Aan de vooravond van Gent-Wevelgem en Parijs-Roubaix ging Sport/Voetbal Magazine met Eddy Planckaert op bezoek bij Peter Post. ‘Het doet me enorm veel plezier om mijn baas nog een keer te ontmoeten.’

“Als Vanderaerden niet komt opdagen vandaag, mag ik dan mijn eigen kans gaan ?”, grapt Eddy Planckaert. Peter Post lacht luid : “Die Planckaert heeft altijd gevoel voor humor gehad.” Sport/Voetbal Magazine wou Eddy Planckaert en Eric Vanderaerden samenbrengen met hun vroegere ploegleider, de – zeg gerust – legendarische Peter Post. Vanderaerden, die vooraf had toegezegd, laat het afweten, zonder te verwittigen, maar dat betekent niet dat hij niet over de tongen zal gaan. Ook zonder Vanderaerden worden de krachttoeren en anekdotes van weleer met veel plezier opgedist. Gezelschap genoeg, trouwens, want in het zog van Planckaert volgt een cameraploeg die opnames maakt voor de serie de Planckaerts, waarvan afgelopen zaterdag de eerste aflevering te zien was op VTM.

Zondag wordt Parijs-Roubaix gereden, een wedstrijd die jullie allebei wonnen.

Eddy Planckaert : Peter de snelste ooit, ik de traagste ( lacht).

Peter Post : Meen je dat nou ?

Planckaert : Ik geloof het wel, ja. Wij hadden toen volledig wind op kop.

Post : Wij wind mee én er lagen minder kasseien.

Met die wedstrijd heb je altijd een speciale band gehad. Je zei ooit : ‘Elke gek heeft zijn gebrek en deze hier houdt van Parijs-Roubaix.’

Post : Ik heb Parijs-Roubaix altijd in mijn hart gedragen, ook als ploegleider. Ik hou van spanning en van stress en dan moet je Parijs-Roubaix hebben. Ook het verrassingselement – je weet nooit wanneer het losbarst in de Hel van het Noorden – heeft me altijd aangesproken.

Planckaert : Parijs-Roubaix is dé wedstrijd. Voor mij was die overwinning in 1990 een droom die uitkwam. Het betekende ook mijn einde, want ik heb nadien geen koers meer gewonnen. Aan die wedstrijd hangt ook een verhaal vast. Ik was die dag écht de beste, kon niet geklopt worden, maar toch haal ik het slechts met een paar millimeter. De reden daarvoor was terug te vinden enkele dagen voordien in Gent-Wevelgem. Laat ons het eerlijk stellen : de ploeg-Raas en de ploeg-Post waren niet de beste vrienden, ook de renners niet. Wij konden altijd iets meer als er iemand van die ploeg demarreerde, en zij zeker. In de afdaling van de Kluisberg probeerde Edwig Van Hooydonck mij in een van de laatste bocht opzij te duwen waardoor ik in de steentjes terechtkwam. Dat moest je dus bij mij niet doen. In de volgende bocht gaf ik hem een duw terug, met als gevolg dat hij viel. Grote commotie, uiteraard. In Parijs-Roubaix speelde het conflict nog mee. Met drie kwamen we aan op de piste. Wie was mee ? Steve Bauer … én Van Hooydonck. Normaal won ik met drie fietslengten, ook al had ik geen piste-ervaring – ik was geen Post, hé. Maar in de bocht nam Van Hooydonck, nog met die valpartij van Gent-Wevelgem in zijn hoofd, mij helemaal mee naar boven, waardoor ik de laatste vijftig meter vijf meter meer moest afleggen dan Bauer. Ik heb gespurt met mijn ogen dicht, op mijn twaalf. Een fantastisch gevoel gaf het om dan te horen dat je toch nog gewonnen hebt.

