‘Als supporters moeten we dringend eens beseffen waar we staan: zes jaar geleden waren we zo goed als failliet, nu zijn we een gezonde vereniging.’ Het leven zoals het volgens Frederik Boi bij Cercle Brugge is.

Nu Frederik Boi weer middenvelder is, wordt hij op training niet langer ‘Wasil’ genoemd. De bijnaam ‘Bio’ daarentegen blijft het in de omgang goed doen. “Dat is al sinds de eerste editie van het indoortoernooi in Gent ( de Tarkett Flanders Soccer Cup in 2004, nvdr)”, zegt hij. “De matchen werden live uitgezonden op Canvas en Eddy Demarez noemde mij heel de tijd ‘Frederik Bio’. Naar het schijnt stond het zo op de formulieren. Ik speelde toen nochtans al een tijdje in eerste.”

Dit is ondertussen zijn 22e seizoen bij Cercle Brugge en zijn 7e in de eerste klasse. Glen De Boeck maakte van hem een rechtsback, maar dat was een noodoplossing. “Het was altijd al de bedoeling om mij hoger te zetten”, vertelt Boi. “Het oorspronkelijke plan van de trainer was zelfs om mij naast Thomas Buffel als tweede offensieve middenvelder uit te spelen. Het eerste jaar was het fantastisch om rechtsachter te zijn, maar als de ploeg niet zo goed draait, is het soms heel ondankbaar. Ik weet dat mijn voorzet een van mijn werkpunten is, maar als er geen beweging is, waar moet je als back met de bal naartoe? In verdedigend opzicht kan ik niet ontevreden zijn over mijn prestaties. Het gebeurt wel eens dat ik niet genoeg doordek, maar het veelbesproken doelpunt van Stijn De Smet op de eerste speeldag moet niemand in mijn schoenen schuiven. Op het moment dat hij de bal krijgt, sta ik tegen twee man. Als ik doordek, geef ik de zone in mijn rug prijs, kunnen ze de twee-tegen-eensituatie uitspelen en vrij in het strafschopgebied komen. Ik dacht: dan nog beter iemand de kans geven om vanop 25 meter te trappen. Wellicht zou ik het nu niet anders doen.

“Doordekken is wat tegen mijn natuur. Ik vind: zolang je niet wordt uitgeschakeld, kunnen ze niet scoren. Mijn kwaliteit is dat ik rustig verdedig. Soms wordt mij gevraagd om agressiever te spelen, maar dat is mijn stijl niet. Ik ga niet graag in duel omdat je je dan kwetsbaar opstelt. Dan krijg ik te horen dat ik moet tackelen en zorgen dat ik de bal of de man meeneem, maar dat is nog iets wat ik niet kan.”

Voetbalalfabet

Nu hij centraal op het middenveld speelt, kan hij zijn loopvermogen weer ten volle exploiteren. “Uit de resultaten van de hartslagmeter blijkt dat ik als back in een wedstrijd soms maar één keer mijn overslagpunt overschrijd. Dat betekent dat ik niet meer verbruik dan als ik een uurtje ga joggen in een rustig tempo. Mijn hartslag is van nature heel laag.

“Als ik van de trainer wat vrijheid krijg, kan ik op het middenveld met mijn loopvermogen extra beweging rond de bal brengen en ruimte creëren voor anderen. Het is nog wennen. Tot aan zijn blessure stond soms JelleVossen op 10, soms Oleg Iachtchouk. De ene wordt liever aangespeeld in de diepte, de andere in de voet. Op Roeselare kruisten we maar één keer zonder in elkaars weg te lopen en dat leverde meteen een doelpunt op. Eén die afhaakt en één die diep gaat, dat is nog altijd de basis van het voetbal. Als iedereen in zijn zone blijft, is het voor de tegenstander gemakkelijk verdedigen. Maar als de spits diep gaat, kan ik niet diep gaan. Ik ben nog op zoek naar waar ik in de ruimtes kan lopen.

“Automatismen kun je maar kweken zodra je op dezelfde dingen kunt terugvallen. In zijn eerste seizoen hier liep de trainer er op training overal tussen om de ruimtes en de aanspeelmogelijkheden te tonen. Als het in het weekend opbrengt, doe je met plezier drie uur dezelfde oefening. Wat Club nu doet, wordt in de media voorgesteld als de uitvinding van het voetbalalfabet, maar dat is natuurlijk helemaal niets nieuws. In het eerste jaar van De Boeck deden we precies hetzelfde. De combinaties die aan hun goal op Moeskroen en aan de tweede op Westerlo voorafgingen, zijn patronen waar wij toen constant op trainden. Maar in het tweede jaar zijn we andere bewegingen beginnen in te oefenen omdat de trainer ons een extra middel wou geven.

“Voor sommigen is het goed het abc van het voetbal regelmatig te herhalen. Gewoon doen, is soms al moeilijk genoeg.”

The greatest

Bij de Cerclejeugd speelde hij vaak als verdedigende middenvelder. Clubspeler Franky Van der Elst was toen zijn idool. Qua lichaamsbouw en spelstijl is hij een beetje hetzelfde type. “Hij was een goede voetballer en geen gesteman; hij deed het allemaal zo simpel ogen. Ik hield van zijn manier van spelen en ging graag naar hem kijken. Voor iemand als Steven Defour zou ik nooit dezelfde bewondering kunnen voelen. Hij is een superspeler, maar zijn stijl is agressiever.

