Met zijn gekende flair interviewt Gille Van Binst voor dit blad geregeld een figuur uit de Belgische voetbalwereld. Deze week: Georges Heylens.

Toen George Kessler in 1971 naar Anderlecht kwam, hield de Duitser na een moeizaam seizoensbegin grote schoonmaak in de verdediging van paars-wit. Vaste waarden zoals Jean Plaskie en Julien Kialunda moesten de baan ruimen voor jongere spelers zoals Hugo Broos, JosVolders en mezelf. Van de oude garde mocht alleen Georges Heylens als rechtsachter aan boord blijven. In 1973, tijdens de finale van de beker van België tegen Standard, brak Georges zijn kuitbeen, Hij was toen 32 jaar. Heylens haalde daarna nooit meer zijn oude niveau. Hij keerde nooit meer terug in het eerste elftal van Anderlecht.

Daar heeft Georges Heylens mij geen dienst bewezen. In plaats van op mijn gemak laatste man te mogen spelen werd ik uitverkoren om zijn plaats in te nemen als rechtsback en mocht ik het lijntje afdweilen. De tijd dat ik rustig naar de tribunes kon kijken op zoek naar een of andere blondine was verleden tijd.

Constant Vanden Stock

Georges begon zijn voetballersleven bij de jeugd van Anderlecht als middenvelder of aanvaller. Vrij vlug turnde men hem om tot flankverdediger. In 1960 debuteerde Heylens in het eerste elftal van paars-wit ter vervanging van Laurent Verbiest, die later dan maar centrale verdediger werd, want Georges Heylens was niet meer uit de ploeg weg te denken. Hij werd de eerste moderne vleugelverdediger in België. Hij verdedigde niet alleen, maar viel ook constant aan. Jan Mulder noemde hem een echte terriër. Georges was een pionier!

En hij was niet alleen als speler uniek, maar ook op ander gebied was hij vooruitstrevend: hij was de eerste voetballer in België die speelde met een haarstukje. Georges was een voorbeeld voor mij en dus was het de hoogste tijd om hem eens op te zoeken. We spraken af in taverne Chapeau Blanc, een echt Anderlechtbastion.

Je kwam als achttienjarige in het eerste elftal terecht.

Georges Heylens: “Het was het eerste jaar van Pierre Sinibaldi als trainer van Anderlecht. Ze hadden juist Laurent Verbiest als rechtsachter gekocht van Oostende, maar die was geblesseerd. Ik speelde op dat ogenblik bij de reserven en dat ging redelijk goed. Op een zeker moment belde Sinibaldi mij op om te zeggen dat ik ’s namiddags moest komen trainen, want dat ik kans maakte om te debuteren in de eerste ploeg. Ik was toen bij het leger en gestationeerd in Bevekom. Ik natuurlijk direct naar de commandant van de basis om te gaan zagen voor toelating. Uiteindelijk kwam dat in orde, maar ik moest wel elke dag om middernacht terug in de kazerne zijn. Met de trein was dat niet mogelijk, dus heb ik maar uit eigen zak een tweedehands brommertje gekocht om vier keer per week de 50 kilometer heen en de 50 kilometer terug te overbruggen in weer en wind!

“Mijn eerste wedstrijd in de eerste ploeg was thuis tegen Antwerp, een zeer goede match van Anderlecht, 3-0. Daar is mijn loopbaan begonnen. Na elf matchen bij Anderlecht werd ik door Constant Vanden Stock, toen selectieheer, opgeroepen voor de nationale ploeg.”

Het noodlot sloeg toe in mei 1973 tijdens de bekerfinale tegen Standard.

“Ja, maar ik had nooit gedacht dat die blessure het einde van mijn carrière zou zijn. Een stom voorval. Ik tackelde naar de bal, maar bleef met mijn twee achterste studs in het gras steken en ik hoorde een krak. Ik wist toen nog niet hoe erg die kuitbeenbreuk wel was. De dokter stelde mij nochtans gerust, na drie maanden zou ik weer kunnen voetballen. In september moest België spelen in Nederland, een kwalificatiewedstrijd voor het WK’74 in Duitsland. Na drie maanden kon ik wel al lopen en probeerde ik, op aandringen van Raymond Goethals, met de invallers te spelen thuis tegen Standard. Goethals is die match komen kijken, want hij moest absoluut weten of hij mij kon selecteren of niet. Na de wedstrijd heb ik Raymond eerlijk gezegd dat ik nog te veel pijn had en nooit klaar zou raken voor de match tegen de Hollanders. Na die match besefte ik dat het nooit meer goed zou komen. Dat is hard! Ik moet wel zeggen dat ik tijdens mijn revalidatie weinig steun heb gekregen van Urbain Braems, de toenmalige trainer van Anderlecht. Dat wist ik op voorhand, want het heeft nooit zo goed geklikt tussen ons. Hij stond niet meteen vol ongeduld te wachten op mijn terugkomst.”