Post : Een jaar eerder won ik Parijs-Roubaix met Jean-Marie Wampers. Een speciaal geval, die Wampers. Hij kon geweldig hard fietsen, maar hij wist het zelf niet. In de Ronde van Vlaanderen kwam hij ten val. Moest ik wat horen, zeg : “Oh, mijn pink doet zo’n pijn.” Ik zei : ” Godverdomme, rijden, man.” De week nadien, de dag voor de wedstrijd, nam ik hem bij mij in de wagen, wat de renners niet als een geschenk zagen ( grijnst). Kwam hij daar aan met zó’n doos met gebak, want meneer was jarig. Ik zei : “Wat !? Parijs-Roubaix rijden met gebak ? Gebak meenemen voor je verjaardag ? Het lijkt wel een kinderklasje. Sodemieter godverdomme op met je gebak.” Wist hij niet meer uit te brengen dan ” De Vlaeminck deed niet anders.” Ik zei : “De Vlaeminck ? Wat heb ik in godsnaam te maken met De Vlaeminck ?” In Compiègne heb ik Wampers uit de auto geflikkerd : “Zoek het maar uit, man.” De dag nadien won hij Parijs-Roubaix.

Planckaert : Peter Post was iemand die zijn renners enorm kon motiveren. Mijn eerste jaar bij Panasonic ging ik voortvarend van start. Met de Omloop het Volk pakte ik al voor de elfde keer de overwinning dat seizoen. Het jaar nadien ontdekte ik tijdens de winter oesters. Oesters met champagne. Ik woog vijf kilogram te zwaar en werd tijdens de voorbereidingswedstrijden in het zuiden elke keer gelost. Kwaad dat Peter was op mij, kwaad ( lacht). Op een zekere morgen zei hij tegen de betreurde Bert Oosterbosch en mezelf : ( immiteert Hollandse uitspraak) “Nou, kom maar effe bij mij in de wagen zitten.” En daar was iedereen dus als de dood voor. Jonge, jonge, we wisten wat er ging komen. “Volgende week staat de Omloop het Volk op het programma”, las hij mij de levieten. “Ben jij nu een man of wat ?” Ik heb die week getraind als een beest, bijna niets gegeten. En ik won toch wel de Omloop het Volk, zeker.

Net als voordien de ploeg van Peter Post, heerste het team van Patrick Lefevere de laatste jaren telkens in Parijs-Roubaix. Bij het begin van het seizoen domineerde Quick Step-Davitamon bovendien op een manier die volgens sommige volgers deed terugdenken aan het Post-tijdperk. Gaat die vergelijking op ?

Planckaert : Ik vind dat ze niet dezelfde uitstraling hebben als wij destijds. De dominantie van de ploeg-Post was groter…

Post : …Wij hielden het langer vol, wonnen meer. Waregem, Harelbeke, Brabantse Pijl, daar stonden we er ook. Pakten we een zege, dan zei ik meteen : “Morgen staat de volgende koers op het programma, díe gaan we winnen.” Ik was nooit tevreden.

Planckaert : ( knikt instemmend.)

Post : Met Raleigh wonnen we ooit elf etappes in één Tour. Hadden we er één op zak, dan zei ik : “Morgen gaan we er godverdomme weer tegen aan !”

Planckaert : ’t Was gene gemakkelijke, hé ( lacht).

Iedereen sprak in de jaren ’80 over ‘het systeem-Post’. Wat hield dat eigenlijk in ?

Post : Simpel : goede renners bij elkaar brengen die voor elkaar willen rijden. Eenvoudig was het natuurlijk niet altijd met verschillende karakters in de ploeg, maar die kleppers begrepen dat ze nog meer succes konden boeken als ze als een hechte groep naar voor traden.

Hoe was het als renner om voor Peter Post te rijden ?

Planckaert : Ik kon erg goed opschieten met José De Cauwer als sportdirecteur, maar het meeste inspiratie voor mijn verder leven komt uit de tijd dat ik voor Peter Post reed. Ik voelde me vereerd om in die ploeg te mogen rijden. Hoe hij het voor elkaar kreeg, weet ik niet, maar – hij heeft het zelf al aangehaald – iedereen wilde voor elkaar de kastanjes uit het vuur halen. De enige die een beetje dwars lag – hij is er niet vandaag, maar anders had ik het ook gezegd – was Vanderaerden.

Post : ( lachend) Daarom durfde hij niet te komen, hé.

Planckaert : Ik zal je een anekdote vertellen, over het kampioenschap van België in Hoeselt. Eric was een completer renner dan ik, maar – dat mag ik toch wel zeggen – intrinsiek was ik de snelste. Alsof mijn leven er van afhing trok ik de spurt aan. Eric werd kampioen en ik eindigde als tweede. Geen probleem, maar een week later startte de Ronde van Frankrijk en de eerste rit draaide uit op een massasprint. We hadden afgesproken binnen de ploeg dat ik uitgespeeld werd als speerpunt. Op 700 meter van de meet, véél te vroeg, ging Vanderaerden volle bak door. Zo’n 400 meter later viel hij natuurlijk stil. Ik vermoed nog altijd dat hij het daar link heeft willen spelen en bij zichzelf dacht : als Planckaert nu niet wint, dan trekken ze morgen mijn kaart.

