mij vertellen hoe fantastisch mijn zoon wel was. Dan antwoordde ik: ‘We bidden allemaal veel voor hem. Misschien dat hij op een dag in de nationale ploeg geraakt en ons kan helpen.’ Op dat punt zijn we nu gekomen.”

Cheikhou knikt.

door christian vandenabeele

Hier raakten soms kinderen ontvoerd die in het buitenland werden verkocht en die nooit nog iemand terugzag.

Als hij verloor, begon hij te wenen en at hij niet.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content