PROFS AAN HET FRONT

© BELGAIMAGE

‘We hopen dat onze vrienden die de oproep van King and Country beantwoordden, snel en veilig terug thuis zullen zijn’, luidde het in het programmaboekje van Clapton Orient FC, dat 41 spelers en leden van de technische staf naar de loopgraven aan de Somme stuurde. Drie profs zouden nooit meer terugkeren.

Flers, een stip op de landkaart in het departement van de Somme. Zes, zeven straten die naam waardig, tientallen onverharde weggetjes naar vervallen boerderijtjes waarmee het dorp is bezaaid. Geen bar-tabac, school of kruidenierszaak. 177 inwoners bij de laatste telling, verspreid over iets meer dan zeven vierkante kilometer. Een verloren gat, waar de jonge burgemeester Pierrick Capelle op een woensdagnamiddag in december met een roestige tractor rond tuft.

Recht tegenover Église Saint Martin, aan een oud bakstenen gebouw, hangt een groot bord waarop Monsieur le bourgmestre zijn zelf geteelde witlof aanprijst: Vente directe aux particuliers! In regionale kranten wordt het verhaal van zijn familiebedrijf breed uitgesmeerd. De burgemeester, in jeansbroek en gebreide trui met stronken witlof in de hand. Op een andere foto ingetogen met hemd, stropdas en burgemeesterslint, terwijl hij met de rechterhand op het hart de Marseillaise meezingt. En: rond de nek hangt een… voetbalsjaal. ‘Van Leyton Orient! Supporters en bestuursleden komen hier om de twee jaar het monument bezoeken. Op 24 juli, voor de 100e verjaardag van de Slag aan de Somme, waren ze met meer dan 250.’ (trots)

De vrieszon geeft het O’s Memorial, een gepolijste grijze granieten blok van meer dan twee meter hoog, iets bijzonders. Een wit kruis, een bal, een paar voetbalbottines en de logo’s van het Middlesex Regiment en Leyton Orient, met daaronder:

REMEMBERING WITH GRATITUDE, PRIDE AND GREAT HONOUR

THE PLAYERS, STAFF AND SUPPORTERS OF CLAPTON ORIENT FOOTBALL CLUB WHO SERVED WITH THE 17TH BATTALION MIDDLESEX REGIMENT

THE FOOTBALLERS’ BATTALION

Op de grond liggen twee kransen van poppies, hét symbool van de Eerste Wereldoorlog, rond de twee stenen bankjes hangen voetbalsjaals. Van – uiteraard – Leyton Orient Football Club, de wettelijke opvolger van Clapton Orient. Van Manchester United. Van Norwich City. Van het Schotse Heart of Midlothian en van Chelsea. Club waarvan spelers, stafleden en supporters in de zomer van 1916 met het Football Battalion naar de Somme trokken. Stuk voor stuk vrijwilligers die in de glooiende hoogvlakte van Noord-Frankrijk de Duitse stellingen moesten doorbreken.

Meer dan drie miljoen Britten hadden zich tussen augustus 1914 en december 1915 als vrijwilliger aangemeld, maar in het parlement en de higher circles groeide het misprijzen tegenover de profvoetballers die in volle oorlogstijd wekelijks op het veld stonden. ‘Er is een tijd om zaken te doen, een tijd om te ontspannen, een tijd om te genieten. Maar nu is het oorlog, het enige wat belangrijk is’, zei Sir Arthur Conan Doyle, de geestelijke vader van Sherlock Holmes, tijdens een speech. ‘Laat de cricketters met hun goede ogen maar langs de loop van een geweer kijken. En wie fit en sterk genoeg is om te voetballen, kan net zo goed over het slagveld rennen.’

De Stoppers, een drukkingsgroep die het al voor het uitbreken van de oorlog immoreel vond dat voetballers werden betaald, voelden zich gesterkt. De eisen om het voetbal te demoniseren gingen ver: alle profcontracten moesten opgezegd worden, terwijl iedereen die ouder was dan 40 jaar geen wedstrijden meer mocht bijwonen. ‘Voetballers en hun supporters zijn geen patriotten’, orakelde Frederick Charrington, boegbeeld van de Stoppers.