“Van der Elst zit zelfs in mijn fotoalbums. ‘ The greatest‘ schreef ik erbij. Hij leunt over de balustrade en is naar ons aan het kijken. Ik was een jaar of zestien en speelde een sterk seizoen als laatste man. Vanaf het moment dat ik achteraan stond, kregen we nog maar weinig doelpunten tegen. De voorstopper en de keeper werden opgeroepen voor de nationale ploeg, maar ik niet. De ene zit nu trouwens in bevordering en de andere is al gestopt. Dat jaar dus stond Franky op een dag naar een wedstrijd van ons te kijken toen mijn moeder hem tegen de man naast haar hoorde zeggen: ‘Die jongen daar kan voetballen.’ Het ging over mij. Zij is meteen aan de andere kant van het veld met een telelens een foto van hem gaan nemen. ( lacht)

“Ik herinner mij nog de eerste keer dat Thomas Buffel in Sport/Voetbalmagazine stond. Het was een reportage van bij Feyenoord. Wij liepen daar op school mee rond, we vonden dat ongelooflijk. Jongens toch! Nu stond ik er zelf al drie keer in. Ik vind dat mooi, het zijn dingen waar je als kind van droomde. Het is goed daar af en toe nog eens bij stil te staan.

“Hetzelfde geldt voor Cercle. Als supporters moeten we dringend eens beseffen waar we nu staan. Zes jaar geleden, toen we naar eerste promoveerden, waren we zo goed als failliet. Mensen vergeten dat soms. Ondertussen zijn we een gezonde vereniging, zeker nu met de verkoop van Tom De Sutter en Stijn De Smet.

“Ik voetbalde hier nog voor 2000 man, nu zijn het er gemiddeld 10.000 en daarmee zijn we zesde of zevende in België. Op alle vlakken is de uitstraling van Cercle positief. Je kunt altijd voor of tegen een trainer zijn, maar niemand kan naast de cijfers kijken en het feit dat we onder het bewind van Glen De Boeck een enorme stap vooruit zetten. Mocht ik hem zijn tegengekomen op mijn twintigste, dan was ik een heel andere voetballer geworden. Voor zijn komst trainde ik bijvoorbeeld nooit op kracht. Het is zijn job spelers beter te maken en blijkbaar zat er meer in mij dan ze vroeger dachten dat erin zat.”

Black box

Er kwam ook al een psycholoog aan te pas. “Vorig seizoen volgde ik zes sessies bij Chris Perquy omdat ik in een wedstrijd ontzettend gefrustreerd kan raken over zaken waar ik geen controle over heb. In golf ben je verantwoordelijk voor je eigen balletje, in voetbal ben je vaak ook afhankelijk van wat ploegmaats wel of niet doen. Als ik een pass moet geven, erger ik mij soms al op voorhand omdat ik vrees dat de spits niet zal lopen en daar lijdt de kwaliteit van mijn passing onder. Dat kan toch echt de bedoeling niet zijn?

“De psycholoog helpt mij om de gedachten die frustratie veroorzaken sneller weg te nemen met de blackboxmethode. Als zo’n gedachte opkomt, verander ik die in een golfballetje en sla ik dat weg in een open veld. Hoe meer je dat oefent, hoe sneller je het balletje ziet vertrekken en de gedachte verdwenen is. Na de match raap ik mijn balletjes op en verwerk ik alles volgens een ander stappenplan. Daarbij moet ik mij vragen stellen als: wat is er in die fase verkeerd gegaan, twijfel ik aan mezelf? Het gebeurt in combinatie met dagelijkse ademhalingsoefeningen om spanningen los te laten en rustiger te worden. Ik moet bekennen: de psycholoog deed zijn werk goed, want ik laat mij al veel minder vangen. Als ik al die ergernissen uit mijn spel kan halen, zal ik al een eind ver zijn.”

Trainersschool

Hij is rationeel van aard, programmeur van opleiding en hij bekijkt thuis elke wedstrijd van Cercle Brugge minstens nog één keer om hem grondig te kunnen analyseren. Er is geen speler met wie Glen De Boeck meer praat dan met Frederik Boi. “De trainer vraagt heel vaak mijn mening”, zegt hij. “Ik begrijp dat er ploegmaats zijn die zich afvragen wat ik zo vaak in zijn bureau zit te doen. Evengoed ben ik achter hun rug aan het praten, maar ik geef gewoon mijn mening. Vroeger durfde ik dat niet, nu vraagt de trainer er zelf om. Iedereen weet ook dat ik niet iemand gelijk zal geven louter omdat hij de baas of meer ervaren is dan ikzelf.”

De optie om na zijn carrière trainer te worden, won de voorbije jaren veld. “Onlangs schreef ik mij in voor de trainersschool”, zegt hij. “Het interesseert mij in elk geval steeds meer.”

door christian vandenabeele – beelden: belga

Wat Club nu doet, deden wij in het eerste jaar onder De Boeck ook.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content