En het bestuur van Anderlecht?

“Ik had juist bijgetekend en had nog een contract van twee jaar. Mijn salaris bedroeg toen omgerekend 1250 euro per maand, plus premies. Niemand weet wat ik je nu ga vertellen. In oktober riep voorzitter Constant Vanden Stock mij in zijn bureau. Hij zei: ‘Georges, het is stilletje aan tijd dat je herbegint te trainen met de eerste ploeg, want anders moet ik je contract herbekijken.’ Ik stond perplex. ‘Mijnheer Constant, u weet toch dat ik mij geblesseerd heb voor de club en niet voor mijzelf’, antwoordde ik hem. Van den Stock zei niet veel meer. Een maand nadien was het toch zover zeker, ik had de helft van mijn loon moeten inleveren! Maar dat was nog niet alles: voor dat loon moest ik trainen met de eerste ploeg, ’s avonds met de reserven én ik moest trainer zijn van de provinciale junioren. Ik heb niets meer gezegd, want ik was Vanden Stock dankbaar omdat hij mijn carrière gemaakt heeft, maar ik had nooit gedacht dat hij zo zou reageren. De vorige voorzitter, Albert Roosens, had zoiets nooit gedaan, daar ben ik zeker van.

“Door dat voorval is er wel iets gebroken in mij, ik heb gezegd: foert, ik ga weg op het einde van het seizoen, wat ik dan ook heb gedaan. Ik heb geen club meer gezocht, want ik voelde dat ik het niet meer zou kunnen waarmaken. Ik wilde een goed beeld achterlaten. Ik mag niet klagen, want ik heb feitelijk maar één zware blessure gehad, maar één die kon tellen natuurlijk!”

Onder George Kessler heb je eens met vuur gespeeld.

“Ja, hij liet ons op training sprintjes trekken, maar dan wel met een vest met gewichten aan. Ik had die gewichten eruit gehaald en vervangen door krantenpapier. Natuurlijk won ik bijna alle spurten, maar dat maakte de Duitser argwanend en hij kwam het vest controleren. Ik ben toen een beetje langer mogen blijven… maar feitelijk kon Kessler er nog om lachen.”

Union en Lille

Toen debuteerde je als trainer bij Union.

“De twee jaar die ik bij Union heb doorgebracht waren al bij al twee fantastische jaren. Ghislain Bayet, de man die de Brusselse club in derde klasse had overgenomen, was zot van voetbal, maar ook een zakenman. Zijn doel was de club naar eerste klasse te brengen, de boel op te bouwen en dan te verkopen. Hij wilde alleen spelers van eerste klasse om in derde klasse te spelen. Op een dag heb ik hem toch eens gezegd: pas op, dat gaat pakken geld kosten. Maar dat scheen geen probleem te zijn. Hij was goed bevriend met zijn leeftijdsgenoot Roger Vanden Stock en was ervan overtuigd dat hij spelers van Anderlecht zou krijgen. Dat scheen nog te lukken ook, want ik zag daar Jan Verheyen, André Denul, Edy De Bolle en Leen Barth toekomen in het Dudenpark. Ook spelers zoals Gizze Vergote, Louis Deweerdt en Harald Nickel werden aangekocht. Daar is Bayet wel een beetje over zijn toeren gegaan en dat is nooit gezond! Ik had op dat ogenblik een ploeg die gemakkelijk in eerste klasse kon meedraaien. Ik werd toch een beetje ongerust en vroeg hem nog eens: ‘Kun je dat allemaal wel betalen?’ ‘Dat zijn mijn zaken’, antwoordde hij.

“Dat eerste seizoen zijn we natuurlijk met de vingers in de neus kampioen geworden in derde, maar dan begon de miserie. We zijn in faling gegaan en ik bleef met de gebakken peren zitten. Samen met een curator hebben we de helft van de spelersgroep verkocht. We mochten ons stamnummer behouden en konden in tweede klasse blijven. Ik heb dan verder gewerkt als manager en trainer tegelijkertijd. We probeerden onze kop boven water te houden. Mede dankzij een trouw publiek hebben we ons kunnen handhaven in tweede klasse. Wij hadden een gemiddelde van bijna 9000 toeschouwers en de financiële inbreng van een drietal bestuursleden. Ghislain Bayet beweerde via zijn firma over een budget te kunnen beschikken van 500.000 euro, en dat was niet waar. Dat heel dat grapje mij persoonlijk 75.000 euro heeft gekost, is wel waar!”