Tucht en discipline stonden voorop bij de ploeg-Post…

Planckaert : ( pikt in) Met gebogen rug aan tafel zitten, dat bestond niet, hé. Dan keek hij je aan met een strenge blik en rolde met zijn ogen. Doe dat nog één keer voor mij, Peter, alstublieft ?

Post : ( rolt met zijn ogen.)

Planckaert : ( verheugd) Ja, ja, dat is het ! ( mijmerend) Er zijn zo van die dingen die bijblijven, zoals een kind herinneringen overhoudt aan zijn vader. We zaten een keer aan tafel in de Tour de France en het was werkelijk stikheet in het restaurant. We zagen renners van een andere ploeg van tafel gaan en buiten gaan zitten. We dachten : laten we dat ook proberen. Ik zweer je : zo kwaad heb ik Peter Post nooit gezien. “Iedereen blijft aan tafel zitten tot al het eten geserveerd is'”, zei hij. “En als ik naar het toilet moet ?”, durfde een van de renners te vragen. “Dan hou je het maar op”, riep hij. Dat was verdorie discipline. Op dat vlak heb ik dan ook veel geleerd van Peter.

Post : Het gekke was dat de renners altijd hun mening uitten tegen een ander, nooit tegen mij. Dat heeft me soms mateloos geïrriteerd.

Hoe heb je Eddy Planckaert in toom kunnen houden, want hij was daar toch niet bepaald het toonbeeld van discipline ?

Post : Klopt, maar ik heb er zo wel meer gehad, hoor. Het heeft trouwens ook voordelen. Met een team van renners zonder enige uitstraling, kom je nergens. Je moet over jongens beschikken die een beetje tegengas geven, die niet altijd in het gelid lopen. Dat maakt het interessanter. In de loop der jaren ben ik ook een stuk milder geworden, hoor. De laatste jaren kon ik trouwens niet meer beschikken over renners zoals de generatie voordien met Planckaert, Vanderaerden, Phil Anderson

Planckaert : Peter Post was diplomaat genoeg om het grendeltje dicht te houden, maar niet volledig af te sluiten. Vaak wist hij wat we uitrichten. Vluchten we bijvoorbeeld ’s avonds uit het hotel om ergens iets te gaan eten, dan zei hij ons de dag nadien als we gelost werden in een bergrit : “Nou, die scampi’s kunnen nog behoorlijk zwemmen.” Altijd van die opmerkingen dat je bij jezelf zei : “Die smeerlap weet het toch weer.” ( lacht luid)

Post : Ik wist niet alles, maar zij wisten ook niet alles van mij ( lacht). Weet je, als ik een renner zie met veel kwaliteiten, dan wil ik ook dat hij die benut. Maar je moet ook rekening houden met het karakter van de mens. Eddy had een enorm potentieel, kon elke wedstrijd winnen. Hij kon zich echter alleen opladen voor het voorjaar. Hij lachte graag, was een speelbal. Je komt het wel eens tegen dat sommige renners anderen opzetten tegen de leiding, maar zo was Eddy niet.

Jullie haalden vooral kattenkwaad uit, maar dat liep wel eens uit de hand, niet ?

Planckaert : Tja ( grijnst), dat begon met iets klein, met bijvoorbeeld water in elkaars gezicht gooien. Tot het einde van het seizoen moest je dan elke keer iets straffer uithalen dan de vorige keer. En waar eindigt dat dan, hé ? Weet je nog, Peter, de deur…

Post : God ja, in Frankfurt, Goh, goh, goh …

Planckaert : Eric Vanderaerden en ik sliepen nooit samen, dat mocht gewoon niet. Die keer kwam Eric bij mij op de kamer, met zijn gekende lachje, ( imiteert) haha, haha. Heel de kamer haalde hij overhoop, zelfs mijn bed keerde hij ondersteboven. Ik liet hem rustig begaan en zei : “Wacht maar tot na het eten, dan kom ik tot bij jou.” Zo gezegd, zo gedaan. Ik kwam op het lumineuze idee om de deur van Erics kamer uit de scharnieren te halen en in de lift te zetten. Vanderaerden bleef koel als altijd : “Laat maar gaan, hé.” Maar wie stond daar beneden als de lift openging ? Peter, samen met de baas van het hotel. Ik kan je verzekeren dat het mijn beste dag niet was.

