In Sport/Voetbalmagazine van 20 december 2006 verscheen een stuk over de buitenlandse domicilies van de Genkse profvoetballers. Zij profiteren van dezelfde fiscale voordelen als buitenlanders. Die regel verklaart grotendeels ook waarom er zoveel gastarbeidende voetballers in ons land actief zijn.

Heel recent stelden een aantal kamerleden, onder impuls van MR-kamerlid Alain Courtois, een wetsvoorstel voor dat aan deze fiscale praktijken een einde wil maken. Het is volgens sommigen een zegen voor het Belgische voetbal. Dat is nog maar zeer de vraag.

Er is in ieder geval een heel goed luik. Voortaan moeten buitenlandse topsporters dezelfde belastingen betalen als u en ik. Dat is rechtvaardig en dus correct. Maar er steekt een adder onder het gras. Clubs kunnen fiscale verminderingen krijgen als ze dat geld investeren in de jeugdwerking. Investeren in de nieuwe generatie is goed, maar deze werkwijze holt fundamenteel de bevoegdheden van de Gemeenschappen inzake sport uit. Wij stellen een alternatief voor. Maar wat meer is, de maatregelen dreigen de onwil van de voetbalbond om zich aan te passen aan de regels nog aan te moedigen.

Wat is de kern ? Volgens de indieners betalen buitenlandse sporters in België, als het wetsvoorstel gestemd geraakt, tegen 2008 evenveel belastingen als hun Belgische collega’s. Hoeveel topsporters verdienen, wordt zelden vrijgegeven. In het voetbal zou dat tot 750.000 euro per jaar kunnen gaan. In zaalsporten liggen de bedragen een stuk lager. Vandaag betalen zij, voor zover ze minder dan vier jaar in België verblijven, slechts 18 procent belasting. Dat is een veel lager percentage dan hun Belgische collega’s en dan u of ik. Deze discriminatie kwam tot stand door een omzendbrief van 15 mei 2002 van minister van Didier Reynders (MR). Hij wou ons land aantrekkelijker maken voor buitenlandse toppers. Het gevolg was echter pervers voor de sport zelf : buitenlandse sporters, vaak van hetzelfde of een lager niveau dan landgenoten, werden zo goedkoper en werden massaal aangetrokken, vaak ten koste van de nieuwe generatie eigen jeugdspelers. Het is daarom alleen al dringend deze onrechtvaardigheid weg te werken.

Er is echter een grote ‘maar’. Omdat de nieuwe regeling voor de clubs met buitenlanders nadelig is – en zo zijn er veel bij ons, vooral in het voetbal maar ook in andere sporten ; tot vorig jaar spraken sommigen van SK Ivoorkust als ze het over SK Beveren hadden – worden in het voorstel compenserende maatregelen voorzien. Voor spelers jonger dan 26 jaar zullen clubs 50 procent van de bedrijfsvoorheffing niet hoeven door te storten als dat geld naar jeugdinitiatieven gaat, en voor spelers ouder dan 26 jaar 25 procent.

Dat er op deze wijze meer geld kan worden geïnvesteerd in jeugdopleiding moet iedereen positief in de oren klinken. Dat kan nooit slecht zijn, zo lijkt het althans. Maar we moeten stilstaan bij de gehanteerde methode. De voorgestelde maatregel grijpt rechtstreeks in op de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschappen inzake sport. De Vlaamse en Franse Gemeenschap zijn verantwoordelijk voor de steun aan sportfederaties en voor het beleid inzake de jeugdopleiding. Echter, via de voorgestelde fiscale maatregel komt de federale overheid rechtstreeks tussen. Daarenboven moet de federale overheid hier een eigen apparaat voor uitbouwen. Wie zal controleren of dat geld effectief wordt ingezet voor een kwaliteitsvolle jeugdopleiding ? De federale overheid heeft daar noch competentie voor, noch de bevoegdheid. Daarnaast is een dergelijke maatregel alleen gunstig voor topclubs met grootverdieners. Het werkt het mattheuseffect in de hand. Grote clubs hebben dure buitenlandse spelers en betalen veel voorheffing zodat ze dus 25 tot 50 procent ervan zullen kunnen inzetten voor de jeugd, terwijl kleine clubs de goedkope buitenlandse spelers opstellen en dus veel minder middelen zullen kunnen besparen en inzetten voor de jeugdwerking, om niet te spreken van clubs in lagere reeksen die hier geen enkel voordeel mee doen.

Daarenboven wordt de Belgische voetbalbond gesterkt in haar onwil om zich in te schrijven in de regelgeving van de Gemeenschappen. Deze bond weigert zich op te splitsen in een Vlaamse en Waalse vleugel – een opsplitsing die volgens de verschillende scenario’s beperkt wordt tot de lagere reeksen en de jeugd. Daardoor ontlopen de bond en de clubs belangrijke financiële middelen voor de jeugdwerking. De jonge spelers zijn het slachtoffer van de halsstarrigheid en de totaal verouderde ideeën van de bond.

We willen niet flauw doen. De indieners hebben goede intenties. Het is goed dat ze een deel van de verhoogde fiscale kosten willen laten terugvloeien naar clubs in functie van hun jeugdopleiding. Maar wij zijn ervan overtuigd dat we dezelfde financiële middelen veel efficiënter en rechtvaardiger kunnen inzetten. Wij stellen voor dat er een fonds wordt opgericht, waarin deze bijdragen terechtkomen. De verzamelde gelden kunnen dan via een samenwerkingsakkoord tussen de Gemeenschappen en de federale overheid aan de federaties en clubs worden toegewezen via de twee Gemeenschappen. Zij kunnen dat dan doen in lijn met het eigen beleid. De verdeling kan onrechtvaardigheden wegwerken en de middelen effectief toewijzen aan die clubs die een goede jeugdwerking hebben, uit alle sporttakken. De expertise van de Gemeenschappen, cf. Bloso in Vlaanderen, kan dan volop ingezet worden, onder meer een gecoördineerde aanpak en een kwaliteitscontrole. Dit voorstel sluit perfect aan bij het initiatief van de Vlaamse minister van Sport Bert Anciaux om een jeugdopleidingsfonds voor voetbal (en andere sporten) in het leven te roepen.

Wij willen het wetsvoorstel in die zin aanpassen.

BART CARON, VLAAMS VOLKSVERTEGENWOORDIGER, LID VAN DE COMMISSIE SPORT

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content