Je bent vijf jaar trainer geweest van Lille, een hoogtepunt in je trainersloopbaan?

“In 1984 was ik trainer van Seraing en werd ik uitgeroepen tot Trainer van het Jaar in België. Dat was waarschijnlijk de reden dat een paar Franse ploegen interesse hadden. Ik had een aanbieding van PSG. Ik ben naar Parijs gegaan en alles was bijna rond toen ik werd gebeld door de mensen van Lille. Charly Samoy was er de manager. Charly was oud-keeper van Lille. Vroeger speelden we met Anderlecht geregeld eens tegen de Noord-Fransen en zo kenden we elkaar. We maakten een afspraak in het restaurant van de luchthaven van Rijsel. Samoy had het contract mee, legde het voor mijn neus en zei: ‘Als je wilt, kun je trainer worden van LOSC voor één jaar, dan komt Gérard Houllier, zo is de afspraak.’ Ik hapte toe, hoewel ik wist dat het niet gemakkelijk zou zijn. Ze hadden bijna heel hun ploeg verkocht, op vier spelers na. Voor de rest moest ik het doen met jonge spelers van het centre de formation!

“Het eerste jaar heb ik de meubels kunnen redden en waren we veilig op drie matchen van het einde van de competitie. De ploeg was veel te jong. Op het einde van dat seizoen belde Houllier, toen trainer van RC Lens, mij op om te zeggen dat hij naar PSG ging en dat de plaats in Rijsel vrij was. Ik heb dat meegedeeld aan het bestuur en het heeft geen vijf minuten geduurd of daar lag opnieuw een overeenkomst op tafel van één jaar. Met enkele versterkingen zijn we het tweede jaar in de middenmoot geëindigd en ik dacht dat mijn taak erop zat bij de Fransen. In 1986 vertrok ik dan ook met een goed gevoel naar het WK in Mexico.

“Ik was maar juist ter plaatse toen ik telefoon kreeg uit Rijsel: ‘Je moet onmiddellijk terugkomen naar Frankrijk, we gaan je een voorstel doen.’ Ik dacht: konden ze dat nu niet een beetje vroeger bedacht hebben! Maar ik ben uiteindelijk toch teruggegaan.

“Het voorstel was: teken een contract van drie jaar bij ons en wij halen Erwin Vandenbergh van Anderlecht en Philippe Desmet van Waregem. Ik heb later nog zever gehad met Constant Vanden Stock, want die wilde niet dat Vandenbergh vertrok, maar Erwin had weinig gespeeld en wilde absoluut weg bij paars-wit. Het was niet gemakkelijk om Erwin te overtuigen om naar Lille te komen, Philippe daarentegen ging direct akkoord toen hij zijn salaris hoorde! Ik tekende bij en Lille hield woord en transfereerde de twee Belgen – het begin van drie prachtige jaren! Vanaf dat moment was het stadion elke thuismatch uitverkocht, 26.000 toeschouwers, en speelde LOSC mee voor de Europese plaatsen.”

Onbeleefde Collin

Philippe was een speciaal manneke…

“Ja, je moest hem wel een beetje kennen. En je moest dagelijks met hem bezig zijn. Wanneer kom je thuis? Wanneer ga je slapen? Hoeveel pinten ga je drinken vandaag? Zo praatte ik met hem. Hij was in Waregem blijven wonen en heeft daar soms het zotje uitgehangen. Die jongen had nog nooit zo veel geld bijeen gezien en als je gemakkelijk geld verdient, dan doe je soms de gekste dingen. Maar al bij al is het toch een goede zet geweest van Lille om hem te halen.”

Wat is je bijgebleven van Lille?

“Het respect dat men heeft voor je werk. Ik was alle dagen van zeven uur ’s morgens tot acht uur ’s avonds op de club en dat werd enorm gewaardeerd. Respect is zeldzaam in de voetbalwereld… Mijn zoon is officieel scout bij Lille voor België en Nederland, ik ben de chauffeur. Ik doe dat gratis om mijn zoon te helpen natuurlijk, maar ook om LOSC te helpen, dat noemt men wederzijds respect.”

Heb je het al anders ervaren?

“Ja, zeker!