Post : En met tuinslangen en brandblussers waren die jongens ook erg inventief. Ach…

Planckaert : De meesten wisten wanneer ze moesten ophouden, maar Eric Vanderaerden…

Post : Heb jij dat nog meegemaakt toen we in Amsterdam een fotosessie hadden en Vanderaerden een autocircuitje gemaakt had op de parking ?

Planckaert : Dat weet ik zeker nog, manlief toch…

Vertel eens.

Post : Amsterdam. Een enorme parkeerplaats. Dan ging ie daar toch ríjden met die auto’s…

Planckaert : ( neemt over) … Vanderaerden reed met een BMW, 7-reeks. Op een gegeven moment verliet hij het parcours, de parking dus. Voor de verkeerslichten gaf hij zoveel gas dat zijn banden begonnen te patineren. Hij stond nagenoeg stil, maar de kilometerteller haalde misschien wel 130 kilometer per uur, omdat die banden zo tekeergingen. Opeens kreeg de auto grip. Sprong omhoog en landde op een vluchtheuvel. Carter volledig kapot. Ook weer typisch Vanderaerden was zijn reactie, een geinig lachje terwijl je verwacht dat iemand die zoiets meemaakt compleet van zijn melk is.

En zo kan ik nog een reeks verhalen vertellen. Zoals die keer op trainingskamp in centraal Frankrijk. In het domein waar we logeerden, was er ook een sauna. Gemengd. Wat denk je ? Wij zaten meer in de sauna dan op onze fiets. Zo zaten we er een keer met een man of vijf – Vanderaerden was er niet bij – toen we een mooi meisje aanspraken. Een beetje plezant doen, je kent dat. Onder de douche zeepten we haar schouders in, haar haar ook. Allemaal onschuldig. Tot Eric plots binnenkwam. Hij nam wat douchegel en … Tja, ik ga het niet vertellen waar hij die juffrouw begon in te zepen… Eric kende soms geen grenzen.

Tot slot toch nog even terugkeren naar de exploten óp de fiets. Peter Post zei het daarnet, Eddy : je had veel meer kunnen winnen. Besef je dat zelf ook ?

Planckaert : Ja, ik ben me daar bewust van. Maar ik besteedde inderdaad alleen aandacht aan de voorjaarsklassiekers, die fout heb ik gemaakt. Nu durf ik toegeven : elk jaar trok ik naar de Tour de France met 70 procent conditie. Ik heb twee ritten gewonnen, maar het hadden er veel meer moeten zijn. Daar heb ik spijt van.

Post : Typisch voor een renner met veel kwaliteiten : zelfs al zit hij niet in topvorm, toch kan hij nog een wedstrijd winnen. Daarin schuilt het gevaar, dat hij zijn vak te gemakkelijk opneemt. Die andere, Jo, is precies dezelfde, een echte Planckaert. Ik zag hem bezig in Dwars door Vlaanderen. Ik dacht : wat is die man nou aan het doen.

Planckaert : ( lacht)

Post : Jo Planckaert kan echt niet met zijn kwaliteiten omgaan, hij wil ook nog een leuk leven hebben. Terwijl de ploegleiding nu nochtans veel meer controle kan uitoefenen, met trainingskampen in december en in januari en februari al wedstrijden in Australië, Qatar en Maleisië. Ik moest de renners loslaten in september om ze pas in januari terug te zien. Dan moet je kijken wat er gebeurt met een renner in vier maanden. Jongens, toch. Schrijf dat maar op.

Planckaert : ( lacht). God, het heeft me plezier gedaan om mijn baas nog een keer te ontmoeten. Want dat blijft Peter Post voor mij, mijn baas.

door Roel Van den broeck

‘Het gekke was dat de renners altijd hun mening uitten tegen een ander, nooit tegen mij.’ (Peter Post)

‘Peter Post blijft voor mij mijn baas.’ (Eddy Planckaert)

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content