Sir George McCrae, een Schotse textielbaron/politicus, haalde de lont uit het kruitvat. Hij overtuigde zestien spelers van Heart of Midlothian – competitieleider in Schotland – en richtte een emotionele oproep tot de supporters: ‘Vraag niet wanneer de Hearts spelen. Als jullie ooit nog voetbal willen zien, dan moeten jullie nu met ons mee naar Frankrijk.’ Meer dan 500 fans marcheerden met hun voetbalhelden naar de loopgraven.

In Engeland nam Clapton Orient op 15 december 1914, tijdens de FA War Rally in Fulham Town Hall, het voortouw. Tien spelers, onder wie aanvoerder Fred Parker, tekenden nog diezelfde avond voor het eerste Football Battalion, een van de Pals’ Battalions (vriendenbataljons) die jonge kerels met een gemeenschappelijke achtergrond naar het front stuurden. De voorzitter van de club, kapitein Henry Wells-Holland, zou het bataljon aanvoeren en probeerde ook andere spelers en fans te bereiken. ‘Iedereen die in dienst wil treden, kan zich in ons stadion inschrijven en meteen het medisch onderzoek ondergaan. We zijn nu al de club met het grootste aantal rekruten en dat willen we blijven.’

Zijn oproep viel niet in dovemansoren: 41 spelers en leden van de technische staf trokken het uniform van het 17th Battalion Middlesex Regiment aan. Voor de laatste thuiswedstrijd van Clapton’s Khaki Team tegen Leicester Fosse stonden niet minder dan 20.000 supporters in Millfields Road. ‘We hopen dat onze vrienden die de oproep van King and Country beantwoordden, snel en veilig terug thuis zullen zijn’, luidde het in het programmaboekje van de op één na oudste club – na Fulham – van Londen.

DAVID BECKHAM

Terug naar het monument in Flers. Kostprijs: 18.000 euro. Bijeengeschraapt door het herdenkingscomité van The O’s, de bijnaam van de club, voor eeuwig en altijd door The Great War getekend.

MANY SUSTAINED WOUNDS AND THREE OF THE CLUB PLAYERS MADE THE ULTIMATE SACRIFICE DURING THE BATTLE OF THE SOMME

De namen van de drie gesneuvelden staan in het monument gegraveerd: soldaat William Jonas (27 juli 1916, 25 jaar), soldaat George Scott (16 augustus 1916, 30 jaar) en sergeant-majoor Richard McFadden (23 oktober 1916, 27 jaar).

William Jonas was de David Beckham van zijn tijd. Bewonderd voor zijn techniek en doelpunten, vrouwelijke fans smolten voor zijn looks. De voetballer ontving wekelijks meer dan vijftig brieven van aanbidsters, waarna in het programmaboekje een hilarische oproep verscheen: ‘Aan de jongedames van onze club willen we melden dat Jonas gelukkig getrouwd is met Mary Jane, een heel charmante vrouw.’

Jonas zou de eerste maand van de Slag aan de Somme, die op 1 juli begon, niet overleven. Samen met McFadden, die ook in Blyth was geboren en hem als topschutter van Havanna Rovers (68 goals in twee seizoenen) in 2012 naar Clapton haalde, belandde Jonas in Delville Wood. De hel, door andere Britse soldaten als Devil’s Wood omschreven. De Duitse artillerie spuwde bommen, in drie dagen sneuvelden 36 voetballers, onder wie Jonas.

Op de achterkant van het monument staat de passage van een brief waarin McFadden de laatste momenten van Jonas beschrijft. ‘Willie en ik zaten vast in een loopgracht. Hij keek naar mij en zei: ‘Vaarwel, Mac. Ik wens je veel geluk en doe de groeten aan mijn liefste, Mary Jane, en onze voetbalvrienden.’ Nog voor ik iets kon zeggen, kroop hij uit de loopgraaf en werd vrijwel meteen neergeschoten. Mijn goede vriend, die ik al meer dan 20 jaar kende, werd voor mijn ogen gedood.’