“Op een dag belt Philippe Collin van Anderlecht mij op met de vraag of het mij zou interesseren om de leiding te nemen over hun centre de formation in Neerpede. Ik wil daarover altijd praten, antwoordde ik hem. Oké, zegt hij mij, we gaan afspreken in het Novotel in Cannes. Het was een paasweekend en ik was aan mijn vijfde jaar bezig bij Lille. Ik naar de Azurenkust, maar het probleem was dat daar nooit over iets werd gepraat. Collin was daar met een paar gasten van het bestuur, ik heb die bijna nooit in het hotel gezien, die waren altijd op stap. Het gesprek werd steeds maar uitgesteld. De maandagmorgen ben ik in mijn wagen gestapt en naar huis gereden. De dinsdagmorgen heb ik de telefoon gepakt en heb ik Constant Vanden Stock gebeld in de brouwerij, voor een afspraak, die ik onmiddellijk kreeg. Ik legde hem de situatie uit. Mijnheer Constant keek mij ongelovig aan. ‘Maar Philippe heeft mij gezegd dat je te duur was’, repliceerde hij. Hij heeft dan Collin laten komen en hem de huid vol gescholden. Vanaf dat ogenblik heb ik wel beseft dat ik nooit nog voor Anderlecht zou kunnen werken als het van Collin afhing, maar ik vond het gewoon onbeleefd dat je iemand 2500 kilometer laat rijden voor niks!”

De chequeboek van de koning

Je hebt dertien ploegen getraind, maar FAR of Force Armée Royale moet toch iets aparts geweest zijn?

“Inderdaad, het was de ploeg van Hassan II, koning van Marokko. Mijn spelers waren allemaal militairen. Ik had een overeenkomst van twee jaar, maar ben door omstandigheden maar één jaar gebleven. Voor het tweede seizoen was mijn vader overleden en mijn moeder kwijnde in België weg van het verdriet, ik moest iets ondernemen. Ik ben toen naar de koning gestapt en heb hem gevraagd om mijn contract stop te zetten. Hij keek mij aan en na een tijdje zei hij: ‘Ik kan de overeenkomst niet verbreken, want anders zou mijn volk denken dat ik me in jou heb vergist, en dat kan niet, maar voor mijn onderdanen is hun moeder heilig en dat zal aanvaard worden. Ik zal dus morgen aan de pers verklaren dat je teruggaat naar je vaderland om je moeder bij te staan.’

“Hij belde naar zijn secretaris en vroeg hem de documenten te brengen die op zijn bureau lagen. Hij nam een chequeboek en sprak mij weer aan: ‘Mijnheer Heylens, u bent een serieuze man, ik weet het, want ik heb u laten volgen door mijn geheime politie, 24 uur op 24. Dat is de reden waarom ik u nu het tweede jaar volledig zal uitbetalen.’ Hij schreef het bedrag uit en gaf mij de cheque. Ik stond daar met mijn mond vol tanden…

“Als trainer van FAR had ik de rang van kolonel, ik heb die kaart nog. Zijn zoon, de huidige koning Hassan III, kwam ’s morgens altijd meetrainen met de ploeg.”

Bij welke Belgische ploeg ben je het liefst geweest?

“Seraing, ik ben daar zelfs twee keer geweest. De beste momenten heb ik er beleefd toen Gérald Blaton er de baas was. We hebben zelfs Europees gespeeld met Seraing in die periode. Die man bemoeide zich op sportief vlak met niets, ik kon er vrij werken, dat was formidabel. Hij zorgde alleen voor de centen. Blaton heeft omgerekend 2,5 miljoen euro per jaar in de club gepompt, en dat gedurende vijf jaar, dus 12,5 miljoen in totaal! Niet het geld van zijn firma, maar uit eigen zak, hij was een miljardair! Maar hij heeft altijd wel gezegd: ‘Als ik aan die som kom, stop ik ermee en verkoop ik de club.’ Wat hij ook heeft gedaan. Standard heeft Seraing overgenomen. Hij heeft daar natuurlijk geld gerecupereerd, maar niet alles uiteraard. Het was een correcte man. Pas op: wij hadden 12.000 toeschouwers per thuismatch in die tijd!”

Je laatste club was UR Namen?

“Neen, fout, het was de damesploeg van White Star! Dat had je niet verwacht van mij, hé!”

DOOR GILLE VAN BINST – BEELDEN: IMAGEGLOBE

“Met Philippe Desmet moest je dagelijks bezig zijn. Wanneer kom je thuis? Wanneer ga je slapen? Hoeveel pinten ga je drinken?”

“De geheime politie van de Marokkaanse koning had mij blijkbaar 24 uur op 24 geschaduwd.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content