Jonas’ lichaam werd nooit teruggevonden, maar zijn naam kreeg een plaatsje op de muur van het Thiepval Memorial. Een ritje van vijftien minuten door het glooiende landschap, langs berijmde akkers en bossen. Wondermooi, zoals de Provence bij vriestemperaturen.

Thiepval Memorial, het grootste Britse oorlogsmonument ter wereld. In de muren van de 45 meter hoge boog staan meer dan 72.000 namen van vermiste Britse en Zuid-Afrikaanse soldaten gegraveerd. Johnson W., Jonas W., Jones A.T., Jordan C., Judd L. … Honderdduizenden letters, stille getuigen van een van de grootste slachtpartijen uit de moderne geschiedenis. De Slag aan de Somme zou 141 dagen – van 1 juli tot 18 november 1916 – duren en het leven eisen van 620.000 geallieerden – het Franse en Britse Rijk – en 450.000 Duitsers. De geallieerde terreinwinst? Negen (9!) kilometer…

Onder de boog echoot het gekras van de kraaien, die op de Stone of Remembrance staan. Een steen van 3,5 op 1,5 meter, met daarop een zin van de Britse schrijver/dichter Rudyard Kipling, wiens enige zoon John een paar weken na zijn 18e verjaardag in de Franse bossen sneuvelde:

THEIR NAME LIVETH FOR EVERMORE

Het Cross of Sacrifice werpt zijn schaduw op de grafstenen, waaronder 300 Britse en 300 Franse slachtoffers begraven liggen. Zonder naam. Inconnu of Known unto God. Een mistroostig beeld.

KAMERAADSCHAP

‘Wat we hier meemaken, is oneindig veel erger dan een heel seizoen slopende bekerwedstrijden moeten spelen’, schreef privateJack Borthwick, speler van Millwall FC, aan zijn dierbaren. Ellendige omstandigheden. De Duitse kanonnen zwegen nooit, het landschap was door de ontelbare bominslagen herschapen in een woestenij. Soldaten ploeterden in de loopgraven, door de aanhoudende regen vaak volgelopen met water, uitwerpselen, ingewanden en lichaamsdelen. Dodelijke slachtoffers bleven weken in niemandsland liggen, overgelaten aan de ratten. Totale uitputting, schaars en besmet voedsel, dysenterie…

Mannen, soms nog jongens, die van hun waardigheid werden beroofd. Voetballers, staalarbeiders of bankbedienden, zij aan zij. ‘Toen ik de leiding over het bataljon kreeg, wist ik niets over het leven van profvoetballers. Maar ik heb ze leren waarderen. Met zulke kerels zou ik overal naartoe gaan’, noteerde kolonel Henry Fenwick in zijn dagboek. ‘Hun bezieling was onvoorstelbaar. Zij weten nog wat échte kameraadschap is en hadden een enorme impact op het moreel van de andere soldaten.’

Ook George Scott, de verdediger/middenvelder van Clapton Orient, was op de slagvelden aan de Somme onverschrokken. Net zoals hij dat in de voetbalstadions was. ‘Als hij een doelpunt kon voorkomen, dan zou hij een stoommachine tackelen. Een man zonder vrees, zoals hij dat wellicht ook oog in oog met de Duitse vijand was’, klonk het in zijn overlijdensbericht in The Athletic News.

De 30-jarige Scott, door zijn strijdmakkers achtergelaten in het niemandsland van Delville Wood, werd door Duitse soldaten zwaargewond opgeraapt en getransporteerd naar het militair veldhospitaal in Le Cateau, zestig kilometer achter de frontlijn, waar hij aan zijn verwondingen zou overlijden. Zijn stoffelijk overschot ligt begraven in Saint-Souplet, een dorpje in Nord-Pas-de-Calais.

SHRAPNEL IN HET HOOFD

Op het enige kruispunt van Longueval, gedomineerd door het Pipers’ Memorial, staan wegwijzers van de Commonwealth War Graves Commission naar de vier windrichtingen. Een gehucht van amper 271 inwoners en 12.000 grafzerken… In 2010 werd, in de schaduw van Delville Wood, The Footballers’ Battalions Memorial opgericht, een initiatief van Welshe en Engelse profclubs dat de herinnering aan de gesneuvelden van de twee voetbalbataljons (17th en 23th Battalion Middlesex Regiment) tastbaar moet houden. Er liggen poppies, sjaals en zwart-witfoto’s van jonge mannen, who served their game and country during the great war.

Van de om en bij 5000 geregistreerde voetballers trokken er meer dan 2000 naar de Somme, meer dan 300 profs keerden nooit meer terug, een veelvoud geraakte gewond en zou nooit meer voetballen. Geen club werd zwaarder getroffen dan Clapton Orient. ‘Ik heb twee stukken shrapnel (metalen fragmenten van een granaat, nvdr) in hoofd en kin gekregen, maar werd in het veldhospitaal opgelapt en ben ondertussen opnieuw klaar voor de strijd’, noteerde Richard McFadden, topschutter van de club tussen 1911 en 1915.

Mc Fadden was toen al een held, die door de burgemeester van Hackney – een borough in het noordoosten van Londen – werd gedecoreerd nadat hij een 11-jarig jongetje uit de rivier Lea had gered. Een paar jaar ervoor had Dick, op gevaar van eigen leven, bewoners uit een brandend gebouw gehaald. En op het slagveld gooide hij zich vaak roekeloos in het niemandsland om gewonde kameraden opnieuw in veiligheid te brengen, waarvoor hij de medaille For Bravery in the Field had gekregen. ‘Mac is nergens bang van’, schreef Fred Parker, aanvoerder van The O’s, met het nodige gevoel voor humor naar Oriental Notes, het clubblad. ‘Soms doen we sprintjes, zeker als de bommen vallen. We zijn uitgeput en moe, maar die granaten krijgen je gegarandeerd uit bed.’

Ook McFadden zou de oorlog niet overleven. Een offensief in Serre, op 22 oktober 1916, werd de sergeant-majoor fataal. Een dag erna overleed hij in een veldhospitaal, op 25 oktober werd hij door zijn strijdmakkers in Couin begraven. Spider Parker: ‘We hebben een mooi houten kruis gemaakt – met een voetbal erbovenop – maar dat brengt hem niet terug. We zullen hem allemaal missen.’

Couin, de laatste stop. Het achttiende-eeuwse kasteel domineert de heuvels, decor van talloze veldslagen. Een pareltje, opgetrokken in Lodewijk XV-stijl en tijdens de Eerste Wereldoorlog medisch hoofdkwartier van de Britse troepen. Net buiten het piepkleine gehucht – 90 inwoners – liggen twee oorlogskerkhoven. Konijntjes duiken het bos in, kauwen kwetteren op het Cross of Sacrifice.

Rij III. B. 19: het graf van Richard McFadden. Achter een bloemetje staat TO MEMORY EVER DEAR, een persoonlijke boodschap van zijn weduwe Isabella, gebeiteld in de witte steen. Rechts ligt het graf van Arthur Fenchel, een… Duitse soldaat… Verenigd na de slachtpartij.

DOOR CHRIS TETAERT IN FRANKRIJK – FOTO’S BELGAIMAGE

‘Wie fit en sterk genoeg is om te voetballen, kan net zo goed over het slagveld rennen.’ SIR ARTHUR CONAN DOYLE

‘Nog voor ik iets kon zeggen, kroop William uit de loopgracht en werd vrijwel meteen neergeschoten. Mijn goede vriend, die ik al meer dan 20 jaar kende, werd voor mijn ogen gedood.’ RICHARD MCFADDEN

‘Ik heb de profvoetballers naar waarde leren schatten. Met hun bezieling hadden ze een enorme impact op het moreel van de andere soldaten.’ HENRY FENWICK

‘Soms doen we sprintjes, zeker als de bommen neervallen. We zijn uitgeput en moe, maar die granaten krijgen je gegarandeerd uit bed.’ FRED PARKER

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content